ECLI:NL:GHSHE:2015:2661

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 juli 2015
Publicatiedatum
14 juli 2015
Zaaknummer
HD 200.132.117_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontbinding koopovereenkomst en opheffing beslag met betrekking tot grondpercelen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Habitura B.V. tegen Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL) en Staatsbosbeheer. De zaak betreft de ontbinding van een koopovereenkomst en de opheffing van een beslag op grondpercelen. Habitura had percelen grond verkocht aan BBL, maar beroept zich op een ontbindende voorwaarde in de koopovereenkomst, omdat de gemeente Venlo niet akkoord zou zijn gegaan met de uitbreiding van het zoekgebied voor de percelen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft in eerste aanleg de vorderingen van Habitura afgewezen, omdat zij zich niet tijdig op de ontbindende voorwaarde had beroepen en geen ingebrekestelling had gedaan. In hoger beroep vordert Habitura dat het hof de eerdere uitspraak vernietigt en haar als eigenaar van de percelen erkent. Het hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de ontbindende voorwaarde niet rechtsgeldig was ingeroepen, omdat Habitura niet aan haar verplichtingen heeft voldaan. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van Habitura af. Tevens wordt Habitura veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.132.117/01
arrest van 14 juli 2015
in de zaak van
Habitura B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. N.M.E. Verpaalen te Breda,
tegen
Bureau Beheer Landbouwgronden,
zetelend te [zetel],
en
Staatsbosbeheer,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. F. Sepmeijer te ‘s-Gravenhage,
op het bij exploot van dagvaarding van 26 juni 2013 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, handelsrecht, Breda gewezen vonnis van 29 mei 2013 tussen appellante -Habitura- als eiseres in conventie en verweerster in reconventie, en geïntimeerden -BBL respectievelijk Staatsbosbeer, tezamen BBL c.s.- als gedaagden in conventie en eiseressen in reconventie.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • voornoemde dagvaarding van 26 juni 2013;
  • een memorie van grieven tevens houdende akte wijziging van eis, waarbij een productie is overgelegd;
  • een memorie van antwoord waarbij een productie is overgelegd;
  • een akte na memorie van antwoord;
  • een antwoordakte.
Vervolgens is bepaald dat arrest wordt gewezen. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

2.Het geding in eerste aanleg (zaak/rolnr. C/02/236634 / HA ZA 11-1050)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis van 29 mei 2013 en naar het vonnis van 30 januari 2013.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van 29 mei 2013 feiten vastgesteld. Het hof zal van die feiten, die niet, in elk geval niet genoegzaam zijn bestreden en voor zover deze relevant zijn, uitgaan. Verder staan als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist nog enige feiten vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van de vaststaande feiten.
a. In verband met de aanleg van de (toevoeging hof: in 2012 gehouden) Floriade in [plaats 1] heeft Staatsbosbeheer gronden aan de gemeente Venlo verkocht onder de voorwaarde dat Staatsbosbeheer gronden gelegen in een door de gemeente Venlo en Staatsbosbeheer tezamen nader bepaald zoekgebied terug zou krijgen. Ten tijde van genoemde verkoop bezat Habitura enkele percelen grond nabij [plaats 2], in elk geval de percelen kadastraal bekend gemeente [plaats 2], sectie [sectieletter 1], nummers [sectienummer 1], [sectienummer 2], [sectienummer 3], [sectienummer 4], [sectienummer 5] en [sectienummer 6] (hierna de percelen te [plaats 2]). Deze percelen lagen buiten genoemd zoekgebied.
b. Habitura was toendertijd ook eigenaresse van twee percelen bosgrond (hierna de bospercelen), gelegen in het Nationaal Park De Meinweg. De bospercelen zijn bij e-mailbericht aan ing. [ing.] en onder het onderwerp “Verkoop WML-bos aan SBB” van 20 november 2009 van rentmeester [de rentmeester] namens Habitura te koop aangeboden. Dit e-mailbericht (productie 12 conclusie van antwoord in conventie) houdt in, voor zover relevant:
“(…)
Habitura is bereid (toevoeging hof: de bospercelen
) te verkopen aan SBB (noot hof: Staatsbosbeheer
).
(…)
Habitura is bereid deze verkoop te realiseren, wanneer SBB medewerking wil verlenen aan de volgende voorwaarde.
In [plaats 2] liggen (toevoeging hof: de percelen te [plaats 2]
) (…) Deze percelen liggen buiten de “zoekgebieden bestaande natuur” t.b.v. aankopen door de Gemeente Venlo. Wanneer deze percelen binnen een zoekgebied liggen, kunnen deze verkocht worden aan de gemeente Venlo. Via een ruiling tussen Gemeente Venlo & SBB komen deze percelen dan bij SBB in eigendom. (…)”.
c. Bij door verkoper Habitura op 16 december 2009 en door koper BBL op 15 december 2009 ondertekende koopovereenkomst (productie 2 akte overlegging producties) heeft BBL de bospercelen gekocht voor € 353.519,-. Art. 4 van de Bijzondere voorwaarden die onderdeel zijn van de koopovereenkomst houdt in:
“artikel 4 Uitbreiding zoekgebied
Staatsbosbeheer zal zorgen dat de volgende percelen de status “zoekgebied GOB” ten behoeve van verwerving door de Gemeente Venlo krijgen. Het betreft de percelen kadastraal bekend gemeente [plaats 2], sectie [sectieletter 1], nummers [sectienummer 1], [sectienummer 2], [sectienummer 3], [sectienummer 4], [sectienummer 5] en [sectienummer 6] (…) (noot hof: de percelen te [plaats 2]
).
Mocht deze status niet onherroepelijk verkregen kunnen worden, dan kan Habitura op basis hiervan de onderhavige overeenkomst ontbinden.”
d. Bij brief van 17 december 2009 van de heer [regiodirecteur Zuid van Staatsbosbeheer], regiodirecteur Zuid van Staatsbosbeheer aan Habitura (productie 3 akte overlegging producties), meldt de heer [regiodirecteur Zuid van Staatsbosbeheer]
“(…) dat ik de zoekgebieden in het Molenbeekdal heb uitgebreid, zodanig dat “uw percelen”(noot hof: de percelen te [plaats 2]
) gelegen in [plaats 2] eventueel verkocht kunnen worden aan de Gemeente Venlo. Dit zal plaats kunnen vinden in de zogenaamde tweede tranche, waarvoor op een overeenkomst tussen Staatsbosbeheer en de gemeente Venlo wordt voorbereid. (…)”.
e. Het e-mailbericht van [Districtshoofd Limburg, Staatsbosbeheer Regio Zuid], Districtshoofd Limburg, Staatsbosbeheer Regio Zuid, aan Rentmeester [de rentmeester] van 2 februari 2010 (productie 13 conclusie van antwoord conventie) houdt in, voor zover relevant:
“(…)
Gisteren, 1 februari 2010, heeft er een constructief overleg plaatsgehad tussen Gemeente Venlo, Dienst Landelijk Gebied en Staatsbosbeheer. In dit overleg zijn heldere afspraken gemaakt over de afronding van de ruiling 1e tranche. (…)
In aansluiting daarop is door partijen uitdrukkelijk de intentie uitgesproken te komen tot een convenant voor een ruiling “tweede tranche”. Onderdeel van het convenant is het vastleggen van de zoekgebieden voor de tweede tranche, inclusief de uitbreiding [plaats 2]. (…).”.
f. Bij brief van 16 februari 2010 (productie 1 conclusie van antwoord in conventie) laat Habitura aan Staatsbosbeheer, t.a.v. de heer [regiodirecteur Zuid van Staatsbosbeheer], weten:
“(…)
Bureau Beheer Landbouwgronden (…) heeft medio december 2009 een koopovereenkomst gesloten met Habitura (…)
In deze koopovereenkomst is een bijzondere voorwaarde opgenomen. In art. 4 van de overeenkomst is een ontbindende voorwaarde opgenomen (…).
De uitbreiding van het zoekgebied is door SBB schriftelijk bevestigd bij brief van 17 december 2009. Echter de gemeente Venlo heeft bij brief van 28 januari 2010 aangegeven dat er op dit moment geen sprake is van (…) vastgestelde zoekgebieden. Blijkbaar is er (nog) geen overeenstemming tussen gemeente Venlo en SBB aangaande de zoekgebieden.
Nu de uitbreiding van de zoekgebieden niet onherroepelijk vast staat, is dit in beginsel reden voor Habitura om zich te beroepen op art. 4 van de koopovereenkomst. Tot een ontbinding van de koopovereenkomst wil Habitura vooralsnog niet overgaan, omdat er wel overleg is tussen gemeente Venlo en SBB, waar ik begrip voor heb. De geplande datum aktepassering is in overleg met DLG/BBL tot nader te bepalen datum uitgesteld. (…)”
g. De bospercelen zijn door Habitura aan BBL geleverd bij notariële akte van 1 maart 2010, in welke akte art. 4 van de Bijzondere voorwaarden is opgenomen.
h. De brief van 13 augustus 2010 van de heer [medewerker van Habitura] namens Habitura aan Staatsbosbeheer t.a.v. de heer [regiodirecteur Zuid van Staatsbosbeheer] (productie 5 akte overlegging producties) houdt onder meer in:
“(…)
Kort nadat Habitura een koopovereenkomst heeft gesloten met DLG (noot hof: Dienst Landelijk Gebied. Bedoeld wordt vermoedelijk BBL
) ontvingen wij van u een brief (…) waarin u bevestigt dat de zoekgebieden in het Molenbeekdal zijn uitgebreid zulks teneinde de beoogde transactie [plaats 2] te kunnen laten plaatsvinden. De brief dateert van 17 december 2009 (…).
Nadat u de brief heeft gezonden ontvangen wij een kopie van een niet gedateerde brief van de gemeente Venlo aan Staatsbosbeheer waarin de gemeente Venlo laat weten niet zonder meer akkoord te gegaan met de uitbreiding van het zoekgebied (…) en dat je natuurlijk twee partijen nodig hebt om daarover overeenstemming te bereiken.
Met de brief van de gemeente Venlo stond voor Habitura vast dat de door u gesuggereerde situatie nog lang niet was bereikt.
(…)
Naar onze mening zijn er de volgende opties:
Habitura maakt gebruik van haar recht op ontbinding, vraagt: teruglevering van de grond (…)
(…);
U regelt uw zaken met Venlo (…) maar spreekt met Venlo af dat de transactie [plaats 2] alsnog doorgang vindt conform de destijds beoogde uitgangspunten. (…)”
i. Het e-mailbericht van rentmeester [de rentmeester] van Habitura van 13 november 2010 aan de heer [regiodirecteur Zuid van Staatsbosbeheer] (productie 5 akte overlegging producties) houdt onder meer in:
“(…)
Gisteren hebben wij (…) telefonisch met elkaar gesproken. U heeft toen aangegeven dat u overleg heeft gevoerd met de Gemeente Venlo (…). Beide partijen zijn bezig om een voorstel voor te bereiden, richting Staatsbosbeheer. Onderdeel van dit voorstel, zal zijn het “verruimen van het aankoopgebied” en het verwerven(zoals het hof “verweven” leest
) van “Habitura-grond” te [plaats 2]. (…) Ik wacht (namens Habitura) (…) bericht over 2 weken (…) af. (…)”.
j. Het e-mailbericht van rentmeester [de rentmeester] van Habitura van 4 december 2010 aan de heer [regiodirecteur Zuid van Staatsbosbeheer] (productie 5 akte overlegging producties) houdt onder meer in:
“(…)
Enkele weken geleden (zoals het hof “gelden” leest
) heeft u aangegeven, dat er eind november meer duidelijkheid zou komen inzake uitbreiding zoekgebied en aankoop Habitura-grond door de gemeente Venlo. Kunt u ons informeren, wat de laatste stand van zaken is. (…)”.
k. Bij brief van 17 december 2010 van de heer [medewerker van Habitura] namens Habitura aan Staatsbosbeheer t.a.v. de heer [regiodirecteur Zuid van Staatsbosbeheer] (productie 6 akte overlegging producties) schrijft Habitura onder meer:
“(…)
U reageert helemaal niet, heeft iedere keer wel een excuus (…) en voor ons is de maat vol.
Wij roepen bij deze met onmiddellijke ingang de ontbinding in, zulks met een beroep op de desbetreffende bepaling in de notariële akte (…). De voorwaarde was dat het zoekgebied voor de gemeente Venlo zou worden uitgebreid en anders dan u in december 2009 suggereerde, is dat tot op heden niet gebeurd. (…)”.
l. De brief van 20 december 2010 van de heer [regiodirecteur Zuid van Staatsbosbeheer], regiodirecteur Zuid van Staatsbosbeheer aan Habitura (productie 7 akte overlegging producties), houdt onder meer in:
“(…)
Uw brief van 17 december 2010 (…) heb ik (…) ontvangen.
Afgelopen week heb ik nog gesproken met de gemeente Venlo, ik verwacht op korte termijn de schriftelijke bevestiging van de gemeente dat zij akkoord gaat met uitbreiding van het zoekgebied. (…)”.
m. Het e-mailbericht van [medewerker van Habitura] namens Habitura van 13 januari 2011 aan de heer [regiodirecteur Zuid van Staatsbosbeheer] (productie 8 akte overlegging producties) houdt onder meer in:
“(…)
De ontbinding van de overeenkomst is ingeroepen op 17 december 2010 en daar blijven wij bij. (…)”.
n. De brief van 17 januari 2011 van de heer [regiodirecteur Zuid van Staatsbosbeheer], regiodirecteur Zuid van Staatsbosbeheer aan Habitura (productie 9 akte overlegging producties), houdt onder meer in:
“(…)
Bijgaand stuur ik u een afschrift van de brief van de gemeente Venlo d.d. 7 januari 2011. De gemeente Venlo bevestigt hierin de uitbreiding van het zoekgebied. Aangezien Staatsbosbeheer al in december 2009 akkoord was met deze uitbreiding, is deze hiermee een feit. (…)”.
o. Genoemd afschrift (eveneens overgelegd als productie 9 akte overlegging producties) bij de brief van 17 januari 2011, ondertekend door [wethouder Economische Zaken en Floriade], Wethouder Economische Zaken en Floriade, en gericht aan Staatsbosbeheer t.a.v. de heer [regiodirecteur Zuid van Staatsbosbeheer], houdt in:
“(…)
In ons overleg van 15 december 2010 (…) stond ook de mogelijke uitbreiding van het zoekgebied voor aankoop van ruilgronden op de agenda. Tijdens dit overleg zijn we overeengekomen dat we het zoekgebied uitbreiden (…) In deze uitbreiding zijn de percelen
kadastraal bekend gemeente Peel en Maas, sectie [sectieletter 1] nummers [sectienummer 1], [sectienummer 2], [sectienummer 3], [sectienummer 4], [sectienummer 5] en [sectienummer 6] (het hof begrijpt de percelen te [plaats 2]
) gelegen. (…)”.
p. Bij brief van 18 januari 2011 van de heer [medewerker van Habitura] namens Habitura aan DLG Grondzaken t.a.v. de heer [medewerker van DLG Grondzaken] (productie 10 akte overlegging producties) schrijft Habitura onder meer:
“(…)
In opgemelde zaak zend ik u bijgaand een kopie van mijn brief aan Staatsbosbeheer de heer [regiodirecteur Zuid van Staatsbosbeheer] d.d. 17 december 2010, (…) alsmede mijn reactie (…) van 13 januari jl. Wat ons betreft is de overeenkomst ontbonden (…).”
q. Het e-mailbericht van 22 november 2011 van [beleidsmedewerker A Verwerving van de gemeente Venlo], Beleidsmedewerker A Verwerving van de gemeente Venlo, aan rentmeester [de rentmeester] (productie 1 bij memorie van grieven) houdt in, voor zover relevant:
“(…)
Gemeente Venlo en SBB hebben nagenoeg overeenstemming bereikt over de concept ruilovereenkomst. Zodra een definitief accoord van Staatsbosbeheer op de laatste versie van de ruilovereenkomst is ontvangen kan de overeenkomst ter besluitvorming aan het college van B&W van Venlo worden voorgelegd. Dit zal naar ik verwacht begin januari plaatsvinden.
Daarna is er geen enkele belemmering meer om in gesprek te treden met Habitura. (…)”.
r. In de zomer van 2012 heeft Staatsbosbeheer de percelen te [plaats 2] van Habitura gekocht. De koopovereenkomsten zijn door Staatsbosbeheer bij brieven van 17 december 2012 buitengerechtelijk ontbonden omdat de percelen in strijd met de toezegging van Habitura dat deze vrij van hypotheken waren, daarvan niet vrij bleken te zijn.
4.2.1
Habitura heeft in eerste aanleg in conventie gevorderd dat de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht zal verklaren dat Habitura ten gevolge van de vervulling van de ontbindende voorwaarde onvoorwaardelijk eigenaar is van:
a. het perceel staande en gelegen aan de Meinweg te [plaats 3], kadastraal bekend, gemeente Melick en Herkenbosch, sectie [sectieletter 2]. met nummer [sectienummer 7], groot drie (3) hectaren, tweeënveertig (42) aren en vijftig (50) centiaren en;
b. het perceel bosgrond, gelegen aan de Meinweg te [plaats 3], deel uitmakend ter plaatse kennelijk aangeduid gedeelte ter grootte van ongeveer drieëndertig (33) hectaren, achtenzeventig (78) aren en vijfentwintig (25) centiaren van het perceel kadastraal bekend, gemeente Melick en Herkenbosch, sectie [sectieletter 2] [sectienummer 8];
II. BBL primair ex art. 3:300 BW zal veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis medewerking te verlenen aan:
a. de ontbinding van de koopovereenkomst d.d. 16 december 2009, zoals vastgelegd bij notariële akte d.d. 1 maart 2010, door - op diens oproep - te verschijnen voor notaris [notaris] te [standplaats] (of diens plaatsvervanger) en;
b. een in het kader van de ontbinding van de koopovereenkomst op te maken notariële akte van overdracht te ondertekenen en verder te doen al hetgeen door deze notaris als nuttig of noodzakelijk wordt geoordeeld in verband met de ontbinding en haar gevolgen;
III. BBL subsidiair ex art. 3:301 BW zal veroordelen, indien en voor zover zij binnen de gestelde termijn van 14 dagen na dagtekening van dit vonnis het BBL nalatig is aan deze veroordeling te voldoen, te bepalen dat deze uitspraak ex art. 3:301 BW in de plaats zal treden van de notariële akte van overdracht;
IV. BBL zal veroordelen tot betaling van de kosten verbonden aan de teruglevering van voornoemde percelen aan Habitura;
V. BBL zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Habitura te betalen de door Habitura gemaakte beslagkosten ter hoogte van een bedrag ad € 1.326,--;
VI. voor recht zal verklaren dat Staatsbosbeheer onrechtmatig jegens Habitura heeft gehandeld door onjuiste, althans voorbarige informatie te verschaffen over de uitbreiding van het zoekgebied nabij [plaats 2], althans geen of onvoldoende pogingen heeft genomen om voornoemd zoekgebied uitgebreid te krijgen, en verder voor recht te verklaren dat Staatsbosbeheer gehouden is de door Habitura als gevolg van het onrechtmatig handelen van Staatsbosbeheer geleden en te lijden schade te vergoeden nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
VII. Staatsbosbeheer zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Habitura te betalen ter hoogte van een bedrag ad € 9.000,--;
VIII. BBL en Staatsbosbeheer zal veroordelen in de kosten van het geding, vermeerderd met de nakosten.
4.2.2
BBL en Staatsbosbeheer hebben in reconventie gevorderd dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad:
I. Habitura zal veroordelen om de door haar gelegde conservatoire beslagen tot levering onder de percelen kadastraal bekend gemeente Melick en Herkenbosch, sectie [sectieletter 2], nummers [sectienummer 8] en [sectienummer 7] (noot hof: de bospercelen) onmiddellijk op te heffen (noot hof: door de rechtbank gelezen als “
de door Habitura gelegde conservatoire beslagen tot levering onder de percelen kadastraal bekend gemeente Melick en Herkenbosch, sectie [sectieletter 2], nummers [sectienummer 8] en [sectienummer 7] onmiddellijk op te heffen”), althans binnen 3 dagen na betekening van dit vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-- per dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat Habitura niet aan de veroordeling voldoet;
II. voor recht zal verklaren dat Staatsbosbeheer de als productie 3 aan de dagvaarding gehechte koopovereenkomst met betrekking tot de percelen kadastraal bekend gemeente [plaats 2], sectie [sectieletter 1], nummers [sectienummer 1], [sectienummer 2], [sectienummer 3] en [sectienummer 4] bij brief d.d. 17 december 2012 rechtsgeldig heeft ontbonden;
Voorwaardelijk
I. Habitura zal veroordelen om aan het BBL te betalen een bedrag ad € 353.519,- met rente, ter zake de terugbetaling van de koopsom met betrekking tot de percelen kadastraal bekend gemeente Melick en Herkenbosch, sectie [sectieletter 2], nummers [sectienummer 8] en [sectienummer 7];
alles met veroordeling van Habitura in de proceskosten en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten.
4.2.3
De rechtbank heeft de vorderingen in conventie afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat Staatsbosbeheer geen partij is bij de koopovereenkomst van 15/16 december 2009, noch dat er enige andere rechtsbetrekking bestaat tussen Habitura en Staatsbosbeheer. De vorderingen tegen BBL zijn afgewezen omdat Habitura zich ten opzichte van BBL niet tijdig op de ontbindende voorwaarde heeft beroepen. Als, aldus de rechtbank verder, de brief van 17 december 2010 van Habitura veronderstellenderwijs BBL wel tijdig heeft bereikt, kan Habitura zich niet rechtsgeldig op de ontbinding beroepen omdat Habitura BBL niet eerst in gebreke heeft gesteld.
De rechtbank heeft de vordering in reconventie van BBL toegewezen omdat het ingeroepen vorderingsrecht van Habitura met betrekking tot de percelen ondeugdelijk is gebleken.
De door Staatsbosbeheer in reconventie gevorderde verklaring voor recht is toegewezen omdat Habitura zich daartegen niet heeft verweerd. Het voorwaardelijke deel van de reconventionele vordering is door de rechtbank niet besproken omdat de voorwaarde waaronder deze is ingesteld, niet is vervuld.
4.3
Habitura vordert in dit hoger beroep, na wijziging eis en onder het voordragen van acht grieven dat het hof voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht zal verklaren dat Habitura ten gevolge van de vervulling van de ontbindende voorwaarde onvoorwaardelijk eigenaar is van de bospercelen;
II. primair (naar het hof begrijpt):
BBL en/of Staatsbosbeheer primair ex art. 3:300 BW zal veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van he te wijzen arrest medewerking te verlenen aan:
a. de ontbinding van de koopovereenkomsten d.d. 16 december 2009, zoals vastgelegd bij notariële akte d.d. 1 maart 2010, door -op diens oproep- te verschijnen voor notaris mr. [notaris] te [standplaats] (of diens plaatsvervanger) en:
b. een in het kader van de ontbinding van de koopovereenkomst op te maken akte van notariële overdracht (zoals het hof begrijpt) door deze te ondertekenen en verder te doen al hetgeen door deze notaris als nuttig of noodzakelijk wordt geoordeeld in verband met de ontbinding en haar gevolgen;
II. subsidiair: ex art. 3:301 BW zal bepalen, indien en voor zover BBL en/of Staatsbosbeheer binnen de gestelde termijn van 14 dagen na dagtekening van het te wijzen arrest nalatig is/zijn aan de veroordeling onder II. primair te voldoen, dat het te wijzen arrest in de plaats zal treden van de notariële akte van overdracht;
III. BBL en/of Staatsbosbeheer zal veroordelen tot betaling van de kosten, verbonden aan de teruglevering van voornoemde bospercelen van Habitura;
IV. BBL en/of Staatsbosbeheer zal veroordelen tot betaling van de door Habitura gemaakte beslagkosten ad € 1.326,-;
V. voor recht zal verklaren dat Staatsbosbeheer onrechtmatig jegens Habitura heeft gehandeld door onjuiste, althans voorbarige informatie te verschaffen over de uitbreiding van het zoekgebied nabij [plaats 2], althans geen of onvoldoende pogingen heeft genomen om voornoemd zoekgebied uitgebreid te krijgen, en verder voor recht zal verklaren dat Staatsbosbeheer is gehouden de door Habitura als gevolg van het onrechtmatig handelen van Staatsbosbeheer geleden en te lijden schade te vergoeden nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
VI. Staatsbosbeheer zal veroordelen aan Habitura te betalen de door haar geleden schade van € 9.000,-;
VII. BBL en Staatsbosbeheer zal veroordelen aan Habitura te betalen € 2.047,-, zijnde de door Habitura naar aanleiding van het eindvonnis aan hen betaalde proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat Habitura dit bedrag heeft betaald;
VIII. BBL en Staatsbosbeheer zal veroordelen in de kosten van beide instanties, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente. Eén en ander, naar het hof begrijpt gelet op de appeldagvaarding, met vernietiging van het vonnis van 29 mei 2013.
BBL en Staatsbosbeheer hebben de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis en tot afwijzing van de gewijzigde eis, met veroordeling van Habitura in de kosten van het geding in hoger beroep, inclusief nakosten met bepaling dat deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad zal zijn en voorts te bepalen dat over de proceskostenveroordeling de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van 14 dagen na de dag van uitspraak van het arrest.
4.4
BBL en Staatsbosbeheer hebben geen bezwaren geuit tegen de wijziging van eis, zodat het hof recht zal doen op de gewijzigde eis.
4.5
In haar eerste grief stelt Habitura dat de rechtbank ten onrechte bij de vaststelling van de feiten niet heeft stilgestaan bij de vraag waarom partijen de hiervoor in r.o. 4.1 sub c genoemde ontbindende voorwaarde van art. 4 van de Bijzondere voorwaarden zijn overeengekomen en wat zij daarmee hebben beoogd, dat de rechtbank bij die feitenvaststelling uit het oog heeft verloren dat Habitura reeds op 16 februari 2010 (zie r.o. 4.1 sub f) heeft aangegeven zich in beginsel te willen/zullen beroepen op die ontbindende voorwaarde en dat het er de schijn van heeft dat de rechtbank als vaststaand feit heeft aangenomen dat uit de brief van 17 januari 2011 blijkt dat de gemeente Venlo akkoord is gegaan met de uitbreiding van het zoekgebied.
Het hof oordeelt als volgt.
Partijen hebben ook in dit hoger beroep nog steeds verschil van mening over het antwoord op de vraag of met art. 4 van de Bijzondere voorwaarden een compensatieregeling is bedoeld, zoals Habitura onder meer in haar akte na memorie van antwoord aanvoert, dan wel of partijen met dit artikel bedoelden dat Staatsbosbeheer er enkel voor zou zorgen dat de percelen te [plaats 2] de status “zoekgebied GOB” zouden krijgen, zodat het tot de mogelijkheden behoorde dat de gemeente Venlo deze zou verkrijgen en zou kunnen gebruiken in het kader van de tussen de gemeente Venlo en Staatsbosbeheer gemaakte afspraak zoals hiervoor in r.o. 4.1 sub a is vermeld. Gelet op dit verschil van mening heeft de rechtbank hierover bij de vaststaande feiten terecht niets opgenomen.
Het hof heeft, anders dan de rechtbank, hiervoor in r.o. 4.1 sub f bij de vaststaande feiten vermeld de relevante inhoud van de brief van 16 februari 2010, zodat alleen al om die reden kan worden voorbijgegaan aan hetgeen Habitura hieromtrent in haar eerste grief heeft aangevoerd. Voor alle duidelijkheid merkt het hof op dat het hof in enkel die brief niet leest dat Habitura met die brief de ontbindende voorwaarde heeft ingeroepen. Het hof leest in die brief niet meer dan dat Habitura daarin vermeldt dat zij van mening is dat een dergelijk beroep kan worden gedaan.
Het derde onderdeel van deze eerste grief gaat er ten onrechte van uit dat een brief van een gemeente pas “juridische waarde” heeft indien daarin met zoveel woorden wordt vermeld dat deze is geschreven namens het College van B&W. Die stelling vindt geen steun in het recht alleen al niet omdat daarmee over het hoofd wordt gezien dat aan een dergelijke brief een rechtsgeldig besluit ten grondslag kan liggen, terwijl dit besluit niet met zoveel woorden in de brief is vermeld. Nu is gesteld noch gebleken dat de mededeling van [wethouder Economische Zaken en Floriade], Wethouder Economische Zaken en Floriade, in de brief van 7 januari 2011 voor zover inhoudende dat de gemeente Venlo met Staatsbosbeheer tijdens het overleg van 15 december 2010 is overeengekomen dat het zoekgebied is uitgebreid, onjuist is, is de rechtbank terecht van het feit uitgegaan dat de gemeente Venlo en Staatsbosbeheer overeenstemming hebben bereikt met een uitbreiding van het zoekgebied waardoor de percelen te [plaats 2] binnen dat zoekgebied kwamen te liggen. Alleen al omdat het hiervoor in r.o. 4.1 sub q genoemde e-mailbericht van 22 november 2011 van [beleidsmedewerker A Verwerving van de gemeente Venlo], ambtenaar bij de gemeente Venlo, niet inhoudt dat de mededeling van [wethouder Economische Zaken en Floriade] onjuist is en alle rechtskracht mist, gaat het hof aan dat e-mailbericht voorbij.
Dit betekent dat de eerste grief faalt.
4.6
De tweede grief berust op de stelling dat Staatsbosbeheer Habitura heeft misleid met de brief van 17 december 2009 voor zover inhoudende dat de zoekgebieden zijn uitgebreid met de percelen te [plaats 2] (zie r.o. 4.1 sub d). De grief faalt alleen al omdat Habitura een onjuiste uitleg geeft aan die brief. Reeds bij dagvaarding in eerste aanleg heeft Habitura gesteld dat partijen onder meer zouden zijn overeengekomen dat Staatsbosbeheer in samenspraak met de gemeente Venlo het zoekgebied zou uitbreiden (nrs. 15-16 van die dagvaarding). Uit de woorden “in samenspraak met” moet worden afgeleid dat Habitura dus wist dat Staatsbosbeheer het zoekgebied niet eenzijdig kon uitbreiden. De brief van 17 december 2009 houdt niet meer in dan dat Staatsbosbeheer akkoord was met die uitbreiding. In die brief valt niet te lezen dat ook de gemeente Venlo al met een en ander akkoord was. Voor zover Habitura in die waan is gebracht (zie nr. 6 bij de toelichting op grief 2), is dit niet aan BBL c.s. te verwijten of anderszins toe te rekenen. Uit de overgelegde stukken kan evenmin worden afgeleid dat op Staatsbosbeheer de verplichting rustte om klare wijn te schenken zoals Habitura in nr. 7 bij de toelichting op grief 2 aangeeft, alleen al omdat onvoldoende concreet is gebleken binnen welke duidelijke termijn Habitura een en ander geregeld wilde hebben, nog daargelaten het antwoord op de vraag of partijen een voldoende concrete termijn zijn overeengekomen (zie r.o. 4.7 hierna).
Habitura heeft in nr. 10 toelichting grief 2 nog aangevoerd dat zij
“(…) Door de ondubbelzinnige mededeling/toezegging in de brief van 17 december 2009 heeft (…) besloten om met BBL te contracteren (…)”. Het hof gaat aan die opmerking voorbij omdat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet duidelijk is op welke wijze naar aanleiding van een brief van 17 december 2009 is besloten om een eerdere overeenkomst te sluiten. De betreffende overeenkomst is immers door Habitura op 16 december 2009 ondertekend en door BBL op 15 december 2009.
4.7
Het hof acht termen aanwezig om thans eerst de vierde grief te beoordelen. Habitura stelt daarmee aan de orde dat zij zonder ingebrekestelling de ontbindende voorwaarde kon inroepen.
Het hof stelt vast dat is gesteld noch gebleken dat partijen een concrete datum zijn overeengekomen waarbinnen een en ander moest zijn gerealiseerd. Habitura heeft het over een korte termijn (zie onder meer de nrs. 17 en 19 van de inleidende dagvaarding), maar enige nadere aanduiding wat zij onder kort verstaat, heeft zij niet gegeven. Voor zover zij heeft willen stellen dat partijen een dag in januari 2010 zijn overeengekomen (zie nr. 19 dagvaarding in eerste aanleg), leidt het hof uit de brief van Habitura van 16 februari 2010 (zie r.o. 4.1 sub f) af dat partijen een uitstel zijn overeengekomen. Die brief houdt immers onder meer in:
“(…) De geplande datum aktepassering is in overleg met DLG/BBL tot nader te bepalen datum uitgesteld. (…)”.Daarmee heeft Habitura zelf gesteld dat er een nadere datum moet worden bepaald. Gesteld noch gebleken is dat een dergelijke nadere voldoende duidelijke en concrete datum is bepaald. Daarmee kan de vraag onbeantwoord worden gelaten of die datum zou moeten worden overeengekomen dan wel dat Habitura die datum via een ingebrekestelling diende te bepalen. Zonder nadere datumbepaling had Habitura niet het recht om de ontbindende voorwaarde in te roepen.
Voor zover Habitura nog heeft aangevoerd dat BBL c.s. niet in gebreke gesteld hoefden te worden omdat nakoming tijdelijk onmogelijk was geworden, faalt die stelling alleen al omdat het hof hiervoor in r.o. 4.5 heeft vastgesteld dat de gemeente Venlo met Staatsbosbeheer tijdens het overleg van 15 december 2010 uitbreiding van het zoekgebied is overeengekomen, dus twee dagen voordat Habitura bij brief van 17 december 2010 de ontbindende voorwaarde heeft ingeroepen (zie r.o. 4.1 sub k). Het hof komt dan ook tot het oordeel dat Habitura voordat zij een rechtsgeldig beroep kon doen op de ontbindende voorwaarde, een termijn voor nakoming had dienen te stellen, waarmee de vierde grief faalt en de derde grief geen beoordeling behoeft. Gelet op het vorenstaande zijn de vorderingen van Habitura terecht afgewezen en is zij als de partij die in conventie in het ongelijk is gesteld, terecht in de proceskosten van de conventionele vordering veroordeeld. Dit betekent dat de grieven 5 en 6 falen.
4.8
In haar zevende grief klaagt Habitura over het feit dat de rechtbank in reconventie de vordering tot opheffing van het door haar gelegde leveringsbeslag op de bospercelen heeft toegewezen. In een geval als het onderhavige dienen bij een vordering tot opheffing van het gelegde beslag de wederzijdse belangen van partijen te worden afgewogen (zie HR 30 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1559, NJ 2007, 483), hetgeen de rechtbank volgens Habitura niet heeft gedaan.
Bij de beoordeling van deze grief stelt het hof voorop dat bij de beantwoording van de vraag of een vordering tot opheffing van beslag zoals de onderhavige de wederzijdse belangen van partijen moeten worden afgewogen, waarbij dient te worden meegewogen, indien daar sprake van is, dat de vordering op grond waarvan het beslag is gelegd is afgewezen.
BBL heeft aan haar vordering tot opheffing van het beslag ten grondslag gelegd dat de vorderingen van Habitura voor afwijzing gereed lagen, zodat het beslag onrechtmatig is gelegd, dat BBL jegens Staatsbosbeheer verplicht is de bospercelen te leveren, welke percelen voor Staatsbosbeheer van grote waarde zijn omdat zij strategisch zijn gelegen en dat Habitura ingeval van aansprakelijkheid van BBL niet bevreesd hoeft te zijn dat een eventuele verplichting tot vergoeding van schade onbetaald zal blijven. Zij heeft verder gesteld een reële prijs te hebben betaald voor de bospercelen.
Habitura heeft in haar conclusie van antwoord in reconventie wat dit betreft enkel ontkend dat BBL draagkrachtig genoeg is om een eventuele verplichting tot schadevergoeding te betalen, en heeft er daarbij op gewezen dat BBL geen vervangende zekerheid heeft aangeboden. In haar toelichting op deze zevende grief heeft zij geen enkel concreet belang genoemd op grond waarvan de vordering tot opheffing van het beslag dient te worden afgewezen.
Het vorenstaande betekent dat het hof aan de zijde van BBL als belang dient mee te wegen dat BBL verplicht is de bospercelen aan Staatsbosbeheer te leveren en dat de percelen van grote waarde zijn voor Staatsbosbeheer vanwege de strategische ligging daarvan. Van belang is verder dat Habitura een koopsom heeft ontvangen voor de bospercelen. Voor zover zij heeft gesteld dat zij de grond aan BBL heeft verkocht voor € 0,95 per m2 terwijl een derde bereid was € 0,45 per m2 meer te betalen (zie nr. 13 dagvaarding in eerste aanleg), gaat het hof daaraan voorbij omdat die stelling niet is onderbouwd. Zo heeft Habitura niet de naam van die derde genoemd, en evenmin is door haar een duidelijke verklaring gegeven voor de reden dat zij met zoveel minder genoegen nam. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is namelijk niet duidelijk waarom de enkele voorwaarde dat Staatsbosbeheer er voor zal zorgen dat de percelen te [plaats 2] de status “zoekgebied GOB” ten behoeve van verwerving door de Gemeente Venlo krijgen, voor Habitura zoveel waard was dat zij bereid was om genoegen te nemen met € 0,95 per m2 in plaats van € 1,40 per m2. Het hof weegt verder mee dat in dit geding de vordering van Habitura op grond waarvan het beslag is gelegd, door de rechtbank is afgewezen terwijl ook het hof die vordering, zoals uit het vorenstaande is gebleken, die vordering zal afwijzen. Habitura heeft in dit kader geen ander belang aangevoerd dan het belang dat zij zou hebben op teruglevering van haar eigendom. Gelet op het feit dat zij deze bospercelen heeft willen verkopen en ook heeft verkocht waarbij de koopsom door haar is ontvangen, weegt dit belang niet zwaar, waarbij het hof er nog op wijst dat het hof voorbij is gegaan de stelling van Habitura dat zij de grond voor € 0,45 per m2 meer kon verkopen dan hetgeen BBL heeft betaald. Al met al komt het hof dan ook tot het oordeel dat de belangen bij BBL bij opheffing van het door Habitura gelegde beslag zoveel groter zijn dan het belang bij Habitura op behoud van dit beslag, dat de grief moet worden afgewezen.
4.9
Gelet op het in r.o. 4.8 gegeven oordeel, is Habitura door de rechtbank op goede gronden als de ook in reconventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld, zodat ook haar achtste grief faalt.
4.1
Het vorenstaande betekent dat het appel faalt en het vonnis moet worden bekrachtigd. Voor zover bewijs is aangeboden, is dit niet ter zake dienend en/of onvoldoende concreet, zodat daaraan voorbij wordt gegaan.
Habitura heeft te gelden als de in het ongelijk gestelde partij, zodat zij de kosten van dit hoger beroep dient te dragen.

5.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het tussen partijen op 29 mei 2013 gewezen vonnis;
veroordeelt Habitura in de kosten van dit hoger beroep, voor zover aan de zijde van BBL c.s. gerezen begroot op € 683,- aan griffierecht en op € 4.894,50,- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 131,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,- vermeerderd met de explootkosten indien wel betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten met ingang van veertien dagen na de dag van de uitspraak van dit arrest;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, J.R. Sijmonsma en J.H.C. Schouten en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 juli 2015.
griffier rolraadsheer