Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het verloop van de procedure
- de memorie van grieven, waarbij producties zijn overgelegd;
- de memorie van antwoord in principaal appel tevens memorie van grieven in incidenteel appel, waarbij producties zijn overgelegd;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel.
2.Het geding in eerste aanleg (zaaknr./rolnr. 224607 / HA ZA 11-96)
3.De gronden van het hoger beroep
4.De beoordeling in het principaal en incidenteel appel
Uit r.o. 4.1 sub b en c blijkt dat partijen op 30 november 2005 hebben gesproken over het beleggen door [Beheer] Beheer op adviesbasis bij de Bank. Conform de toen gemaakte afspraak heeft de Bank bij brief van 2 december 2005 [Beheer] Beheer een beleggingsvoorstel gestuurd. In de begeleidende brief is vermeld, voor zover hier van belang:
) persoonlijke gegevens een uitgebreide risico-inventarisatie opstellen. Het is mogelijk dat het risicoprofiel dat wij u op basis hiervan adviseren, afwijkt van het in dit voorstel gebruikte profiel. (…)”
Daar komt nog het volgende bij. [Beheer] heeft zijn stelling dat de Bank moest uitgaan van een pensioendoelstelling onderbouwd door overlegging van een verklaring van de heer [medewerker Van Lanschot 2], medewerker van de Bank. In de verklaring (productie 1 bij akte inbreng producties) merkt [medewerker Van Lanschot 2] op dat [Beheer] in dat gesprek heeft
“(…) aangegeven dat zijn pensioenvoorziening door [Beheer] Beheer BV in eigen beheer wordt gehouden en dat de te beleggen gelden te zijner tijd nodig zijn voor het doen van de pensioenbetalingen." De Bank heeft in eerste aanleg weliswaar een (tweede) verklaring van [medewerker Van Lanschot 2] overgelegd (productie 1 conclusie van antwoord) waarin deze zijn eerdere verklaring nuanceert, maar de nuancering heeft geen betrekking op diens verklaring dat [Beheer] de gelden nodig had voor het doen van pensioenbetalingen. Dat deze verklaring van [medewerker Van Lanschot 2] niet wordt ondersteund door de door de Bank overgelegde verklaring van [medewerker Van Lanschot 1] kan hier niet aan afdoen. Uit deze laatste verklaring blijkt overigens wel dat relevant is of sprake is van een BV waarin al dan niet voor het pensioen wordt belegd, omdat in beide gevallen "een ander sjabloon" wordt gebruikt.
Dit betekent dat de eerste grief van de Bank faalt.
- vermijdt bij voorkeur risico’s
- (…)
- streeft naar een gemiddeld jaarlijks positief rendement van 5 à 6% op de lange termijn
- accepteert een gematigd negatief rendement in een slecht beleggingsjaar
- (…)
- belegt zijn vermogen grotendeels (gemiddeld 70%) in vastrentende waarden, de rest in aandelen(beleggingsfondsen)
- 37,33% van het volledig te beleggen kapitaal wordt belegd in individuele obligaties, en wel in 1 Perpetual, in 5 Perpetuals met variabele rente en in 1 Steepener. In welke percentages deze verdeling moest plaatsvinden is het hof niet duidelijk, omdat, als het hof de opsomming op pag. 10 van genoemde productie 2 goed begrijpt, de Bank € 140.000,- wilde spreiden over Perpetuals, Perpetuals met variabele rente en in Steepeners, maar een optelsom van de zeven in het kader op pag. 10 genoemde bedragen onder het hoofd “Nominaal bedrag” sluit op € 170.000,-;
- 11,66% van het volledig te beleggen kapitaal wordt belegd in Obligatiebeleggingsfondsen, en wel 6,33% in Van Lanschot Global Bond Fund en 5,33% in Inflation@Work;
- 16% van het volledig te beleggen kapitaal wordt belegd in een Garantiebelegging. De helft daarvan in Index Garantie Contract Wereldmandje en de andere helft in Index garantie Contact Eurostoxx50.