ECLI:NL:GHSHE:2015:2659

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 juli 2015
Publicatiedatum
14 juli 2015
Zaaknummer
HD 200.130.546_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfdienstbaarheid van weg en uitleg van de akte van vestiging

In deze zaak gaat het om een burengeschil betreffende een erfdienstbaarheid van weg, gevestigd bij notariële akte op 28 juni 1968. De appellant, eigenaar van een perceel in [woonplaats 2], stelt dat hij recht heeft op toegang over de oprit van de geïntimeerden, die ook eigenaar zijn van een aangrenzend perceel. De erfdienstbaarheid is onderwerp van discussie, waarbij de appellant meent dat hij recht heeft op een bredere toegang dan de geïntimeerden beweren. De rechtbank heeft in een eerder vonnis de vordering van de geïntimeerden toegewezen en die van de appellant afgewezen, wat heeft geleid tot het hoger beroep. Het hof heeft in deze uitspraak de procedure voortgezet en een comparitie van partijen gelast om de situatie ter plaatse te verduidelijken en te onderzoeken of er een minnelijke schikking mogelijk is. De uitspraak benadrukt het belang van de akte van vestiging en de partijbedoeling bij de uitleg van de erfdienstbaarheid, evenals de rol van de plaatselijke gewoonte en de uitoefening van de erfdienstbaarheid in de afgelopen jaren. Het hof heeft de zaak aangehouden voor verdere beoordeling na de comparitie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.130.546/01
arrest van 14 juli 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats 1], Duitsland,
appellant,
advocaat: mr. E.H.J. van der Heijden te Maastricht,
tegen

1.[geïntimeerde 1],

2.
[geïntimeerde 2],beiden wonende te [woonplaats 2],
geïntimeerden,
advocaat: mr. M.J.M. van Vugt te Maastricht,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 11 november 2014 in het hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht onder zaaknummer 169791 / HA ZA 12-116 gewezen vonnis van 17 oktober 2012 en van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht onder zaaknummer/rolnummer C/03/169791 / HA ZA 12-116 gewezen vonnis van 6 februari 2013.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 11 november 2014;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde 2].
Het hof heeft daarna wederom een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

6.1.
In genoemd tussenarrest is geconstateerd dat de procedure is voortgezet op naam
van de op 20 juli 2013 overleden geïntimeerde [geïntimeerde 2] en is de advocaat van [geïntimeerde 2] in de gelegenheid gesteld de nog niet genomen memorie van antwoord alsnog te nemen dan wel anderszins te reageren. [geïntimeerde 2] heeft alsnog geantwoord. Het hof constateert dat de memorie van antwoord van [geïntimeerde 2] gelijkluidend is aan die van [geïntimeerde 1].
6.2.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
6.2.1.
[geïntimeerden] zijn eigenaar van de woning met erf aan de [adres 1] te [woonplaats 2], kadastraal bekend gemeente [woonplaats 2], [sectieletter 1], nummer [sectienummer 1].
6.2.2.
[appellant] is sinds 1996 eigenaar van de naastgelegen woning met erf aan de [adres 2] te [woonplaats 2], kadastraal bekend gemeente [woonplaats 2], [sectieletter 1], nummer [sectienummer 2].
6.2.3.
Bij notariële akte van 28 juni 1968 (productie 2 inleidende dagvaarding) is een erfdienstbaarheid van weg gevestigd, die inhoudt dat de eigenaar van het perceel aan de [adres 2] (thans [appellant]) de oprit die is gelegen tussen de huizen [adres 1] en [adres 2] mag gebruiken
"ter breedte van ongeveer twee meter zeventig centimeter lopende vanaf de openbare weg tot aan de stallen".
6.2.4.
Na 28 juni 1968 is achter de woning van het heersend erf ([adres 2]) een verhoogd en ommuurd terras aangelegd. Het muurtje van dit terras aan de zijde van het dienend erf staat op de erfgrens van de beide percelen.
6.2.5.
Bij brief van 30 september 2011 (productie 5 inleidende dagvaarding) heeft de advocaat van [geïntimeerden] aan [appellant] laten weten dat hij de erfdienstbaarheid te ruim opvat en dat [geïntimeerden] van plan zijn om tegen de erfgrens een afrastering te plaatsen, met een zodanige uitsparing dat [appellant] via de oprit van [geïntimeerden] te voet zijn achtertuin kan bereiken. [geïntimeerden] hebben een hekwerk geplaatst.
6.2.6.
In de inleidende dagvaarding van 2 maart 2012 hebben [geïntimeerden] gevorderd dat de rechtbank:
- verklaart voor recht dat het de eigenaar van het perceel kadastraal bekend gemeente [woonplaats 2], [sectieletter 1], nummer [sectienummer 2], op grond van de op 28 juni 1968 gevestigde erfdienstbaarheid van weg, is toegestaan vanaf de openbare weg over de ter plekke bestaande oprit met een breedte van ongeveer 2.70 meter en een lengte van 11.15 meter te komen en gaan over het perceel, kadastraal bekend gemeente [woonplaats 2], [sectieletter 1], nummer [sectienummer 1],
- [appellant] op straffe van verbeurte van een dwangsom gelast de op 28 juni 1968 gevestigde erfdienstbaarheid van weg te respecteren, in dier voege dat [appellant] enkel gebruik mag maken van dat deel van de oprit van [geïntimeerden] waarvoor de erfdienstbaarheid van weg is gevestigd, derhalve dat [appellant] gebruik mag maken van de oprit van [geïntimeerden] met een breedte van ongeveer 2.70 meter en een lengte van 11.15 meter, en
- [appellant] zal veroordelen in de proceskosten.
6.2.7.
[geïntimeerden] hebben daartoe gesteld dat [appellant] de erfdienstbaarheid niet respecteert. Volgens [geïntimeerden] vat [appellant] de erfdienstbaarheid te ruim op aangezien hij niet alleen gebruik maakt van de oprit tot aan de plek waar de stal heeft gestaan, maar ook van het stuk oprit van [geïntimeerden] dat daarachter is gelegen.
6.2.8.
[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. In reconventie heeft hij gevorderd dat de rechtbank [geïntimeerden] op straffe van verbeurte van een dwangsom zal gelasten om het door [geïntimeerden] opgerichte hekwerk, zoals te zien op de als productie 4 bij de inleidende dagvaarding van 2 maart 2012 overgelegde foto’s van de oprit, te verwijderen en vervolgens ook verwijderd te houden, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van deze procedure met inbegrip van de nakosten.
6.2.9.
[geïntimeerden] hebben verweer gevoerd tegen de vordering in reconventie.
6.2.10.
Bij tussenvonnis van 17 oktober 2012 heeft de rechtbank een plaatsopneming en een comparitie van partijen bevolen, die hebben plaatsgevonden op 7 december 2012. Daarna is een datum bepaald voor vonnis.
6.2.11.
In het bestreden eindvonnis heeft de rechtbank de vordering in conventie toegewezen en de vordering in reconventie afgewezen. [appellant] is in conventie en in reconventie in de proceskosten veroordeeld, aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 1.959,64.
6.3.
[appellant] is tijdig in hoger beroep gekomen. Hij heeft acht grieven aangevoerd, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling. [appellant] heeft tevens zijn eis in reconventie vermeerderd, in die zin dat hij thans vordert:
- een verklaring voor recht dat de eigenaar van het perceel kadastraal bekend gemeente [woonplaats 2], [sectieletter 1], nummer [sectienummer 2], op grond van de op 28 juni 1968 gevestigde erfdienstbaarheid van weg is toegestaan vanaf de openbare weg over de ter plekke bestaande oprit met een breedte van ongeveer 2.70 meter en een lengte van 23.50 meter, althans met een lengte zoals het hof in goede justitie zal vermenen te behoren, te komen en te gaan over het perceel kadastraal bekend gemeente [woonplaats 2], [sectieletter 1], nummer [sectienummer 1],
- [geïntimeerden] op straffe van verbeurte van een dwangsom te gelasten de op 28 juni 1968 gevestigde erfdienstbaarheid van weg te respecteren, in dier voege dat [appellant] enkel gebruik mag maken van dat deel van de oprit van [geïntimeerden] waarvoor de erfdienstbaarheid van weg is gevestigd, derhalve dat [appellant] gebruik mag maken van de oprit van [geïntimeerden] met een breedte van circa 2.70 meter en een lengte van 23.50 meter, althans een lengte zoals het hof in goede justitie zal vermenen te behoren,
- [geïntimeerden] op straffe van verbeurte van een dwangsom te gelasten het door hen opgerichte hekwerk, zoals te zien op de door hen bij inleidende dagvaarding van 2 maart 2012 overgelegde foto van de oprit, binnen 24 uur na betekening van dit arrest te verwijderen en verwijderd te houden, en
- [geïntimeerden] te veroordelen in de proceskosten van beide instanties, met de nakosten en de wettelijke rente.
6.4.
Partijen verschillen van mening over de inhoud en de omvang van de in 1968 gevestigde erfdienstbaarheid van weg. [geïntimeerden] stellen dat deze erfdienstbaarheid inhoudt dat het [appellant] is toegestaan over de oprit van [geïntimeerden] te komen en gaan tot aan de
– inmiddels afgebroken – stal (volgens hen was er maar één stal) en dat dit vanaf de openbare weg een afstand betreft van circa 11.15 meter, terwijl [appellant] zich op het standpunt stelt dat de erfdienstbaarheid van weg hem het recht geeft om met zijn voertuig over de oprit van [geïntimeerden] te gaan en te komen tot aan de – inmiddels afgebroken – stallen (volgens [appellant] was er een stal en daarachter een tweede stal met carport) om zijn auto in de stal met carport te parkeren en dat dit vanaf de openbare weg een afstand betreft van 23.50 meter.
6.5.
Op grond van het bepaalde in artikel 5:73 BW worden de inhoud van de erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening in de eerste plaats bepaald door de akte van vestiging en, voor zover in die akte regelen daaromtrent ontbreken, door de plaatselijke gewoonte. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen komt het bij de uitleg van de akte van vestiging aan op de in de notariële akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling die moet worden afgeleid uit de in de akte gebruikte bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte. Dat betekent dat de partijbedoeling in 1968, zoals die uitgelegd naar objectieve maatstaven blijkt uit de akte van vestiging, in beginsel maatgevend is voor de uitleg van de akte van vestiging en de inhoud van de erfdienstbaarheid. Alleen in geval van twijfel over de inhoud van de erfdienstbaarheid moet de omstandigheid dat de erfdienstbaarheid te goeder trouw geruime tijd zonder tegenspraak op een bepaalde wijze is uitgeoefend beslissend worden geacht.
6.6.
De in het geding zijnde erfdienstbaarheid is gevestigd op 28 juni 1968 bij het verlijden van de notariële akte waarbij is verkocht en geleverd het
"huis, gelegen aan de [adres 2] te [woonplaats 2], met daarachter gelegen stallen en tuin. lopende tot aan de achtergrens van het perceel, uitmakende een ter plaatse afgepaald en aangeduid gedeelte van het kadastrale perceel gemeente [woonplaats 2] [sectieletter 1] nummer [sectienummer 3], ter grootte van ongeveer drie aren zoals thansin gebruik".
De notariële akte vermeldt onder nummer 8:
"Ten behoeve van het bij deze verkochte en ten laste van het aan verkoopster verblijvende gedeelte van het kadastrale gedeelte perceel [woonplaats 2] [sectieletter 1] [sectienummer 3] wordt bij deze gevestigd de erfdienstbaarheid van weg over de bestaande oprit ter breedte van ongeveer twee meter zeventig centimeter lopende vanaf de openbare weg tot aan de stallen tussen de huizen [adres 1] en [adres 2]."
De percelen zijn nadien (op 28 maart 1988, gezien het kadastrale uittreksel dat is overgelegd bij de inleidende dagvaarding) kadastraal hernummerd. Het perceel van [geïntimeerden] ([adres 1]) heeft nu als kadastrale aanduiding [sectieletter 1] [sectienummer 1] en het perceel van [appellant] ([adres 2]) [sectieletter 1] [sectienummer 2].
6.7.
Vast staat dat op de datum van de inleidende dagvaarding, 2 maart 2012, op het perceel achter de woning [adres 2] geen stallen stonden. De vraag is waar de in de notariële akte bedoelde stallen destijds hebben gestaan en of er meer dan één stal heeft gestaan. Dat op 28 juni 1968 achter [adres 2] in ieder geval één stal stond, is tussen partijen niet in geschil. Op een kopie van een door [geïntimeerden] overgelegde kadastrale kaart is die stal ingetekend op een afstand van 2.50 meter van de achtergevel van de woning op [adres 2] (productie 3 bij de inleidende dagvaarding).
6.8.
[appellant] heeft gesteld dat achter de hiervoor bedoelde stal destijds een tweede stal met carport stond, althans in ieder geval sedert 1970, en dat [appellant] en zijn rechtsvoorgangers in het verleden altijd om het muurtje van het terras achter [adres 2] hebben heengereden om de auto bij de stal/carport te parkeren, althans op de plaats waar die stal/carport heeft gestaan, en dat dit zonder tegenspraak is gebeurd gedurende ruim 40 jaar. Ter staving van deze – door [geïntimeerden] betwiste – stelling heeft [appellant] in hoger beroep verklaringen in het geding gebracht van [getuige 1], van [getuige 2] en van [getuige 3] (producties 8, 9 en 10). De verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] betreffen de situatie van 1996 en daarna, zodat deze niet kunnen bijdragen aan het bewijs dat er in juni 1968 op het perceel meerdere stallen stonden. Voor de verklaring van [getuige 3] geldt dat deze (kennelijk) betrekking heeft op de periode van 1970 tot 1996, toen zij op het adres [adres 2] woonde, en kan daarom evenmin bijdragen aan dit bewijs.
6.9.
Het voorgaande betekent dat ondanks de in de notariële akte gebezigde aanduiding "stallen" onzeker is of er zich ten tijde van het vestigen van de erfdienstbaarheid in juni 1968 achter de beide huizen nog een tweede stal (met carport) bevond en zo ja, waar deze zich bevond. Er bestaat derhalve twijfel over de inhoud van de erfdienstbaarheid van weg,
waardoor moet worden beoordeeld of de erfdienstbaarheid te goeder trouw geruime tijd zonder tegenspraak op de door [appellant] gestelde wijze is uitgeoefend (artikel 5:73 lid 1 BW).
6.10.
In dat verband dragen de door [appellant] overgelegde verklaringen wel bij aan het bewijs daarvan, met name de verklaring van [getuige 3], die van 1970 tot 1996 op [adres 2] woonde, die inhoudt dat zij de auto in de winter onder de carport parkeerde.
De verklaringen van [getuige 1], van [getuige 2] zijn minder concreet, maar bevestigen wel dat ook na 1996 steeds gebruik is gemaakt van de erfdienstbaarheid, zoals die volgens [appellant] van kracht is. Met deze verklaringen als aanvulling op de verklaring van [appellant] bij de descente op 17 oktober 2012 dat hij zijn auto altijd in de carport parkeerde, staat naar het oordeel van hof – behoudens tegenbewijs – vast dat de erfdienstbaarheid te goeder trouw geruime tijd zonder tegenspraak op de door [appellant] gestelde wijze is uitgeoefend.
6.11.
Het voorgaande betekent niet dat voor de omvang van de erfdienstbaarheid kan worden uitgegaan van de door [appellant] gestelde afstand van 23.50 meter. Daarvoor heeft [appellant] onvoldoende gesteld. De plek van de tweede stal/carport waar regelmatig zou zijn geparkeerd, bevindt zich blijkens de door [appellant] bij de verklaringen overgelegde situatietekeningen namelijk op kortere afstand van de openbare weg dan 23.50 meter. Hoeveel korter kan het hof niet reconstrueren.
6.12.
Gezien de stand van zaken, ziet het hof aanleiding een comparitie van partijen te gelasten, allereerst om met partijen te overleggen over het leveren van (tegen)bewijs. Verder wil het hof worden voorgelicht over de situatie te plaatse omdat de overgelegde kaarten en foto's onvoldoende duidelijkheid verschaffen over de door partijen vermelde afstanden en over de precieze ligging en inrichting van de stal(len/carport) (waaronder de vraag of de ingang(en) van de stal(len) al dan niet rechtstreeks op het pad uitkwam(en)) en de wijze waarop de auto via de oprit de ingang(en) van de stal(len) inreed, in het bijzonder de "hoek" waaronder dit gebeurde. Het hof verlangt van beide partijen een situatieschets met deze gegevens op schaal waarop de relevante afstanden alsook de ingang van de stal(len) zijn aangegeven en van [geïntimeerden] bovendien overlegging van (een kopie van) voormelde originele kadastrale kaart (de bij de inleidende dagvaarding overgelegde kopie is slechts een gedeelte van de kadastrale kaart).
De comparitie zal verder worden benut voor het beproeven van een minnelijke schikking.
In de regel verlangt het hof dat partijen bij een comparitie in persoon verschijnen. Uit de akte van [geïntimeerden] van 27 augustus 2013 begrijpt het hof dat de heer [geïntimeerde 1] mogelijk niet in staat is in persoon te verschijnen. Hem wordt in overweging gegeven zich te laten vertegenwoordigen door een familielid die van de zaak op de hoogte is en die tot het treffen van een minnelijke regeling bevoegd is. Daarnaast verlangt het hof dat de advocaat van [geïntimeerden] wordt gemachtigd een minnelijke regeling te treffen.
6.13.
Iedere verdere beslissing, waaronder die over de vordering in reconventie, zal worden aangehouden.

7.De uitspraak

Het hof:
bepaalt dat partijen – [geïntimeerden] deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die tot het treffen van een minnelijke regeling bevoegd is – vergezeld van hun advocaten, zullen verschijnen voor mr. E.K. Veldhuijzen van Zanten als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum, met de hiervoor onder 6.13 vermelde doeleinden;
verwijst de zaak naar de rol van 28 juli 2015 voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf en hun advocaten in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van de comparitie zal vaststellen;
verzoekt partijen kopieën van de hiervoor onder 6.12 bedoelde informatie uiterlijk twee weken voor de comparitie te doen toekomen aan de wederpartij en aan de raadsheer-commissaris;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.Th. Begheyn, S.M.A.M. Venhuizen en E.K. Veldhuijzen van Zanten en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 juli 2015.
griffier rolraadsheer