3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de door de rechtbank in het bestreden vonnis vastgestelde feiten. Voorts staan nog enkele andere feiten tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van de relevante feiten.
( i) [appellant] heeft sinds 2000 een tandartspraktijk in [woonplaats] .
(ii) Begin juli 2006 heeft [appellant] een kredietaanvraag bij Van Lanschot gedaan in verband met een door hem verlangde financiering en herfinanciering van elders lopende bankkredieten. Na overleg tussen partijen en verstrekking van financiële gegevens door [appellant] heeft Van Lanschot aan [appellant] een drietal offertes d.d. 13 juli 2006 toegezonden voor een financieringspakket van in totaal € 2.263.000,-, die door [appellant] zijn ondertekend.
(iii) Dit pakket bestond uit hypothecaire geldleningen van in totaal € 2.115.000,- voor de privéwoning en het praktijkpand van [appellant] en daarnaast een financiering van de tandartspraktijk van [appellant] , bestaande uit twee geldleningen van in totaal € 103.000,- en een krediet in rekening-courant van € 45.000,- (prod. 3, 4 en 5 conclusie van antwoord in conventie). In de kredietovereenkomst met betrekking tot de praktijkfinanciering (het rekening-courantkrediet) is als voorwaarde aan de beschikbaarstelling van deze kredietfaciliteit vermeld:
“dat u voor alle bancaire transacties en dergelijke uitsluitend van onze diensten gebruik zult maken”
(iv) Op de betreffende overeenkomsten zijn onder meer de Algemene Voorwaarden opgesteld door de Nederlandse Vereniging van Banken (hierna: ABV) van toepassing.
Artikel 30 (thans artikel 35) van de ABV luidt als volgt:
“Artikel 30. Opzegging van de relatie
De relatie tussen de cliënt en de bank kan zowel door de cliënt als door de bank worden opgezegd. Indien de bank de relatie opzegt, zal zij de cliënt desgevraagd de reden van die opzegging mededelen.
Na de opzegging van de relatie zullen de tussen de cliënt en de bank bestaande individuele overeenkomsten zo spoedig mogelijk worden afgewikkeld met inachtneming van de daarvoor geldende termijnen. (..)”
( v) Medio 2008 heeft [appellant] Van Lanschot verzocht om verruiming van het krediet in rekening-courant van € 45.000,- naar € 100.000,-. Van Lanschot is akkoord gegaan met deze kredietverhoging onder de voorwaarde dat de verruiming maandelijks met een bedrag van € 11.000,- zou worden verminderd tot de oorspronkelijke limiet van € 45.000,-- weer werd bereikt.
(vi) In 2009 heeft [appellant] een kredietovereenkomst gesloten met een derde partij voor een bedrag van € 175.000,- zonder Van Lanschot daarvan op de hoogte te stellen. Tevens heeft hij een tweetal rekeningfaciliteiten van in totaal € 150.000,- elders verkregen. Om deze redenen heeft Van Lanschot een nieuw verzoek van [appellant] tot verruiming van het krediet in rekening-courant bij brief van 4 augustus 2009 afgewezen (prod. 6 conclusie van antwoord in conventie).
(vii) Vanaf mei 2010 is er sprake van een overstand op het tot een bedrag van € 45.000,- gelimiteerde rekening-courantkrediet van [appellant] . In verband hiermee zijn in de periode van mei tot begin juli 2010 tussen [appellant] (en namens [appellant] mede door zijn belangenbehartiger mr. [belangenbehartiger] , hierna: mr. [belangenbehartiger] ) en de accountmanager van [appellant] bij Van Lanschot, [accountmanager 1] (hierna: [accountmanager 1] ) e-mailberichten gewisseld (prod. 2, bijlagen 1 t/m 10 inleidende dagvaarding en prod. 7a t/m 7r conclusie van antwoord in conventie).
(viii) Op 8 juli 2010 heeft tussen [accountmanager 1] enerzijds en [appellant] , mr. [belangenbehartiger] en financieel adviseur van [appellant] Jongma anderzijds een gesprek plaatsgevonden ter zake de overstand van het rekening-courantkrediet en de door [appellant] gewenste verhoging van de kredietlimiet van € 45.000,- tot € 150.000,-.Nadien, in de periode van 13 juli 2010 tot en met 4 augustus 2010, zijn tussen betrokkenen e-mailberichten gewisseld over het al dan niet toezeggen van de verhoging van de kredietlimiet, de omleiding van het betalingsverkeer door [appellant] en over het aanzuiveren van het debetsaldo van het rekening-courantkrediet (prod. 2, bijlagen 12 t/m 33 inleidende dagvaarding).
(ix) Bij brief van 10 augustus 2010 (prod. 2, bijlage 35 inleidende dagvaarding) heeft Van Lanschot aan [appellant] medegedeeld dat zij per heden alle europassen en creditcards van [appellant] heeft geblokkeerd en een algehele incassoblokkade op zijn rekeningen heeft opgevoerd, in verband met de overstanden op zijn rekeningen. In de brief is verder vermeld:
“Tevens hebben wij uw account overgeboekt naar de afdeling Bijzonder Beheer vanwege de aanhoudende overstanden, het niet nakomen van afspraken en het wegsluizen van omzet.”
( x) Bij brief van 13 augustus 2010 (met 35 bijlagen) heeft mr. [belangenbehartiger] namens [appellant] aan de Raad van Bestuur en de directie Van Lanschot onder meer het volgende medegedeeld (prod. 2 inleidende dagvaarding):
“(..) Na bestudering van het dossier heb ik behalve moeten constateren, aan den lijve ondervonden dat cliënt door de bank opzettelijk wordt benadeeld, althans de bank zich ongerechtvaardigd verrijkt, sprake is van misbruik van bevoegdheden en omstandigheden alsmede nalatigheid in haar zorgplicht (..).
Cliënt heeft een naar waarheidgrenzend vermoeden dat uw medewerker, de heer [accountmanager 1] , zijn mandaat heeft overschreden en zijn vermoedelijke misslagen op cliënt poogt af te wentelen om zijn eigen laantje schoon te vegen. Daarbij worden kredietaanvragen van cliënt onthouden op een wijze welke de professionaliteit van uw organisatie doet verbleken. (..)
Door cliënt economisch verantwoorde kredietaanvragen te ontzeggen maar wel risicovolle overstanden ongecontroleerd te fiatteren opdat cliënt het kind van de rekening is geworden om nadien cliënt schaamteloos (..) te verwijten wat door toedoen van de bank is veroorzaakt en tot slot, wanneer het de bank belieft cliënt herhaaldelijk de stuipen op het lijf jaagt door terugbetaling te sommeren van wat de bank dan noemt ‘ongeoorloofde overstanden’ om daags daarna weer overstanden te fiatteren is in strijd met al hetgeen cliënt van een bank mag verwachten. Het is derhalve naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de bank aan de wieg heeft gestaan van de huidige inefficiënte en kwetsbare schuldpositie van cliënt bij uw bank. (..)”
(xi) Bij brief van 25 augustus 2010 heeft Van Lanschot de bancaire relatie met [appellant] opgezegd per 31 december 2010 (prod. 3 inleidende dagvaarding). Deze brief houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“Hierbij bevestigen wij de ontvangst van uw schrijven van 13 dezer, voorzien van bijlagen, die wij beschouwen als een klacht, gedeponeerd door uw cliënt, omtrent de wijze waarop hij als relatie door F. van Lanschot Bankiers NV is behandeld. In uw inleiding gebruikt u hiervoor de uitdrukkingen: “opzettelijke benadeling, ongerechtvaardigde verrijking, misbruik van bevoegdheid en omstandigheden en nalatigheid in de zorgplicht”. (..)
Duidelijk is dat sinds 2008 de verhouding tussen uw cliënt en de accountmanagers, oorspronkelijk de heer [accountmanager 2] en vervolgens de heer [accountmanager 1] , niet optimaal was, hetgeen zich heeft gemanifesteerd in zeer uitgebreide correspondentie, voornamelijk per e-mail, waarin bij regelmaat verwijten van beide zijden werden geuit. Hierbij merken wij op dat –op uitdrukkelijk verzoek van uw cliënt- de heer [accountmanager 2] is vervangen door de heer [accountmanager 1] , aangezien een vertrouwensbasis tussen u beiden was komen te ontbreken. Wij constateren dat deze situatie zich thans herhaalt.
Bovendien constateren wij dat de verwachtingspatronen van beide zijden voortdurend en diepgaand uiteenlopen.
Van uw zijde wordt verondersteld dat een cliënt zonder meer rechten kan doen gelden op uitbreiding van oorspronkelijk overeengekomen kredietfaciliteiten (..), dat de bank hem moet verwittigen van overschrijdingen (..) en dat het niet toestaan van overstanden door de bank de facto onrechtmatig is als de bedrijfsvoering daardoor wordt gehinderd.
(..) Bij het toekennen van een kredietfaciliteit verplicht de bank zich niet automatisch tot het voorzien in een eventueel optredende aanvullende kredietbehoefte. Uitbreiding van kredietfaciliteiten kan slechts plaatsvinden indien de bank van mening is dat het kredietrisico overzienbaar is en de financiering past in de bedrijfsmatige ontwikkeling.
De stelling dat de bank de cliënt op de hoogte moet stellen van overstanden is ongerijmd. Bij de totstandkoming van het kredietarrangement worden afspraken gemaakt tussen de bank en de cliënt ten aanzien van de kredietlimiet. Overschrijding van deze limiet wordt niet veroorzaakt door de bank maar door de cliënt. In een normale relatie heeft de cliënt zicht op zijn inkomende en uitgaande geldstromen en indien de limiet dreigt te worden overschreden, pleegt hij tevoren de bank te waarschuwen en zo nodig een verzoek in te dienen om een overschrijding of een permanente kredietuitbreiding toe te staan. Tenslotte is het neerleggen van de schuld voor een liquiditeitsprobleem bij de bank indien de cliënt niet in staat is binnen het raamwerk van de bestaande afspraken te acteren, onzes inziens niet realistisch.
Met betrekking tot uw beschuldigingen ten aanzien van het niet nakomen van toezeggingen inzake het verstrekken van kredietuitbreidingen tot € 150.000,-- ontkennen wij met kracht dat dergelijke toezeggingen zijn gedaan. In uw mailbericht van 13 juli aan de heer [accountmanager 1] maakt u gewag van een “bevestiging” van de bank van een faciliteit van € 150.000,- maar die hebben wij in ons dossier niet aangetroffen en evenmin als bijlage bij uw correspondentie. Op 19 juli laat u uw collega mr Spronk per mail bevestigen dat er in het gesprek van 8 juli opnieuw een kredietfaciliteit zou zijn toegezegd van € 150.000,-, waarop van onze zijde terstond per mail een dergelijke toezegging is ontkend.
Het dossier overziende komen wij tot de conclusie dat de nu al jarenlang bij voortduring optredende fricties en de – naar onze opvatting – volstrekt ongerechtvaardigde verwachtingen van de zijde van uw cliënt geen basis meer vormen voor een zinvolle continuatie van de relatie. Het is derhalve onze uitdrukkelijke wens om de relatie in zijn geheel op zo kort mogelijke termijn te beëindigen. Deze brief dient dan ook gezien te worden als een motivering conform het gestelde in artikel 35 van de Algemene Voorwaarden. (..)
Met betrekking tot de brief die aan uw cliënt is toegezonden op 10 augustus verontschuldigen wij ons overigens voor de woordkeuze ten aanzien van het begrip “wegsluizen van omzet”, voor zover dit kan worden uitgelegd als een kwalificatie van frauduleus gedrag. Hoewel wij het “omleiden” van praktijkomzet beschouwen als een inbreuk op de afspraken die ten grondslag liggen aan het kredietarrangement en derhalve kunnen aanduiden als wanprestatie, is het niet onze bedoeling uw cliënt een verwijt te maken in de strafrechtelijke sfeer. (.)”
(xii) Nadien is er tussen partijen de nodige correspondentie gewisseld over de wijze van beëindiging van de lopende financieringen, de eventueel verschuldigde boeterentes verbonden aan de beëindiging van de hypothecaire leningen, en een eis van [appellant] tot het betalen van een schadevergoeding door Van Lanschot.
(xiii) Bij brief van 1 december 2010 (prod. 14 inleidende dagvaarding) heeft Van Lanschot mr. [belangenbehartiger] bericht dat zij bereid is de lopende financieringen vooralsnog voort te zetten voor 12 maanden, mits [appellant] de overstand op de rekening van zijn praktijk terugbrengt tot de geldende limiet van € 45.000,--. Op dit aanbod is [appellant] niet ingegaan.
(xiv) [appellant] heeft voor 31 december 2010 de (hypothecaire) leningen afgelost, waarop Van Lanschot de inschrijvingen op de betrokken panden heeft vrijgegeven. De praktijkfinanciering in rekening-courant is onafgelost gebleven. Door [appellant] is ter zake een bankgarantie aan Van Lanschot verstrekt.