ECLI:NL:GHSHE:2015:3261

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 augustus 2015
Publicatiedatum
21 augustus 2015
Zaaknummer
20-003408-14
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hennepteelt en diefstal van elektriciteit met vordering van benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder veroordeeld voor het telen van 448 hennepplanten en diefstal van elektriciteit. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en is tot een andere bewezenverklaring gekomen. De verdachte is schuldig bevonden aan het telen van hennep en de diefstal van elektriciteit, maar is voor een deel van de tenlastelegging vrijgesproken. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, maar het hof heeft de vordering van de benadeelde partij, een energiemaatschappij, gedeeltelijk toegewezen. De benadeelde partij had schadevergoeding gevorderd voor de illegaal afgenomen elektriciteit en bijkomende kosten. Het hof heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 1.175,43, te vermeerderen met wettelijke rente. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd aan de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer : 20-003408-14
Uitspraak : 20 augustus 2015
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 27 oktober 2014 in de strafzaak met parketnummer 03-866259-14 tegen de verdachte:

[naam van de verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Joegoslavië) op [een datum in het jaar] 1979,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] .
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis is de verdachte ter zake van - kort gezegd - het telen van 448 hennepplanten (feit 1) en de diefstal door middel van verbreking van elektriciteit (feit 2) veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is de vordering van de benadeelde partij integraal toegewezen en is aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte, zijn raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, behoudens ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de in verband daarmee opgelegde schadevergoedingsmaatregel, en - in zoverre opnieuw rechtdoende - de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van € 3.200,08 vermeerderd met de wettelijke rente, aan de verdachte de bijbehorende schadevergoedingsmaatregel zal opleggen en de verdachte zal veroordelen in de proceskosten van de benadeelde partij begroot op € 1.400,--. [1]
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte ter zake van de onder 2 ten laste gelegde diefstal partieel, namelijk voor wat betreft een deel van de periode, zal worden vrijgesproken. Voor het overige heeft hij verweer gevoerd ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, nu het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 3 september 2013 in de gemeente Heerlen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 448, althans een groot aantal, hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2013 tot en met 3 september 2013 in de gemeente Heerlen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit (minimaal 28.487 kWh), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [de energiemaatschappij] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak of verbreking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Partiële vrijspraak feit 2
Het hof heeft uit de wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging gekregen dat de verdachte zich gedurende de gehele ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan diefstal van elektriciteit. Dat betekent dat het verweer van de raadsman slaagt.
Het hof overweegt als volgt. De ten laste gelegde periode is met name ingegeven door de veronderstelling dat er een eerdere oogst en derhalve een eerdere teelt heeft plaatsgevonden. Anders dan de politierechter en de advocaat-generaal oordelen, schiet het bewijs voor die veronderstelling tekort. Weliswaar bestaan er aanwijzingen in die richting en heeft de verdachte zijn verklaring dat hij de kwekerij met tweedehands goederen heeft ingericht, vrijwel niet kunnen onderbouwen, maar dat rechtvaardigt in dit geval nog niet de conclusie dat er sprake is geweest van een eerdere oogst. De door [de energiemaatschappij] op 17 juli uitgevoerde netmeting betreft een zogenoemde blokmeting voor 31 aansluitingen, zodat ook om die reden niet met zekerheid gesteld kan worden dat de resultaten aan de woning van verdachte kunnen worden toegeschreven. De verklaring van de verdachte kan op basis daarvan niet zonder meer als ongeloofwaardig of onaannemelijk terzijde worden gesteld. In dit verband wijst het hof erop dat er omstandigheden zijn die bij zijn verklaring kunnen passen. Zo waren de droogrekken waarop hennepresten zijn aangetroffen, nog geheel ingepakt en waren die resten bovendien, net als de resten op de knipschaartjes, met het blote oog slecht zichtbaar. De overige omstandigheden dwingen evenmin tot de conclusie dat er eerder is geteeld en geoogst. Het hof gaat daarom uit van de verklaring van de verdachte dat de illegale elektriciteitsaansluiting is aangebracht kort voordat zijn broertje aan hem een bezoek bracht; dat bezoek heeft rond 10 juli 2013 plaatsgevonden.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 3 september 2013 in de gemeente Heerlen opzettelijk heeft geteeld, in een pand aan [adres 2] , een hoeveelheid van in totaal 448 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij in de periode van 10 juli 2013 tot en met 3 september 2013 in de gemeente Heerlen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan [de energiemaatschappij] , waarbij hij, verdachte, het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij artikel 3, aanhef en onder B van de Opiumwet en strafbaar gesteld in artikel 11, tweede lid, van die wet. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 311, eerste lid, aanhef en onder 5°, van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van deze feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen van 448 hennepplanten en de diefstal van elektriciteit.
Het hof zoekt voor wat betreft de hennepteelt aansluiting bij de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. In geval van een hennepkwekerij van 100 tot 500 hennepplanten en een first offender geldt als indicatie voor de op te leggen straf een taakstraf voor de duur van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren.
De politierechter heeft de verdachte tot deze straffen veroordeeld; de advocaat-generaal heeft zich achter die beslissing geschaard.
De verdachte is namelijk als zo’n first offender te beschouwen: uit het hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister blijkt niet dat hij eerder wegens soortgelijke feiten is veroordeeld.
De verdachte heeft zich echter niet alleen schuldig gemaakt aan het telen van hennep, maar ook aan de diefstal van elektriciteit. De ernst daarvan mag naar het oordeel van het hof niet worden gebagatelliseerd. Afgezien van de schade die daarmee aan [de energiemaatschappij] is toegebracht, is van belang dat de manipulatie van de elektriciteitsmeter brandgevaar en gevaar van elektrocutie met zich heeft gebracht. De verdachte heeft zich daarover kennelijk niet bekommerd.
Het hof is van oordeel dat de strafeis die de officier van justitie in eerste aanleg heeft geformuleerd, meer recht doet aan de ernst van het bewezen verklaarde. Het hof zal de verdachte daarom veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [de energiemaatschappij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 3.968,08 te vermeerderen met de wettelijke rente. Daaronder begrepen was een bedrag van € 768,-- aan kosten voor rechtsbijstand, kosten die niet als schade, maar als proceskosten zijn aan te merken. De politierechter heeft desalniettemin de vordering van de benadeelde partij integraal toegewezen. Hij heeft bovendien verzuimd de wettelijke rente in de beslissing op te nemen.
De benadeelde partij heeft haar vordering in hoger beroep gehandhaafd. De advocaat van de benadeelde partij heeft de vordering onderbouwd en aangevuld met de kosten voor rechtsbijstand in hoger beroep.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in ieder geval voor wat betreft de kosten van de netmeting moet worden afgewezen en dat er aanleiding bestaat het uurtarief van de fraude-inspecteur te matigen tot een bedrag van € 25,--. De raadsman heeft het hof voorts verzocht kritisch te kijken naar de administratiekosten.
Het hof overweegt als volgt.
De vordering van de benadeelde partij is, voor wat betreft de schade, als volgt opgebouwd:
- illegaal afgenomen elektriciteit: € 1.991,24
- netwerkkosten: € 338,77
- afsluitkosten: € 47,87
- uurtarief inspecteur (2 x € 73,--): € 146,--
- kosten netmeting: € 322,22
- administratiekosten: € 353,98
Bij de begroting van de illegaal afgenomen elektriciteit is de benadeelde partij uitgegaan van een periode van 4 weken voor de aangetroffen teelt en een periode van 9 weken voor een teelt die tot een oogst heeft geleid. Nu het bewijs voor die eerdere oogst ontbreekt, moet dat deel van de vordering worden afgewezen. De berekende hoeveelheid elektriciteit die bij de aangetroffen teelt is verbruikt, komt vanzelfsprekend wel voor vergoeding in aanmerking. Dat betreft een bedrag van € 635,12 (9.086,07 kWh x tarief van € 0,0699).
Het gebrek aan bewijs voor de eerdere oogst heeft ook gevolgen voor de berekende netwerkkosten. De benadeelde partij is opnieuw uitgegaan van een periode van 13 weken (91 dagen). Het hof zal hierbij uitgaan van een periode van 4 weken (28 dagen). De kosten daarvan kunnen worden begroot op € 104,24 (jaarlijks tarief van € 1.358,80 / 365 dagen x 28 dagen). Voor wat betreft het meerdere moet de vordering worden afgewezen.
De netwerkkosten zijn overigens geen opsporingskosten. Het zijn kosten die verband houden met een jaarlijks capaciteitstarief dat is verschuldigd aan de netbeheerder, een tarief dat hoger is naarmate de elektriciteitsaansluiting is verzwaard. In dit geval is de aansluiting verzwaard van 1 x 35 ampère naar 3 x 35 ampère.
De afsluitkosten, het uurtarief van de inspecteur en de administratiekosten komen ook voor vergoeding in aanmerking. De forfaitaire tarieven die energiemaatschappijen in dit soort fraudegevallen hanteren, zijn naar het oordeel van het hof een aanvaardbaar uitgangspunt bij de schadeberekening. De netbeheerder moet immers steeds min of meer dezelfde werkzaamheden verrichten om de situatie op te nemen en te normaliseren. Voor een matiging van het uurtarief van de inspecteur, zoals de raadsman voorstaat, ziet het hof geen aanleiding. Wel acht het hof een onderdeel van de administratiekosten dat deels ziet op toekomstige kosten, te weten het onderdeel ‘afhandelings- en bewakingskosten’ (begroot op € 111,78), dermate gecompliceerd dat de behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. In zoverre zal de benadeelde partij dan ook in haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Voor het overige zijn de hiervoor omschreven kosten wel voor toewijzing vatbaar; dat betreft een totaalbedrag van € 436,07 (€ 47,87 + € 146,-- + € 242,20).
De kosten van de netmeting zijn in opdracht van de politie gemaakt en daarom te beschouwen als kosten van publieke opsporing. De vergelijking die de advocaat van de benadeelde partij heeft getrokken met het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7077, gaat niet op. In die zaak ging het immers niet om onderzoekskosten die op instigatie van politie of justitie waren gemaakt; het ging om kosten die waren gemaakt omdat de verzekeringsmaatschappij in kwestie een bepaalde claim niet vertrouwde en zelfstandig besliste dat te laten onderzoeken.
Kosten van publieke opsporing, waarvan in dit geval dus sprake is, behoren niet op individuele burgers te worden afgewenteld. Dat uitgangspunt wordt op onaanvaardbare wijze doorkruist, wanneer de - mogelijke - benadeelde in het kader van het opsporingsonderzoek wordt ingeschakeld en deze de kosten vervolgens via privaatrechtelijke weg op de verdachte tracht te verhalen. Voor zover de vordering van de benadeelde partij op de kosten van de netmeting ziet, wordt deze dan ook afgewezen.
Een en ander leidt tot de volgende slotsom. Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting in afdoende mate gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van de onder 2 bewezen verklaarde diefstal van elektriciteit rechtstreeks schade heeft geleden tot een totaalbedrag van € 1.175,43 (de gestolen elektriciteit à € 635,12 + de netwerkkosten à € 104,24 + bijkomende kosten à € 436,07). Dit bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag dat de schade is ontstaan, te weten op 3 september 2013, tot en met de dag der voldoening.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof ziet aanleiding ten behoeve van de benadeelde partij eveneens een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte, zoals hiervoor is gebleken, naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Voor wat betreft de door de benadeelde partij gevorderde proceskosten merkt het hof het volgende op. De benadeelde partij heeft gevorderd dat € 1.400,-- aan proceskosten zal worden toegewezen: € 768,-- voor de rechtsgang in eerste aanleg en € 632,-- voor de rechtsgang in hoger beroep, waarbij is aangehaakt bij het liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven. Voor de rechtsgang in eerste aanleg is het echter meer aangewezen aansluiting te zoeken bij het “liquidatietarief” kantonzaken, aangezien de kantonrechter bevoegd is te oordelen over vorderingen als de onderhavige (dagvaardingszaken tot ten hoogste € 25.000,--).
In dat soort zaken worden de kosten voor rechtsbijstand berekend overeenkomstig de Staffel buitengerechtelijke incassokosten en salarissen in rolzaken kanton.
Bij een vordering tot en met € 1.250,-- wordt in de regel € 100,-- per punt als salaris toegekend. De benadeelde partij komt in dit verband twee punten toe: één punt voor het door haar advocaat indienen van de vordering en één voor de aanwezigheid van haar advocaat ter terechtzitting in eerste aanleg.
Voor de rechtsgang in hoger beroep is het liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven naar het oordeel van het hof van toepassing. Daarbij geldt ten aanzien van een “principaal appèl van sector kanton op hof” het tarief als bij “principaal appèl van rechtbank op hof”, te weten een tarief van € 632,-- per punt (met een maximum van drie punten) in zaken met een geldswaarde van de hoofdsom beneden de € 10.000,--. De benadeelde partij komt één punt toe, namelijk voor de aanwezigheid van haar advocaat ter terechtzitting in hoger beroep.
Op basis van het voorgaande dient een bedrag van € 200,-- (eerste aanleg) en een bedrag van € 632,-- (hoger beroep) aan proceskosten te worden toegekend. Het hof zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die tot een hogere vergoeding nopen. De proceskosten, die ten laste van de verdachte zullen worden gebracht, worden daarom begroot op€ 832,-- en het meer verzochte wordt afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht;
verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dat als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [de energiemaatschappij] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.175,43 (duizend honderdvijfenzeventig euro en drieënveertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 september 2013 tot en met de dag der voldoening, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
wijst een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, te weten voor wat betreft een bedrag van
€ 1.912,87 (duizend negenhonderdtwaalf euro en zevenentachtig cent), af;
verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 832,00 (achthonderdtweeëndertig euro);
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [de energiemaatschappij] , ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.175,43 (duizend honderdvijfenzeventig euro en drieënveertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 september 2013 tot en met de dag der voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
21 (eenentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. R.R. Everaars-Katerberg, voorzitter,
mr. E.A.A.M. Pfeil en mr. G.P.M.F. Mols, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.P. Verhaegh, griffier,
en op 20 augustus 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. E.A.A.M. Pfeil en mr. G.P.M.F. Mols zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Op de schriftelijke vordering van de advocaat-generaal staat vermeld dat aan proceskosten in totaal een bedrag van € 1.149,-- kan worden toegewezen. In repliek heeft zij echter, gelet op hetgeen de advocaat van de benadeelde partij daarover naar voren heeft gebracht, zich alsnog op het standpunt gesteld dat de proceskosten kunnen worden begroot op een bedrag van € 1.400,--.