ECLI:NL:GHSHE:2015:2767

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 juli 2015
Publicatiedatum
21 juli 2015
Zaaknummer
HD 200.151.909_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schadevergoeding na inbraak en diefstal uit woning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. [appellant] had een verzekeringsovereenkomst afgesloten voor een pakketverzekering, waaronder een inboedelverzekering. Na een inbraak in zijn woning op 17 december 2010, waarbij hij schade heeft geleden, heeft hij een schade-aangifteformulier ingediend bij de verzekeraars. Hij vorderde vergoeding van de schade, die hij op € 13.398,- heeft geschat. De gedaagden, [geïntimeerden] c.s., hebben echter aangevoerd dat zij niet de contractuele wederpartij van [appellant] zijn en dat er geen rechtsverhouding bestaat die hen verplicht tot schadevergoeding. De kantonrechter heeft het verweer van [geïntimeerden] c.s. gevolgd en de vordering van [appellant] afgewezen, wat heeft geleid tot het hoger beroep.

In hoger beroep heeft [appellant] drie grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis van de kantonrechter. Het hof heeft vastgesteld dat de stelling van [geïntimeerden] c.s. dat zij niet als wederpartij van de verzekeringsovereenkomst kunnen worden beschouwd, onvoldoende door [appellant] is weersproken. Het hof heeft geoordeeld dat de vorderingen van [appellant] moeten worden afgewezen, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij een verzekeringsovereenkomst met [geïntimeerden] c.s. heeft gesloten. De stellingen van [appellant] over de betalingen van de verzekeringspremie en de zorgplicht van [geïntimeerden] c.s. zijn niet met feiten onderbouwd.

Uiteindelijk heeft het hof het bestreden vonnis bekrachtigd en [appellant] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 21 juli 2015 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.151.909/01
arrest van 21 juli 2015
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant],
advocaat: mr. J. van Boekel te Tilburg,
tegen

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[Assurantiën] Assurantiën B.V.,gevestigd en kantoor houdende te [vestigingsplaats],

2. de commanditaire vennootschap
[Verzekeringen] Verzekeringen,gevestigd en kantoor houdende te [vestigingsplaats],
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als [geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. M. Kremer te Groningen,
op het bij exploot van dagvaarding van 23 juni 2014 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 maart 2014, gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerden] c.s. als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 2199647 CV EXPL 13-5957)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met één productie, waarbij [appellant] zijn eis heeft gewijzigd;
  • de aan [appellant] verleende akte niet dienen betreffende de memorie van antwoord;
  • het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan van de volgende feiten worden uitgegaan.
a. [appellant] heeft op 10 september 2010 een aanvraag voor een zogenaamde pakketverzekering ingediend, waaronder onder meer een inboedelverzekering viel, waarna een verzekeringsovereenkomst tot stand is gekomen.
b. [appellant] heeft op 20 december 2010 bij de politie aangifte gedaan van inbraak in en diefstal uit zijn woning op 17 december 2010 (productie 1 bij inleidende dagvaarding).
c. [appellant] heeft vervolgens een schade-aangifteformulier ingediend bij [geïntimeerden] c.s., waarbij [appellant] zijn schade als gevolg van voormelde inbraak en diefstal heeft geschat op een bedrag van € 13.398,- (productie 2 bij inleidende dagvaarding, leesbare versie overgelegd op voormelde terechtzitting)
3.2.
In onderhavige procedure heeft [appellant] in eerste aanleg op grond van voormelde verzekeringsovereenkomst – kort samengevat – vergoeding gevorderd van de door hem als gevolg van voormelde inbraak en diefstal geleden schade, op de maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
3.3.
[geïntimeerden] c.s. hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Zij hebben onder meer aangevoerd dat tussen [appellant] en [geïntimeerden] c.s. geen rechtsverhouding op grond waarvan zij enige schade aan [appellant] zouden moeten vergoeden bestaat. [appellant] kan zijn aanspraken slechts geldend maken jegens degene waarmee hij een verzekeringsovereenkomst heeft gesloten. [geïntimeerden] c.s. zijn niet de wederpartij van [appellant] bij onderhavige verzekeringsovereenkomst. De betreffende verzekeringsovereenkomst is volgens [geïntimeerden] c.s. gesloten tussen [appellant] en een “pool” van verzekeraars. De onderlinge waarborgmaatschappij Algemene Friese Onderlinge Schadeverzekeringsmaatschappij Zevenwouden U.A. te [vestigingsplaats] is leider van deze “pool” met een aandeel van veertig procent. (Thans) geïntimeerde sub 2 is slechts een gevolmachtigde rechtspersoon die namens verzekeraars verzekeringsovereenkomsten sluit. (Thans) geïntimeerde sub 1 is in geen enkele hoedanigheid betrokken bij onderhavige verzekeringsovereenkomst, aldus [geïntimeerden] c.s.. Voorts hebben [geïntimeerden] c.s. aangevoerd dat de bepalingen inzake de schadestaatprocedure in onderhavig geval niet van toepassing zijn.
3.4.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis laatst vermeld verweer van [geïntimeerden] c.s. gevolgd en op grond daarvan de vordering van [appellant] afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld. De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis ten overvloede overwogen [geïntimeerden] c.s. ook te volgen in hun verweer dat uit de rapportage van de door hen ingeschakelde deskundigen blijkt dat van een inbraak in de woning van [appellant] op de door hem gestelde wijze geen sprake is geweest. [appellant] heeft deze rapportage naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende ontkracht. Hiernaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat [appellant] (de omvang van) de schade niet dan wel volstrekt onvoldoende heeft onderbouwd.
3.5.1.
[appellant] heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen, met dien verstande dat [appellant] thans vordert – kort samengevat – veroordeling van [geïntimeerden] c.s. tot betaling van voormeld bedrag van € 13.398,-.
3.5.2.
[appellant] heeft in het kader van zijn eerste grief zijn vordering gewijzigd als hierboven weergegeven. De tweede grief is gericht tegen de door de kantonrechter in het bestreden vonnis gegeven overwegingen ten overvloede betreffende de gestelde inbraak en betreffende de gestelde omvang van de schade. Met de derde grief heeft [appellant] geconcludeerd dat zijn vorderingen ten onrechte zijn afgewezen en hij ten onrechte in de proceskosten is veroordeeld.
3.6.
[geïntimeerden] c.s. hebben bij gelegenheid van voormeld pleidooi terecht benadrukt dat het hof de door hen in eerste aanleg gevoerde verweren in hoger beroep zal dienen te beoordelen voor zover een grief van [appellant] mocht slagen. Het hof stelt vast dat de ten verweer aangevoerde stelling van [geïntimeerden] c.s. dat zij niet als wederpartij van de door [appellant] gesloten verzekeringsovereenkomst dienen te worden beschouwd onvoldoende door [appellant] is weersproken. Reeds hierom dienen de vorderingen van [appellant] jegens [geïntimeerden] c.s. te worden afgewezen en faalt derhalve het hoger beroep. [appellant] heeft gesteld wel degelijk onderhavige verzekeringsovereenkomst met [geïntimeerden] c.s. te zijn aangegaan. Op het overgelegde polisblad (productie 8 bij dupliek) staan echter vijf (andere) verzekeraars als deelnemers aan genoemde “pool” genoemd. [appellant] heeft dit niet betwist en hiervoor ook geen verklaring gegeven, terwijl dit wel op zijn weg had gelegen. De stellingen van [appellant] dat het feit dat hij de betreffende verzekeringspremie aan [geïntimeerden] c.s. heeft betaald en deze betalingen als bevrijdend dienen te worden beschouwd, maakt dat hij [geïntimeerden] c.s. ook kan aanspreken op betalingen uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst, is onjuist. Dat [geïntimeerden] c.s. als gevolmachtigde van de verzekeraar optreden en als aanspreekpunt functioneren, maakt hen op zich niet betalingsplichtig. Dat [geïntimeerden] c.s. niet juist hebben gehandeld jegens [appellant], zij [appellant] onzorgvuldig hebben behandeld, zij hun zorgplicht jegens [appellant] hebben veronachtzaamd, derhalve hun optreden jegens [appellant] onrechtmatig zou zijn geweest, hetgeen hen jegens [appellant] verantwoordelijk en aansprakelijk maakt, zoals [appellant] aanvullend nog heeft gesteld, is niet met feiten onderbouwd. Aan deze stellingen kan derhalve geen gevolg worden gegeven.
3.7.
Uit het bovenstaande volgt dat het bestreden vonnis onder wijziging van gronden dient te worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis onder wijziging van gronden;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] c.s. begroot op € 704 aan vastrecht en € 1.788 aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.Th. Begheyn, E.K. Veldhuijzen van Zanten en J.H.Th. Veldman en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 juli 2015.
griffier rolraadsheer