3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.In 2008 en 2010 heeft [Beheermaatschappij] 17 van de in totaal 35 geplaatste aandelen in [Bouwbedrijf] gekocht. In 2011 heeft [Beheer] Beheer B.V. (hierna: [Beheer] ) de overige aandelen in eigendom verkregen. [Beheermaatschappij] was ook statutair bestuurder van [Bouwbedrijf] . Tussen [Beheermaatschappij] en [Bouwbedrijf] bestond verder een managementovereenkomst, op grond waarvan [Beheermaatschappij] naast een managementfee in aanmerking kon komen voor een aanvullende vergoeding van € 50.000,--. Dit bedrag is over 2011 in rekening-courant ten gunste van [Beheermaatschappij] geboekt en in 2012 nogmaals uitbetaald aan [Beheermaatschappij] . Eén bedrag van € 50.000,-- is nadien door [Beheermaatschappij] aan [Bouwbedrijf] terugbetaald c.q. verrekend met achterstallige managementvergoedingen.
3.1.2.Ter financiering van de koop van de aandelen door [Beheermaatschappij] hebben [Beheermaatschappij] en [Bouwbedrijf] samen € 320.000,-- bij de Rabobank geleend. De rente en aflossing werd door [Bouwbedrijf] aan de Rabobank voldaan en in rekening-courant ten laste van [Beheermaatschappij] geboekt.
3.1.3.Op 19 september 2012 heeft de rechtbank aan [Bouwbedrijf] surseance van betaling verleend met benoeming van mr. J.L.G.M. Verwiel tot bewindvoerder.
3.1.4.In november 2012 – vóór 6 november 2012 - hebben [Beheer] , [Beheermaatschappij] , de heer [directeur Beheermaatschappij] (verder: [directeur Beheermaatschappij] ) en [Bouwbedrijf] een overeenkomst met het opschrift “Vaststellingsovereenkomst” gesloten. Daarbij is het volgende overeengekomen:
- [Beheermaatschappij] verkoopt aan [Beheer] haar 17 aandelen in [Bouwbedrijf] . De door [Beheermaatschappij] aan [Bouwbedrijf] nog verschuldigde lening van € 167.981,-- wordt kwijtgescholden;
- [Beheermaatschappij] treedt per 9 november 2012 af als statutair directeur van [Bouwbedrijf] , “
waarbij haar decharge wordt verleend voor het gevoerde beleid, behoudens indien en voor zover uit de (vast te stellen) jaarrekening 2011 en/of 2012 van de Vennootschap zal blijken dat Beheermij [Beheermaatschappij] opzettelijk de Vennootschap heeft benadeeld (bijvoorbeeld onrechtmatige onttrekkingen) of anderszins onrechtmatig heeft gehandeld”;
- de managementovereenkomst tussen [Beheermaatschappij] en [Bouwbedrijf] wordt per 31 december 2012 beëindigd. De managementfees tot die datum worden zonder beroep op verrekening, compensatie of opschorting uitbetaald.
- aan het slot van de overeenkomst staat vermeld:
“Behoudens het vorenstaande en na effectuering van het vorenstaande verlenen partijen elkaar over en weer algehele finale kwijting.”
De aandelen zijn bij notariële akte van 12 november 2012 aan [Beheer] geleverd.
De surseance van betaling is daarna, na acceptatie van een akkoord door de crediteuren van [Bouwbedrijf] , geëindigd.
3.1.5.In een email van 8 november 2012 (7.34 uur) schrijft de accountant [accountant] (naar het hof aanneemt, van [Bouwbedrijf] ) aan [directeur Beheermaatschappij] :
“Het blijft moeilijk om een dergelijke begroting te beoordelen. Begroting lijkt niet onrealistisch. Ik zie wel dat er in de balans nog een vordering op jouw holding staat van ca € 40.000,--. Die zal mettertijd nog een keer afgelost moeten worden of [Beheer]( [Beheer] , hof)
moet je die ook kwijtschelden…”
[directeur Beheermaatschappij] heeft diezelfde dag om 14.17 uur geantwoord: “
In de balans is opgenomen een vordering van € 41.110,-- op mijn beheermaatschappij??”
3.1.6.Eind 2012 vertoonde de rekening-courantverhouding tussen [Bouwbedrijf] en [Beheermaatschappij] een bedrag ten laste van [Beheermaatschappij] van € 41.110,-- plus rente p.m. Het bedrag is ontstaan door [Bouwbedrijf] aan de Rabobank betaalde rente en aflossing op de in r.o. 3.1.2 genoemde lening.
3.1.7.[Bouwbedrijf] heeft op 25 januari 2013 ten laste van [Beheermaatschappij] conservatoir derdenbeslag gelegd onder de Rabobank.
3.2.1.[Bouwbedrijf] heeft [Beheermaatschappij] bij exploot van 7 februari 2013 gedagvaard, vijf producties overgelegd en gevorderd [Beheermaatschappij] te veroordelen tot betaling van € 91.110,-- met wettelijke rente vanaf 18 januari 2013 en buitengerechtelijke kosten van € 1.686,10, met proceskosten plus wettelijke rente en nakosten.
3.2.3.[Beheermaatschappij] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en vijf producties overgelegd.
3.3.1.In het tussenvonnis van 8 mei 2013 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast. De comparitie is gehouden op 11 september 2013. [Bouwbedrijf] heeft voor de comparitie nog drie producties overgelegd. Namens [Bouwbedrijf] is bij de comparitie verklaard dat de vordering van € 41.110,-- wordt verminderd tot € 21.276,88.
3.3.3.In het eindvonnis van 29 januari 2014 heeft de rechtbank de vorderingen van [Bouwbedrijf] afgewezen en [Bouwbedrijf] in de proceskosten veroordeeld.
3.4.1.[Bouwbedrijf] heeft hoger beroep ingesteld en gevorderd de vonnissen van 8 mei 2013 en 29 januari 2014 te vernietigen en opnieuw rechtdoende, [Beheermaatschappij] te veroordelen tot betaling van € 71.276,88 met wettelijke rente vanaf 18 januari 2013 en buitengerechtelijke kosten van
€ 1.686,10, en voorts tot terugbetaling van al hetgeen [Bouwbedrijf] ter uitvoering van het vonnis heeft voldaan, met wettelijke rente, en tenslotte tot veroordeling van [Beheermaatschappij] in de proceskosten in beide instanties met wettelijke rente en nakosten. [Bouwbedrijf] heeft haar vordering vermeerderd met beslagkosten van € 927,08 met wettelijke rente.
3.4.2.Bij memorie van grieven heeft [Bouwbedrijf] één grief aangevoerd, die inhoudt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de kwijtscheldingsbepaling in de vaststellingsovereenkomst ook betrekking heeft op de onderhavige vordering van [Bouwbedrijf] . [Bouwbedrijf] is het niet eens met de afwijzing van haar vordering en de proceskostenveroordeling ten laste van haar.
3.4.3.[Beheermaatschappij] heeft bij memorie van antwoord de grieven bestreden en haar verweer uitgebreid met de stelling dat, nu [Bouwbedrijf] bij de onderhandelingen over de vaststellingsovereenkomst opzettelijk gezwegen heeft over de kwestie van de terugbetaling van de bonus, [Bouwbedrijf] in redelijkheid en billijkheid geen beroep meer kan doen op de door haar bepleite beperkte uitleg van de finale kwijting (mva sub 7). Daarnaast roept [Beheermaatschappij] voorwaardelijk de partiële vernietiging in van de eventuele uitzondering op het kwijtingsbeding, op grond van bedrog en dwaling. [Beheermaatschappij] concludeert tot bekrachtiging van het vonnis met veroordeling van [Bouwbedrijf] in de kosten van het geding in beide instanties, met wettelijke rente en nakosten.
3.4.4.Nadat [Beheermaatschappij] de memorie van antwoord had genomen is [Bouwbedrijf] op 27 januari 2015 in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. J.L.G.M. Verwiel tot curator. Mr Verwiel heeft op de rolzitting van 2 juni 2015 medegedeeld dat hij deze procedure wil overnemen.
3.4.5.[Bouwbedrijf] heeft twee dagen voor het pleidooi nog een aantal stukken (correspondentie uit 2012) toegestuurd aan de wederpartij en aan het hof. [Beheermaatschappij] heeft tegen overlegging bezwaar gemaakt omdat de stukken te laat zijn overgelegd en er geen gelegenheid meer was om de draagwijdte van deze stukken nog met zijn advocaat te bespreken.
Het hof heeft na schorsing en beraad beslist dat de stukken volgens het procesreglement te laat zijn overgelegd, dat de stukken veel eerder overgelegd hadden kunnen worden, en dat de inhoud daarvan ook niet zo eenvoudig en snel te overzien is dat de stukken alsnog in de rechtsstrijd kunnen worden meegenomen, zodat de stukken zijn geweigerd en teruggegeven.
4.1.1.Bij pleidooi heeft [Bouwbedrijf] een aantal, niet als zodanig aangekondigde, nieuwe grieven naar voren gebracht. Grieven mogen echter in beginsel niet later dan in de memorie van grieven worden aangevoerd. Als uitgangspunt kan dus geen acht worden geslagen op grieven die voor het eerst bij pleidooi in hoger beroep worden voorgedragen. Op die regel bestaan enkele uitzonderingen, zoals in het geval dat de geïntimeerde – i.c. [Beheermaatschappij] – er ondubbelzinnig in heeft toegestemd dat de grief alsnog in de rechtsstrijd wordt betrokken; als de geïntimeerde zonder voorbehoud verweer voert tegen de voor het eerst bij pleidooi voorgedragen grief, mag dat als een ondubbelzinnige toestemming worden opgevat.
4.1.2.[Bouwbedrijf] heeft bij pleidooi de volgende nieuwe grieven, overigens zonder aankondiging dat het hier nieuwe grieven betreft, geponeerd:
1) de overeenkomst tussen partijen van november 2012 is geen vaststellingsovereenkomst maar een koopovereenkomst (pleitnota pag. 2);
2) [Beheer] was als aandeelhouder, geen bestuurder, niet bevoegd om [Bouwbedrijf] bij de overeenkomst te binden (pleitnota pag. 5);
3) [Beheermaatschappij] was, gelet op de voorlopige surseance van betaling, onbevoegd een daad van beheer of beschikking te verrichten zonder medewerking van de bewindvoerder (pleitnota pag. 6);
4) [Beheermaatschappij] heeft bij de bonusuitkering gehandeld in strijd met art. 14 van de statuten van [Bouwbedrijf] over een tegenstrijdig belang tussen vennootschap en directeur (pleitnota pag. 13/14); er is sprake van een onrechtmatige onttrekking, [Bouwbedrijf] roept daarom de vernietigbaarheid in van het bestuursbesluit tot toekenning van de bonus en zij biedt bewijs aan;
5) [Beheermaatschappij] is niet te goeder trouw, op grond waarvan hem geen beroep op het finale kwijtingsbeding toekomt (pleitnota pag. 17).
4.1.3.[Beheermaatschappij] is, zonder het voorbehoud te maken dat het hier te laat naar voren gebrachte grieven zou betreffen, in gegaan op de nieuwe grieven sub 1, 3 en 4.
Te dien aanzien heeft [Beheermaatschappij] het verweer gevoerd dat de wilsovereenstemming van partijen op een vaststellingsovereenkomst was gericht en dat er geschillen waren tussen partijen, die met deze overeenkomst werden opgelost (ad grief 1); dat de directie ook tijdens surseance vertegenwoordigingsbevoegd blijft en dat [Bouwbedrijf] bij de overeenkomst rechtsgeldig werd vertegenwoordigd door [Beheermaatschappij] (ad grief 3); bij het bespreken van de voorlopige cijfers over 2011 is in aanwezigheid van [Beheer] besloten dat aan [Beheermaatschappij] over 2011 een bonus werd verleend; het gehele aandeelhouderskapitaal was daarbij dus aanwezig (ad grief 4).
4.1.4.De nieuwe grieven 2 en 5 maken, nu zij te laat zijn voorgedragen en geen omstandigheden zijn gesteld of gebleken op grond waarvan zij toch nog in behandeling kunnen worden genomen, geen deel uit van de rechtsstrijd tussen partijen. Het hof zal dus op die grieven verder geen acht slaan.
Vaststellingsovereenkomst of koopovereenkomst