In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. [appellant] had een verzekeringsovereenkomst afgesloten voor een pakketverzekering, waaronder een inboedelverzekering. Na een inbraak in zijn woning op 17 december 2010, waarbij hij schade heeft geleden, heeft hij een schade-aangifteformulier ingediend bij de verzekeraars. Hij vorderde vergoeding van de schade, die hij op € 13.398,- heeft geschat. De gedaagden, [geïntimeerden] c.s., hebben echter aangevoerd dat zij niet de contractuele wederpartij van [appellant] zijn en dat er geen rechtsverhouding bestaat die hen verplicht tot schadevergoeding. De kantonrechter heeft het verweer van [geïntimeerden] c.s. gevolgd en de vordering van [appellant] afgewezen, wat heeft geleid tot het hoger beroep.
In hoger beroep heeft [appellant] drie grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis van de kantonrechter. Het hof heeft vastgesteld dat de stelling van [geïntimeerden] c.s. dat zij niet als wederpartij van de verzekeringsovereenkomst kunnen worden beschouwd, onvoldoende door [appellant] is weersproken. Het hof heeft geoordeeld dat de vorderingen van [appellant] moeten worden afgewezen, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij een verzekeringsovereenkomst met [geïntimeerden] c.s. heeft gesloten. De stellingen van [appellant] over de betalingen van de verzekeringspremie en de zorgplicht van [geïntimeerden] c.s. zijn niet met feiten onderbouwd.
Uiteindelijk heeft het hof het bestreden vonnis bekrachtigd en [appellant] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 21 juli 2015 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.