3.1.De feiten
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de door de kantonrechter vastgestelde feiten, die voor zover nodig door het hof zijn aangevuld.
a. [geïntimeerde] is in 2002 in dienst getreden bij HVB Accountants B.V. (hierna: HVB) in de functie van projectuitvoerder.
b. [geïntimeerde] heeft op 27 december 2007 met HVB een relatiebeding gesloten. De inhoud van dit relatiebeding luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…) Het is de werknemer verboden direct, dan wel indirect, al dan niet tegen betaling werkzaamheden te verrichten voor cliënten van de werkgever, gedurende een termijn van 2 jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Bij overtreding van bovenstaand omschreven verbod verbeurt werknemer ten behoeve van werkgever een dadelijk opvorderbare boete van € 2.500,-- voor elke dag, dat hij in overtreding is (…)”.
c. Per 1 oktober 2008 zijn de activiteiten van HVB overgenomen door [Co] & Co [plaats] B.V. Artikel 1.2 van de als productie I.A bij de pleitnota van de advocaat van [geïntimeerde] in eerste aanleg overgelegde “koopovereenkomst activa” luidt als volgt:
“(…) Als gevolg van de overname door Koper van het Verkochte zullen de werknemers zoals gespecificeerd op de als Annex 1 van Bijlage 10 aan deze overeenkomst gehechte lijst conform artikel 7:662 en verder Burgerlijk Wetboek (“BW”) per de Overnamedatum van rechtswege in dienst zijn bij Koper tegen de op de voornoemde lijst opgenomen arbeidsvoorwaarden. De werknemers (al dan niet voorheen) in dienst van Verkoper die ingevolge artikel 7:662 BW per de Overnamedatum in dienst van Koper zullen zijn, worden hierna de ‘Werknemers’, individueel ‘Werknemer’ genoemd (…)”.
d. Hoewel ook [geïntimeerde] - blijkens het als productie I.B bij de hiervoor genoemde pleitnota overgelegde overzicht - in beginsel onder voornoemde overdracht viel, kreeg [geïntimeerde] echter de mededeling dat hij niet in dienst zou treden bij [Co] & Co [plaats] B.V., maar bij [Accountants] & Co Accountants B.V. In dit kader heeft [Accountants] & Co Accountants B.V. aan [geïntimeerde] een (nieuwe) arbeidsovereenkomst aangeboden, die [geïntimeerde] niet heeft ondertekend, onder meer in verband met het bepaalde in de artikelen 4, 5 en 6 van die overeenkomst (geheimhoudingsbeding, concurrentiebeding, verbod tewerkstelling van/samenwerking met personeel, vennoten en partners). (Het hof heeft dit punt verduidelijkt naar aanleiding van grief 1. Dat leidt echter niet tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep.)
e. Op 8 december 2008 is de naam [Co] & Co [plaats] B.V. gewijzigd in [ARP] -ARP [plaats] B.V. ( [appellante] ).
f. Per 1 januari 2010 is [geïntimeerde] in dienst getreden van [appellante] . Bij brief van 9 februari 2010 is, voor zover hier relevant, het navolgende aan [geïntimeerde] meegedeeld:
“(…) Op dit moment ben je in dienst van [Accountants] & Co Accountants B.V. Je bent destijds in dienst getreden van deze BV als gevolg van de inzichten en omstandigheden van dat moment ten aanzien van de WTA en alle aanverwante wet- en regelgeving. De AFM vergunning heeft hierbij ook een belangrijke rol gespeeld. Inmiddels zijn wij tot de conclusie gekomen dat die opzet een te grote druk legt op onze interne administratie en dat het daarom wenselijk is jouw dienstverband te continueren met [ARP] -ARP [plaats] B.V. (…) We vragen je vriendelijk om op basis van bovenstaande in te stemmen met de wijziging per 1 januari 2010 van jouw arbeidsovereenkomst met [Accountants] & Co Accountants B.V. door [ARP] -ARP [plaats] B.V. Graag ontvangen wij indien akkoord één exemplaar van deze brief ondertekend en gedateerd retour aan de afdeling P&O. Volledigheidshalve merken wij hier op dat alle rechten en plichten uiteraard voor ons als werkgever en jou als werknemer onverminderd van kracht blijven. Alle bedingen uit je (schriftelijke) arbeidsovereenkomst blijven dus onverkort en onverminderd van kracht, ook een relatiebeding of andere bedingen of aanspraken (…)”.
g. De brief van 9 februari 2010 is op 10 februari 2010 voor akkoord ondertekend door [geïntimeerde] .
h. Bij brief van 14 januari 2014 heeft [geïntimeerde] zijn dienstverband met [appellante] opgezegd tegen 1 april 2014. Naar aanleiding van de opzegging door [geïntimeerde] van zijn dienstverband bij [appellante] heeft [geïntimeerde] gesprekken gehad met de heer [directeur bij appellante] (hierna: [directeur bij appellante] ), directeur bij [appellante] (tot 4 maart 2014). In die gesprekken heeft [geïntimeerde] te kennen gegeven een aanbod te hebben gehad van een klant van [appellante] om aldaar voor de duur van twee jaar (op parttime basis) in dienst te treden in de functie van financial coach. Voorts heeft [geïntimeerde] bespreekbaar willen maken om, onder eventueel nader overeen te komen condities, na 1 april 2014 werkzaamheden te mogen doen voor enkele klanten van [appellante] , waarmee [geïntimeerde] een bijzondere band heeft opgebouwd. Ten aanzien van dit laatste aspect heeft [directeur bij appellante] [geïntimeerde] verwezen naar de heer [indirect aandeelhouder] (indirect aandeelhouder in [appellante] ). (Het hof ziet geen reden dit punt aan te passen naar aanleiding van grief 1).
i. De heer [indirect aandeelhouder] heeft zich in dit verband beroepen op het destijds tussen [geïntimeerde] en HVB gesloten relatiebeding en heeft zich op het standpunt gesteld dat indiensttreding bij [bedrijf X] B.V. (hierna: [bedrijf X] ) een overtreding oplevert van het relatiebeding, evenals het na 1 april 2014 werken voor klanten die op 31 maart 2014 nog klant zijn bij [appellante] .