3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[appellant] heeft op 24 juni 2005 een auto, te weten een Mercedes-Benz CLS 320 CDI gekocht bij [autodealer] B.V. (hierna: [autodealer] ). De prijs bedroeg € 96.143,29, waarop wegens inruil een bedrag in mindering werd gebracht. [appellant] heeft € 12.000,00 aanbetaald.
Op de koopovereenkomst waren de algemene voorwaarden van [autodealer] van toepassing. Deze algemene voorwaarden bevatten een beding waarin een gefixeerde schadevergoeding ter hoogte van 15% van de factuurwaarde van de auto ten laste van de koper is opgenomen voor het geval waarin [autodealer] de koopovereenkomst ontbindt.
Na een proefperiode met een auto van het gekochte type wilde [appellant] afzien van de koop. Hij heeft de auto begin juli 2005 aan [autodealer] teruggegeven. Vervolgens hebben [appellant] en [autodealer] gesproken over de mogelijkheid dat [appellant] bij [autodealer] een andere auto zou kopen, maar de onderhandelingen daarover verliepen moeizaam en zij hebben uiteindelijk geen nieuwe koopovereenkomst gesloten.
[appellant] heeft zich met deze kwestie tot [geïntimeerde] gericht voor juridisch advies. [geïntimeerde] stond [appellant] reeds in een andere kwestie bij. Tussen [appellant] en [geïntimeerde] is een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen met betrekking tot het advies in de kwestie van de auto.
Bij brief van 14 februari 2006 heeft [geïntimeerde] [appellant] onder meer het volgende bericht:
“Omtrent uw positie het navolgende: ik kan, na mijn telefoongesprek van vanochtend, verklaren dat de heer [vertegenwoordiger autodealer] mij heeft verteld dat de order voor de CLS is geannuleerd.[Opmerking hof: daarbij werd kennelijk gedoeld op de telefonische mededeling van de verkoper van [autodealer] aan [geïntimeerde] dat de order van [autodealer] bij de fabriek is geannuleerd.]
Dat is een belangrijk winstpunt. Nochtans mag niet uit het oog worden verloren dat er een perfect geldige overeenkomst is terzake de CLS. [autodealer] zal ongetwijfeld stellen dat zij enkel en alleen haar rechten uit deze overeenkomst heeft opgegeven in deveronderstellingdat u een S/klasse zou kopen, danwel dat zij dat heeft gedaan op basis van uwtoezeggingdat u een S/klasse zou kopen.
De eerste stelling levert een vordering voor [autodealer] op uit hoofde van dwaling; de tweede stelling zou een vordering opleveren uit hoofde van bedrog. Beide vorderingen leiden ertoe dat de koopovereenkomst terzake de CLs als het ware weer “herleeft”. Ik ben van mening dat geen van deze beide vorderingen van [autodealer] zal slagen. Immers krachtens vaste jurisprudentie kan een dwaling niet gegrond worden op een toekomstverwachting (namelijk, dat u een S/klasse zult kopen), en voor de vordering uit bedrog is noodzakelijk dat u [autodealer] opzettelijk bij de neus hebt genomen. Dat lijkt mij onbewijsbaar.”
Bij brief van 24 februari 2006 heeft de advocaat van [autodealer] [geïntimeerde] onder meer het volgende bericht:
“Cliënte heeft met uw cliënt een koopovereenkomst gesloten voor de aankoop van een Mercedes Benz CLS 320CDI (…). Na verloop van tijd wilde uw cliënt de CLS niet meer hebben. Mijn cliënte heeft hem meermaals in de gelegenheid gesteld een ander type voor dezelfde prijs te bestellen. Toen uw cliënt dat naliet, heeft mijn cliënte de koopovereenkomst (…) buitengerechtelijk ontbonden. Ingevolge artikel 6 lid 7 van de geldende Algemene Verkoop-, Leverings- en Betalingsvoorwaarden is alsdan een gefixeerde schade verschuldigd van 15% van de factuurwaarde van de verkochte auto zijnde 15% van € 96.143,29 oftewel € 14.421,49. Een en ander betekent dat na verrekening van de aanbetaling uw cliënt nog heeft te voldoen een bedrag van € 14.421,49 - € 12.000,00 is € 2.4212,49. (…) Voor de goede orde deel ik nog mede dat er derhalve geen sprake is van ontbinding van de koopovereenkomst met wederzijds goedvinden.”
Bij brief van 13 maart 2006 heeft [geïntimeerde] onder meer het volgende aan [appellant] bericht:
“Ik bevestig voor de goede orde nog mijn standpunt: de wederpartij stelt dat er geen sprake is van een beëindiging met wederzijds goedvinden. Er zou sprake zijn van een buitengerechtelijke ontbinding. Ik geef u andermaal als mijn mening te kennen dat dit een cruciaal punt is, nu immers een ontbinding van de overeenkomst leidt tot een schadevergoedingsverplichting. Nu er van een ontbinding geen sprake is, maar van een beëindiging met wederzijds goedvinden, is erdusook geen schadevergoedings-verplichting. (…) Daarenboven geldt dat algemene voorwaarden (op basis waarvan [autodealer] 15% vordert) uiteraard getoetst moeten worden aan de wettelijke kaders. In deze casus meen ik dat er sprake is van een beding dat voorkomt om de zogenaamde “grijze lijst”. In concreto: hier is van toepassing art. 6:237 sub i BW. [autodealer] kan niet méér vorderen dan een “redelijke vergoeding voor door [autodealer] geleden verlies of gederfde winst”. Dat betekent dat [autodealer] zal moeten aantonen dat het bedrag van 15% een redelijke vergoeding is. Dat lijkt me prima vista zeer lastig, nu immers de auto al heel snel geannuleerd werd. (…) Ik zou, nu ik nogal wat problemen op de weg van [autodealer] zie, willen voorstellen om een procedure te starten indien en voor zover [autodealer] niet in april de door u gewenste auto kan leveren. Ik ben van mening dat deze procedure gewonnen moet worden. De enige valkuil die ik zie is dat [autodealer] aantoont daadwerkelijk 15% schade te hebben geleden. Tezelfdertijd geldt dat ik dit niet erg waarschijnlijk acht nu immers de CLS bij wijze van spraken nog niet in bestelling is gegeven (naar ik van u begreep) en er bovendien sprake is van verhoudingen waarin [autodealer] de grote machtige partij is en u de arme consument.”
Bij brief van 28 maart 2006 heeft [geïntimeerde] [appellant] onder meer als volgt bericht:
“U vroeg mij op 27 maart 2006 naar wat nu te doen: moet u al dan niet een nieuwe auto kopen? (…) Het is voor mij duidelijk dat het met [autodealer] Mercedes Benz nooit meer goed komt en dat over deze kwestie geprocedeerd zal moeten worden. Zoals ik u al zei, zal in het slechtste geval een veroordeling van € 15.000,- aan hoofdsom de uitkomst van de procedure zijn. Ik ben echter uitdrukkelijk van mening dat de kans groter is dat [autodealer] als gevolg van de procedure aan u nog een bedrag moetterugbetalen. Dit oordeel vel ik op basis van de onduidelijkheid die door [autodealer] is veroorzaakt enerzijds (de heer [vertegenwoordiger autodealer] had u moeten mededelen omtrent de consequenties van de annulering) en op het niet aannemelijk kunnen maken van schade door [autodealer] anderzijds. ( [autodealer] kan immers enkel deschadevorderen die zij heeft geleden.) Mijn juridisch oordeel kan echter niet in de plaats worden gesteld van een aankoopbeslissing over een nieuwe auto.”
[appellant] heeft ook de ANWB om juridisch advies gevraagd.
Op 21 april 2006 heeft [appellant] bij een andere leverancier dan [autodealer] een Mercedes-Benz gekocht.
[autodealer] heeft [appellant] op grond van contractbreuk gedagvaard bij exploot van 30 augustus 2006. [autodealer] vorderde een verklaring voor recht dat de koopovereenkomst is ontbonden en een schadevergoeding van € 14.421,49, waarop de aanbetaling in mindering strekte, zodat een bedrag van € 2.421,29 resteerde. [geïntimeerde] vorderde namens [appellant] in reconventie terugbetaling van de aanbetaling van € 12.000,00. Bij vonnis van de rechtbank Maastricht van 23 juli 2008 werd de vordering in conventie van [autodealer] toegewezen en de vordering in reconventie van [appellant] afgewezen. [geïntimeerde] adviseerde [appellant] om hoger beroep tegen het vonnis in te stellen. Hij heeft vervolgens namens [appellant] hoger beroep ingesteld bij dit hof. Gedurende de procedure in hoger beroep heeft [geïntimeerde] zijn dienstverlening aan [appellant] gestaakt. [appellant] schakelde een andere advocaat in, die de procedure heeft voortgezet. [appellant] werd bij eindarrest van dit hof van 29 juni 2010 in de procedure tussen hem en [autodealer] in het ongelijk gesteld.