3.1.De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep onder 2.2 de feiten vastgesteld. Die feiten zijn in hoger beroep niet betwist, zodat zij ook voor het hof het uitgangspunt vormen. Ter wille van de leesbaarheid heeft het hof hieronder de feitenvaststelling door de kantonrechter opgenomen:
“2.2
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken staat tussen partijen het navolgende vast:
- op 29 juli 2011 heeft eiseres (hof: [geïntimeerde] ) onder toepasselijkheid van haar algemene voorwaarden met gedaagde (hof: [appellante] ), op dat moment 23 jaar oud, een onderwijsovereenkomst gesloten ten behoeve van het volgen door gedaagde van de tweejarige opleiding directiesecretaresse, welke opleiding in augustus 2011 zou gaan beginnen (hof: hierna “de overeenkomst”);
- aan die overeenkomst is een bijlage gehecht, inhoudende afspraken en normen voor toelating tot de betaalde BPV-periode “eerste baan” in het tweede leerjaar van de opleiding; daarop staat achter de “opleiding directiesecretaresse” tussen haakjes vermeld niveau 4;
- boven de overeenkomst is met de hand bijgeschreven, voorzien van het paraaf van de heer [geïntimeerde] van eiseres, dat gedaagde tot 15 augustus 2011 de mogelijkheid heeft zich kosteloos uit te schrijven;
- in artikel 3 van de overeenkomst is voorts een bekendheidsclausule opgenomen inhoudende, onder meer, dat de deelnemer bekend is met de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om tot de opleiding te worden toegelaten en met de aan de opleiding verbonden kosten, waaronder lesgeld, kosten voor een examen en kosten van het lesmateriaal;
- artikel 3 van de algemene voorwaarden houdt, voor zover van belang, in dat de overeenkomst tot stand komt onder de opschortende voorwaarde dat de deelnemer voldoet aan alle toelatingseisen;
- artikel 4 van die voorwaarden ten slotte houdt de mogelijkheid van kosteloze ontbinding van de overeenkomst in vóór 1 januari van het jaar waarin de opleiding [van] start gaat, tegen betaling van 40% van de opleidingskosten bij ontbinding van de overeenkomst ná 1 januari maar vóór 1 maart, en tegen betaling van alle opleidingskosten bij ontbinding nadien;
- direct voorafgaand aan de ondertekening van de overeenkomst heeft gedaagde een intakeformulier ingevuld waarop zij als vooropleiding (een afgeronde)Vmbo detailhandel heeft opgegeven; op het formulier is verder handgeschreven vermeld dat gedaagde gedurende een half jaar een secretariële opleiding en gedurende 2 jaar een mbo-opleiding helpende welzijn op niveau 2 heeft gevolgd;
- op dat (door beide partijen ondertekende) intakeformulier staat tevens vermeld dat de gemeente [woonplaats] eventueel de opleiding mee zou kunnen bekostigen;
- gedateerd 2 augustus 2011 heeft eiseres gedaagde een factuur voor de totale opleidingskosten ad € 8.994,90 toegezonden, uitgesplitst naar € 8.100,- voor de opleiding 2011-2013 en € 894,90 voor de boeken en materiaalkosten;
- bij brief van 15 augustus 2011 heeft eiseres de inschrijving van gedaagde voor de opleiding bevestigd en bij schrijven van 22 augustus 2011 is zij uitgenodigd voor de introductie en start van de opleiding op 29 augustus daaropvolgend;
- gedaagde is niet met de opleiding gestart, evenmin heeft zij de eerdergenoemde factuur voldaan, ook niet na aanmaningen en sommaties.”
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert [geïntimeerde] veroordeling van [appellante] tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 9.811,22 (hoofdsom € 8.994,90 + buitengerechtelijke kosten € 700,-- + € 116,32 rente), vermeerderd met de wettelijke rente over € 8.994,90 en met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. [appellante] is op grond van de overeenkomst gehouden de opleidingskosten te voldoen. Deze kosten bestaan uit € 8.100,-- aan onderwijskosten en € 894,90 aan boek- en materiaalkosten, totaal een bedrag van € 8.994,90. Nu [appellante] ondanks herhaalde sommatie niet aan deze betalingsverplichting heeft voldaan, is zij tevens buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente verschuldigd, aldus [geïntimeerde] .
3.2.3.[appellante] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.1.In het tussenvonnis van 29 augustus 2012 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast. Deze heeft op 17 januari 2013 plaatsgevonden. Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt. Wel heeft de griffier aantekeningen gemaakt, maar deze bevinden zich niet bij de gedingstukken.
3.3.2.In het bestreden eindvonnis van 4 september 2013 heeft de kantonrechter de vordering van [geïntimeerde] toegewezen tot een bedrag van € 2.367,45, vermeerderd met wettelijke rente over € 2.067,45 vanaf 4 oktober 2011. Voorts werd [appellante] in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De kantonrechter oordeelde daartoe, samengevat, als volgt. Tussen partijen is een volwaardige overeenkomst tot stand gekomen nu er geen sprake van is dat een opschortende voorwaarde niet is vervuld noch dat een ontbindende voorwaarde is vervuld. De overeenkomst is inmiddels wel beëindigd, althans [geïntimeerde] gaat kennelijk ook uit van een beëindiging van de overeenkomst (volgens [geïntimeerde] heeft [appellante] op 30 september 2011 telefonisch laten weten met de opleiding te stoppen). Dat ontslaat [appellante] in beginsel niet van de verplichting de volledige kosten als schade te vergoeden, aldus de kantonrechter. De algemene voorwaarde op grond waarvan [appellante] de totale opleidingskosten moet betalen is echter onredelijk bezwarend. De overeenkomst moet worden gezien als een overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 7:400 BW. [appellante] kon die overeenkomst op grond van artikel 7:408 lid 1 BW te allen tijde opzeggen, aldus de kantonrechter. Volgens de kantonrechter moet [appellante] echter wel de door [geïntimeerde] ten gevolge van de ontbinding geleden schade vergoeden. Die schade heeft de kantonrechter begroot op 20 % van de opleidingskosten (€ 1.620,-) + 50 % van de boek- en materiaalkosten (€ 447,45), totaal een bedrag van € 2.067,45. De kantonrechter wees daarnaast toe een bedrag van € 300,-- aan buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente over de toegewezen hoofdsom vanaf 4 oktober 2011. Voor het overige werden de vorderingen van [geïntimeerde] afgewezen.
3.4.1.[appellante] heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] , met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, met nakosten en wettelijke rente.
Met de eerste drie (principale) grieven wordt in de kern genomen bezwaar gemaakt tegen de schadebegroting door de kantonrechter. De vierde grief is gericht tegen de (gedeeltelijke) toewijzing van de buitengerechtelijke kosten.
3.4.2.[geïntimeerde] heeft in incidenteel appel twee grieven aangevoerd. [geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot toewijzing alsnog van haar vordering, subsidiair tot matiging, tot verwerping van de principale grieven, tot gegrondbevinding van de incidentele grieven en met veroordeling van [appellante] in de kosten.
Met haar eerste incidentele grief maakt [geïntimeerde] bezwaar tegen het oordeel van de kantonrechter dat de algemene voorwaarde op grond waarvan [appellante] de volledige opleidingskosten verschuldigd is, onredelijk bezwarend is. De tweede incidentele grief is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat de overeenkomst is aan te merken als een overeenkomst van opdracht. Daarnaast heeft [geïntimeerde] bij de bespreking van de tweede principale grief aangevoerd dat de kantonrechter onvoldoende in aanmerking heeft genomen dat partijen voor het lesmateriaal een vergoeding van € 894,- hadden afgesproken. Volgens [geïntimeerde] kan dit tevens als incidentele grief worden aangemerkt.
Omvang rechtsstrijd hoger beroep