Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/04/115161/HA ZA 12-110)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven (met producties);
- de memorie van antwoord (met producties);
- de akte van [appellant] d.d. 18 februari 2014;
- de antwoordakte van de Provincie d.d. 18 maart 2014.
3.De beoordeling
Tussen genoemde percelen van [appellant] en over perceel [perceel 6] loopt een weg, genaamd " [straatnaam 1] ". Deze weg is deels gelegen op de percelen die eigendom zijn van [appellant] en deels op het perceel dat eigendom is van (thans) de gemeente [plaats 1] .
Op de (inleidende) regel 2084 is opgenomen dat de totale lengte van [straatnaam 1] 1115 meter bedraagt en dat de weg loopt in zuidwestelijke richting van de weg met nummer 118A tot de weg met nummer 113.
– als eindpunten en richting van de weg: "v.000-375mInrit hsno25" (op regel 2103 wordt dit nader toegelicht als volgt: "= adres [straatnaam 2] . [huisnummer] ");
– als aard van de verharding: "Stol + zw. asbegr.";
– als onderhoudsplichtige: de gemeente [plaats 2] ;
– als kadastrale eigendomsverhoudingen: "Gem. [perceel 6] / Part. [perceel 7] ".
primairte verklaren voor recht dat
– [straatnaam 1] niet openbaar is;
– althans voor zover gelegen tussen de percelen van [appellant] niet openbaar is;
– althans niet openbaar is voor zover gelegen tussen die percelen en tevens eigendom van [appellant] ;
subsidiairte oordelen dat de wegenlegger door de Provincie wordt gewijzigd aldus dat hij niet meer aangeeft dat die weg geheel dan wel gedeeltelijk openbaar is alles zoals in de primaire vordering omschreven;
primair en subsidiairde Provincie te veroordelen in de buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met wettelijke rente en in de kosten van het geding.
Subsidiair stelt [appellant] dat, voor zover de weg ooit als openbaar is aangemerkt, de weg niet meer wordt gebruikt dan wel enige tijd afgesloten is geweest zodat de weg niet langer kan worden aangemerkt als openbaar.
Zij heeft daartoe overwogen dat in de eerste plaats moet worden beoordeeld of de weg al dan niet op de wegenlegger is opgenomen. Volgens de rechtbank is dat het geval gelet op de omschrijving in de wegenlegger en het in de wegenlegger vermelde aantal strekkende meters per weggedeelte, waaruit blijkt dat dat gedeelte van de weg loopt vanaf iets voor de kruising met de [straatnaam 3] tussen de percelen van [appellant] door en verder in zuidwestelijke richting. Dat kennelijk abusievelijk een verwijzing naar het adres [straatnaam 2] [huisnummer] is opgenomen leidt niet tot een ander oordeel; de omschrijving van het wegverloop laat overigens aan duidelijkheid niets te wensen over.
De rechtbank heeft ook het subsidiaire standpunt van [appellant] verworpen. De weg is niet door het bevoegd gezag aan het openbaar verkeer onttrokken en de weg is ook niet gedurende 30 achtereenvolgende jaren niet voor ieder toegankelijk geweest. Ook als van de weg slechts sporadisch gebruik wordt gemaakt leidt dat er niet toe dat de weg niet meer openbaar is.
Alvorens in te gaan op de grieven overweegt het hof als volgt.
In zijn
primairevordering gaat [appellant] ervan uit dat de weg die tussen zijn percelen door voert niet op de wegenlegger voorkomt en vordert hij vaststelling dat dat het geval is.
De Wegenwet verklaart zowel de bestuursrechter als de civiele rechter bevoegd te beslissen inzake een geschil inzake de wegenlegger (HR 23 april 2004, NJ 2004/600, rechtsoverweging 3.7). De Wegenwet regelt geen procedure inzake de door [appellant] gevorderde verklaring voor recht dat de door hem bedoelde weg niet in de wegenlegger is opgenomen. De burgerlijke rechter is (al dan niet als restrechter) bevoegd over deze vordering te oordelen.
In zijn
subsidiairevordering gaat [appellant] er kennelijk van uit dat [straatnaam 1] voor zover gelegen tussen zijn percelen wel op de wegenlegger staat, maar vordert hij wijziging van de wegenlegger aldus dat dat gedeelte van de weg niet openbaar is. Die vordering moet beoordeeld worden op grond van de in de Wegenwet neergelegde procedures.
De grieven 1 tot en met 4 hebben betrekking op de primaire vordering, grief 5 heeft betrekking op de subsidiaire vordering.
Het hof gaat er hierna van uit dat waar in de stukken wordt gesproken over " [straatnaam 2] " of " [straatnaam 2] " wordt gedoeld op de – ongeveer parallel aan [straatnaam 1] lopende – [straatnaam 2] .
De grief voert aan dat het in regel 2102 genoemde punt "inrit hsno25= adres [straatnaam 2] [huisnummer] " zeker niet is gelegen ter plaatse van een van de percelen van [appellant] . De omschrijving van dit punt duidt er volgens [appellant] op dat de weg na de bajonetkruising weer terugloopt en dan in noordelijke richting gaat, en dan loopt de weg niet langs de percelen van [appellant] .
Subsidiair kan de wegenlegger zo gelezen worden dat de regel 2102-2103 op een verkeerde plaats staat, en ook dan gaat de weg niet tussen de percelen van [appellant] door.
Naar het oordeel van het hof kan uit deze foto's echter geenszins afgeleid worden dat de weg zo smal is als door [appellant] gesteld. Uit de foto's blijkt immers dat het een (land)weg is met een dubbel spoor, zodat wagens of auto's over die weg kunnen rijden; gelet op de gebruikelijke breedte van auto's en wagens moet die weg dan ten minste twee en een halve meter breed zijn. Ook verwerpt het hof, gelet op de overgelegde foto's, de stelling dat geen sprake was van verharding. Uit die foto's blijkt wel degelijk van een vorm van verharding (in de zin zoals omschreven in de wegenlegger, te weten een verharding met stol en – naar het hof begrijpt – zwarte as met begroeiing).
Het enkele feit dat de gemeente de weg niet zou onderhouden – hetgeen overigens door de Provincie wordt bestreden – maakt dit alles niet anders, omdat in de wegenlegger alleen wordt aangegeven wie onderhoudsplichtig is, en de vraag of de weg door de onderhoudsplichtige daadwerkelijk wordt onderhouden staat daar los van.
grief 2. Voor zover [appellant] opnieuw de kwestie van [straatnaam 2] [huisnummer] aan de orde stelt verwijst het hof naar hetgeen het heeft overwogen in de voorgaande rechtsoverweging.
Wat betreft het feit dat de weg deels over de percelen (het eigendom) van [appellant] loopt overweegt het hof als volgt.
Uit de als productie 4 overgelegde kadastrale tekening kan worden opgemaakt dat [straatnaam 1] gedeeltelijk gelegen is op de kadastrale percelen [perceel 8] en [perceel 6] , welk laatste perceel een smalle strook van variërende breedte is die begint bij perceel [perceel 8] en tussen de percelen van [appellant] door doorloopt tot perceel [perceel 9] . De percelen [perceel 8] en [perceel 6] zijn (zoals ook [appellant] aanneemt) kennelijk eigendom van de gemeente. Uit de wegenlegger blijkt ook dat dit gedeelte van [straatnaam 1] over deze percelen loopt, en dat perceel [perceel 8] eigendom is van de (toenmalige) gemeente [plaats 2] en perceel [perceel 6] van de (toenmalige) gemeente [woonplaats] . Voor zover bedoelde percelen smaller zijn dan [straatnaam 1] zelf ligt deze weg dan op percelen van [appellant] . Voor zover een op een wegenlegger opgenomen weg over particulier eigendom loopt doet dat niet af aan het feit dat sprake is van een weg in de zin van die wet.
Gelet op artikel 49 van de Wegenwet is een in de wegenlegger opgenomen weg (in beginsel) openbaar. Gelet op artikel 14 van de Wegenwet heeft de rechthebbende op een (gedeelte van een) weg te dulden dat het verkeer van die weg gebruik maakt. Het feit dat er van particuliere eigendom sprake is doet daaraan niet af. Ook kan een op de wegenlegger opgenomen weg niet – zoals [appellant] aanvoert – worden opgesplitst in een deel dat wel en een deel dat niet kan worden gebruikt, afhankelijk van de eigendom van de ondergrond van die weg. Een dergelijke splitsing is onverenigbaar met de Wegenwet, die een dergelijke splitsing niet kent.
Dit betekent dat ook
grief 4faalt, waarin [appellant] zich keert tegen overweging 4.6 van het bestreden vonnis. De rechtbank heeft daarin overwogen dat het standpunt van [appellant] dat alleen de strook van ongeveer 85 cm breed die eigendom is van de gemeente een openbare weg vormt niet houdbaar is.
De Provincie heeft onbestreden aangevoerd dat onduidelijk is hoe de eigendomssituatie daar ter plaatse precies is, en overigens staat een mogelijk onjuiste aanduiding niet in de weg aan hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen.
De subsidiaire vordering van [appellant]
Ook wat betreft deze vordering kan het feit dat aan [appellant] de (procedure tot) vaststelling van de wegenlegger niet zou zijn meegedeeld hem niet baten, omdat het bij deze vordering gaat om wijziging van eerder vastgestelde wegenlegger en niet om de vaststelling van die wegenlegger zelf.