ECLI:NL:GHSHE:2015:3217

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 augustus 2015
Publicatiedatum
13 augustus 2015
Zaaknummer
14-00913
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag loonheffingen en verzuimboete

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een naheffingsaanslag loonheffingen en een verzuimboete die door de inspecteur van de Belastingdienst is opgelegd aan de belanghebbende. De inspecteur had in 2006 een verklaring afgegeven voor geen privégebruik van de auto, maar na een controle concludeerde hij dat de belanghebbende niet voldeed aan de voorwaarden voor deze verklaring. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, omdat hij niet overtuigend had aangetoond dat hij de auto voor minder dan 500 kilometer privé had gebruikt. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar oordeelde dat de opgelegde verzuimboete te hoog was. De inspecteur had een verzuimboete van € 2.847 opgelegd, maar het Hof verminderde deze tot € 829, omdat het Hof van mening was dat er sprake was van een marginaal verzuim. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet overtuigend had aangetoond dat hij de auto voor minder dan 500 kilometer privé had gebruikt, maar dat de omstandigheden van de zaak een lagere boete rechtvaardigden. De belanghebbende had ook recht op terugbetaling van het griffierecht dat hij had betaald voor de procedure bij de rechtbank. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, maar alleen voor wat betreft de boete, en de belanghebbende werd in de proceskosten vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00913
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 6 augustus 2014, nummer AWB 14/2107, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost/Landelijk Coördinatiecentrum Auto
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen naheffingsaanslag en beschikkingen.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 een naheffingsaanslag loonheffingen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd ten bedrage van € 8.295 aan belasting en € 137 aan inkomensafhankelijke bijdrage Zvw, alsmede is bij gelijktijdig gegeven beschikkingen een verzuimboete van € 2.847 en een bedrag aan heffingsrente van € 268 vastgesteld.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, bij in één geschrift vervatte uitspraken, de naheffingsaanslag en de beschikkingen gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier geen griffierecht geheven.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zitting heeft plaatsgehad op 26 juni 2014 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, zijn gemachtigde de heer [A] , zijn echtgenote mevrouw [B] , alsmede, namens de Inspecteur, de heren [C] en [D] . De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.5.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
1.6.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
Belanghebbende was in het onderhavige tijdvak in dienstbetrekking werkzaam bij [E] BV te [woonplaats] (hierna: de werkgever). De werkgever heeft hem in het kader van de dienstbetrekking gedurende de maand januari een personenauto van het merk [F] met een cataloguswaarde van € 95.382 (kenteken [kenteken 1] ) en van 1 februari tot en met 22 november eveneens een personenauto van het merk [F] met een cataloguswaarde van € 69.948 (kenteken [kenteken 2] ) ter beschikking gesteld (hierna: de auto). Ter zake van de auto heeft de werkgever de forfaitaire bijtelling wegens het privé gebruik auto niet toegepast.
2.2.
Gedagtekend 20 januari 2006 heeft belanghebbende door middel van het daarvoor bestemde formulier ‘Verzoek Loonheffingen Verklaring geen privé gebruik auto’ bij de Inspecteur een verklaring aangevraagd waardoor geen bijtelling op het loon plaatsvindt van het voordeel van het privé gebruik van een hem door zijn werkgever ter beschikking gestelde auto. Op het formulier staat onder het kopje ‘Bewijslast’ het volgende
‘U moet overtuigend kunnen bewijzen dat u de auto van uw werkgever voor niet meer dan 500 kilometer op kalenderjaarbasis voor privé-doeleinden gebruikt. Dit kan bijvoorbeeld aan de hand van een sluitende rittenregistratie. Het is raadzaam om onder andere uw rittenregistratie te bewaren. De Belastingdienst kan om het bewijs vragen.’.
Onder het kopje ‘ondertekening’ staat
‘Ik verklaar dit formulier naar waarheid te hebben ingevuld en verklaar ook dat ik gedurende de looptijd van deze verklaring overtuigend kan bewijzen dat ik de aan mij ter beschikking gestelde auto niet meer dan 500 kilometer op kalenderjaarbasis voor privé-doeleinden gebruik.’.
2.3.
De Inspecteur heeft met dagtekening 31 januari 2006 een beschikking ‘Verklaring geen privé-gebruik auto’ aan belanghebbende afgegeven. De verklaring geldt voor onbepaalde duur. In deze beschikking heeft de Inspecteur belanghebbende erop gewezen dat hij gedurende de looptijd overtuigend moet kunnen bewijzen dat hij niet meer dan 500 kilometer privé op kalenderjaarbasis rijdt, dat hij het bewijs kan leveren door dagelijks een sluitende rittenregistratie bij te houden en dat het daarom raadzaam is om onder andere zijn rittenadministratie te bewaren.
2.4.
De Inspecteur heeft op 7 november 2012 aan belanghebbende een vragenformulier gestuurd in verband met het privé-gebruik van de auto, omdat hij wilde vaststellen of belanghebbende vanaf 1 januari 2011 tot en met 7 november 2012 aan de voorwaarde voor het achterwege blijven van de forfaitaire bijtelling heeft voldaan.
2.5.
Gedagtekend 22 november 2012 heeft belanghebbende het door hem ingevulde vragenformulier, een rittenregistratie en een kopie van de loonstrook over november 2012 naar de Inspecteur gestuurd.
2.6.
In zijn brief van 5 september 2013 heeft de Inspecteur belanghebbende laten weten dat de door belanghebbende ingezonden rittenregistratie en de aanvullende informatie hem er niet van heeft overtuigd dat hij de aan hem ter beschikking gestelde auto in 2011 en 2012 voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden heeft gebruikt en heeft hij belanghebbende in de gelegenheid gesteld overtuigend aan te tonen en dat de door hem ingestuurde rittenregistratie juist is. De Inspecteur had informatie ontvangen die aannemelijk maakte dat de door belanghebbende bijgehouden rittenregistratie inhoudelijk onjuist was. Het betrof de volgende informatie:
de auto met kenteken [kenteken 1] is gesignaleerd op:
- 12-06-2011 op de A16 ter hoogte van hectometerpaal 69.9
- 02-10-2011 op de A16 ter hoogte van hectometerpaal 69.9
- 23-10-2011 op de A16 ter hoogte van hectometerpaal 68.5
De auto met kenteken [kenteken 2] is gesignaleerd op:
- 18-04-2012 op de A16 ter hoogte van hectometerpaal 68.5
- 18-04-2012 op de A16 ter hoogte van hectometerpaal 69.9
- 31-07-2012 op de A16 ter hoogte van hectometerpaal 68.5
- 01-08-2012 op de A4 ter hoogte van hectometerpaal 14.7
Volgens belanghebbendes rittenregistratie heeft hij die dagen echter elders of in het geheel niet met de auto gereden.
2.7.
In een brief van 13 september 2013 heeft belanghebbende de Inspecteur laten weten:
‘(…)
De ritten gemaakt in 2011 met kenteken [kenteken 1] op zondag 12 juni, 2 oktober en 23 oktober zijn wellicht gereden. Mogelijk in privé sfeer met een bezoek aan de bakker in [G] . Maar wat ook aannemelijk is wij doen veel zaken met PostNL en hebben daarbij ook veel (spoed) bestellingen welke via Koeriersbedrijf [H] worden verzorgd en deze dienen dan z.s.m. afgeleverd te worden. Of de chauffeur van [H] Koeriersbedrijf haalt het in [woonplaats] op en soms spreken we af bij [J] om de pakbon of nabestelling persoonlijk te overhandigen, daar het om beveiligd drukwerk gaat. Waarschijnlijk zijn we in alle hectiek deze ritten helaas vergeten te noteren op de kilometerstaten.
De ritten in 2012 met kenteken [kenteken 2] van woensdag 18 april en dinsdag 31 juli, betreft hetzelfde als hierboven vermeld n.l. overhandiging van beveiligd drukwerk aan de chauffeur van Koeriersbedrijf [H] .
Woensdag 1 augustus, ben ik met een klant en zijn zoontje naar de open dag van Ajax landskampioen - georganiseerd door Ajax en de supportersvereniging - geweest in Amsterdam Arena. Normaliter had ik gebruik gemaakt van de auto van mijn echtgenote omdat ik dit soort rit discutabel acht. Maar helaas deze was in de garage voor een onderhoudsbeurt en deze rit ben ik vergeten op te schrijven.
(…)’
In de rittenadministratie heeft belanghebbende onder meer de volgende ritten genoteerd:
13 juni 2012 [woonplaats] – [K] (D) 661 kilometer bezoekadres [L]
14 juni 2012 [K] (D) – [woonplaats] 665 kilometer terugreis [L]
In hoger beroep heeft de Inspecteur betoogd dat volgens www.google.nl [L] gevestigd is aan de [a-strasse] 1A te [nummer] [K] ( [M] ) en dat de afstand ongeveer 454 kilometer bedraagt. De door belanghebbende overgelegde route betreft een andere [K] , namelijk die in [N] , aldus de Inspecteur.
Belanghebbende heeft desgevraagd verklaard dat er twee plaatsen met de naam [K] zijn en dat hetgeen de Inspecteur heeft betoogd, juist is.
2.8.
Omdat belanghebbende volgens de Inspecteur niet het gevraagde bewijs heeft geleverd van het feit dat hij de auto voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden heeft gebruikt, heeft de Inspecteur de in geschil zijnde naheffingsaanslag met dagtekening 24 januari 2014 opgelegd.
2.9.
Het bedrag van de naheffingsaanslag als zodanig is niet in geschil.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I Heeft belanghebbende doen blijken dat hij de auto voor niet meer dan 500 kilometer in privé heeft gebruikt?
II Is de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?
Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat hetgeen hij heeft opgemerkt over de aanwezigheid op de zitting bij de Rechtbank, slechts als toelichting dient voor zijn afwezigheid en niet als een klacht in hoger beroep moet worden opgevat. Voorts heeft belanghebbende zijn stelling dat sprake is van discriminatie ter zitting laten varen.
Belanghebbende is van mening dat de eerste vraag bevestigend en de tweede vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting hebben zij hier geen andere argumenten aan toegevoegd.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak op bezwaar, van de naheffingsaanslag en van de beschikking. De Inspecteur concludeert nader tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank doch enkel voor wat betreft de boetebeschikking.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
Naheffingsaanslag
4.1.
De Rechtbank heeft met betrekking tot de naheffingsaanslag het volgende overwogen:
‘2.9. In artikel 13bis, eerste lid, van de Wet LB is bepaald dat een voordeel in aanmerking genomen dient te worden wanneer een auto ook voor privédoeleinden aan een werknemer ter beschikking is gesteld. Daarbij wordt een auto geacht voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld, tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt. Het vierde lid van dit artikel bepaalt dat als uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis niet meer dan 500 kilometer privé wordt gebruikt er geen bijtelling plaats vindt. Het vijftiende lid van dit artikel bepaalt dat belanghebbende moet doen blijken dat de auto op jaarbasis niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt.
2.10.
Op grond van artikel 13bis, zevende lid, van de Wet LB, in samenhang bezien met artikel 3.13 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011, moet een rittenregistratie ten minste de volgende gegevens bevatten:
a. merk, type en kenteken van de auto;
b. periode van terbeschikkingstelling van de auto;
c. per rit:
1°. datum;
2°. beginstand en eindstand van de kilometerteller;
3°. beginadres en eindadres;
4°. de gereden route indien deze afwijkt van de meest gebruikelijke;
5°. het karakter van de rit.
2.11.
Met de term “doen blijken” is bedoeld dat belanghebbende overtuigend dient aan te tonen dat het privégebruik van de auto niet meer dan 500 kilometer op kalenderjaarbasis is geweest. Belanghebbende heeft daartoe een rittenregistratie overlegd. De rechtbank zal eerst beoordelen of deze rittenregistratie voldoet aan de onder 2.10 vermelde vereisten. Indien dat het geval is, heeft belanghebbende het van hem vereiste bewijs geleverd. Indien de rittenregistratie niet voldoet aan deze vereisten zal de rechtbank beoordelen of belanghebbende op andere wijze het van hem vereiste bewijs heeft geleverd.
2.12.
Naar het oordeel van de rechtbank bevatten de rittenregistraties te veel onnauwkeurigheden om te kunnen zeggen dat is voldaan aan de wettelijke vereisten nu niet elke rit afzonderlijk is geregistreerd, maar per dag in één totaal werd geregistreerd wat er was gereden, ook als dat meerdere ritten waren.
2.13.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende ook anderszins niet overtuigend heeft aangetoond dat hij de hem ter beschikking gestelde auto in 2011 en 2012 voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden heeft gebruikt. In de eerste plaats zijn niet alle ritten geregistreerd. Immers door belanghebbende wordt niet betwist dat de auto meerdere malen is gesignaleerd op een dag dat er volgens de registratie niet met de auto was gereden. Voor die signaleringen heeft belanghebbende weliswaar naderhand aannemelijke verklaringen gegeven die erop neerkomen dat de auto door zijn echtgenote is gebruikt en (in elk geval deels) wel sprake is geweest van zakelijke ritten, doch feit blijft dat hij op die dagen in de registraties geen rit heeft vermeld. De vermelde begin- en eindstanden kunnen dus niet kloppen. Dat wordt nog eens bevestigd door het gegeven dat voor ritten op 13 en 14 juni 2012 naar [K] (Duitsland) respectievelijk 661 en 665 kilometer is genoteerd, terwijl voor ritten op 23 en 24 december 2011 met dezelfde bestemming respectievelijk 451 en 455 kilometer is genoteerd en voor dat verschil geen verklaring is gegeven. Dit alles geeft de rechtbank gerede twijfel aan de betrouwbaarheid van de rittenregistratie.
2.14.
Het vorenoverwogene leidt tot het oordeel dat belanghebbende het van hem vereiste bewijs niet heeft geleverd, zodat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Het gegeven dat ook met de ‘vergeten’ ritten de grens van 500 privékilometers niet wordt overschreden, doet daar niet aan af.
2.15.
Nu belanghebbende de berekening van de naheffingsaanslagen als zodanig niet heeft bestreden, leidt het voorgaande de rechtbank tot de conclusie dat de naheffingsaanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.’
4.2.
Het Hof onderschrijft de overwegingen van de Rechtbank en maakt deze tot de zijne. Het Hof voegt hieraan nog toe dat belanghebbende tijdens het onderzoek ter zitting diverse malen vorenbedoelde omissies in de rittenregistratie heeft erkend.
Verzuimboete
4.3.
De Rechtbank heeft met betrekking tot de verzuimboete overwogen als volgt:
‘2.16. Indien een onjuiste of onvolledige rittenregistratie is overgelegd, kan de inspecteur op grond van het bepaalde in artikel 13bis, zestiende lid, Wet LB juncto artikel 67c van de AWR een verzuimboete opleggen van 100% van de te weinig betaalde belasting met een maximum van € 4.920. In paragraaf 24, vijfde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten 1998 (BBBB) is bepaald dat dit maximum wordt geheven indien een onjuiste of onvolledige rittenadministratie is overgelegd.
2.17.
De inspecteur heeft verzuimboeten opgelegd van € 4.715 voor 2011 en € 2.847 voor 2012. Dit komt overeen met 40% van de nageheven belasting. De rechtbank acht aannemelijk dat de rittenregistratie over beide jaren onjuist was. Daarvan uitgaande zijn de boeten in overeenstemming met de wet en met het beleid vastgesteld. Belanghebbende heeft geen feiten en of omstandigheden aannemelijk gemaakt die de conclusie rechtvaardigen dat de boeten verder moeten worden gematigd dan de inspecteur heeft gedaan. De rechtbank acht de opgelegde boeten passend en geboden.’
4.4.
Tijdens het onderzoek ter zitting heeft de Inspecteur verklaard niet langer van mening te zijn dat de boetes over de jaren 2011 en 2012 tot het juiste bedrag zijn opgelegd. In zijn pleitnota heeft hij geschreven:
‘Bij de voorbereiding van deze procedure heb ik de vastgestelde en door de rechtbank bevestigde verzuimboetes nogmaals beoordeeld. Gelet op het vorenstaande, de eerder gevoerde correspondentie en in het licht van de ontwikkeling in de rechtspraak ben ik van mening dat de verzuimboetes nader vastgesteld dienen te worden op 25%.’
4.5.
Belanghebbende heeft een beschikking ‘Verklaring geen privégebruik auto’ aangevraagd, welke hem door de Inspecteur is verstrekt. Op grond van deze beschikking laat de werkgever de bijtelling voor het privégebruik van de aan belanghebbende ter beschikking gestelde auto achterwege (artikel 13bis, twaalfde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964). Daartegenover staat dat belanghebbende overtuigend aan moet kunnen tonen dat hij minder dan 500 kilometer voor privé-doeleinden heeft gereden, bijvoorbeeld door middel van een kilometeradministratie.
4.6.
In zijn hoger beroepschrift heeft belanghebbende aangegeven dat het klopt dat niet alle ritten in de rittenadministratie zijn verantwoord. Tijdens het onderzoek ter zitting heeft hij hierover verklaard dat dit te wijten is aan slordigheid van zijn kant, maar eraan toegevoegd dat hij al jaren op deze zelfde manier de kilometeradministratie heeft bijgehouden, omdat hij dacht dat het op deze manier correct was. Inmiddels is hij gestopt met het bijhouden van een kilometeradministratie, omdat het ondoenlijk is om steeds de ritten correct in te vullen. Desgevraagd heeft de Inspecteur te kennen gegeven dat ervan uit kan worden gegaan dat sprake is van slordigheid bij het invullen van de kilometeradministratie.
4.7.
In overweging 4.2 heeft het Hof geoordeeld dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Daarmee staat in hoger beroep vast dat het in artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) bedoelde betalingsverzuim zich heeft voorgedaan. Op grond van het eerste en het vierde lid van artikel 67c van de AWR in verbinding met artikel 20, tweede lid, tweede volzin, van de AWR kan de Inspecteur belanghebbende voor dit verzuim een boete opleggen van maximaal € 4.920. Daarvoor is niet vereist dat sprake is van ‘opzet’ of ‘grove schuld’ aan de zijde van belanghebbende. Een situatie van ‘afwezigheid van alle schuld’ doet zich te dezen niet voor. De Inspecteur heeft een verzuimboete aan belanghebbende opgelegd van € 2.847, maar hij heeft tijdens het onderzoek ter zitting in hoger beroep nader een verzuimboete van € 2.073 bepleit.
4.8.
Het Hof is gelet op de omstandigheden
  • dat de Inspecteur slechts vier data heeft aangegeven waarop wel is gereden met de betreffende auto, maar deze ritten niet zijn verantwoord
  • dat sprake is van slordigheid bij het invullen van de administratie,
van oordeel dat sprake is van een marginaal verzuim en acht een boete van 10% een passende en geboden sanctie voor het verzuim dat door belanghebbende is begaan.
Slotsom
4.9.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd. Doende wat de Rechtbank had behoren te doen, zal het Hof het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de Inspecteur inzake de boetebeschikking vernietigen en de boete verminderen.
Ten aanzien van het griffierecht
4.10.
Nu de uitspraak van de Inspecteur wordt vernietigd, dient de Inspecteur aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank betaalde griffierecht ten bedrage van € 45 te vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.11.
Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.12.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 1 (punt) x € 490 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) x 1 (factor samenhangende zaken) is € 490 voor de procedure bij de Rechtbank en op 2 (punten) x € 490 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) x 1 (factor samenhangende zaken) is € 980 voor de procedure bij het Hof, derhalve in totaal op € 1.470.
4.13.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.
4.14.
Aangezien sprake is van samenhang tussen deze zaak en de zaak onder kenmerk 14/00912, zal het Hof in beide zaken een proceskostenvergoeding toekennen van (€ 1.470 : 2 =) € 735.
5. Beslissing
Het Hof
  • verklaarthet hoger beroep van belanghebbende gegrond;
  • vernietigtde uitspraak van de Rechtbank; doch enkel voor wat betreft de boete;
  • vernietigtde uitspraak van de Inspecteur inzake de boetebeschikking;
  • vermindertde boetebeschikking tot een bedrag van € 829;
  • gelastdat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank betaalde griffierecht ten bedrage van € 45 vergoedt; en
  • veroordeeltde Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 735.
Aldus gedaan op 13 augustus 2015 door P.A.G.M. Cools, voorzitter, T.A. Gladpootjes en F. Sonneveldt, in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.