Naar het oordeel van het hof is zoveel twijfel ontstaan over het realiteitsgehalte van de door [appellant] gestelde opdracht van [Z.] die hem van 1 juli 2007 tot 1 juli 2008 werk zou hebben opgeleverd, dat het hof deze schadepost wegens een misgelopen opdracht afwijst.
Die twijfel is gebaseerd op de volgende omstandigheden.
Nog steeds is niet verklaard hoe [appellant] medio juli 2007 bij MZ kon informeren of hij de hele jaarsom voor de graafmachine voor MZ kon draaien, als hij tevens al in juni 2007 bij [Z.] een fulltime opdracht voor 40-45 uur per week in Duitsland met een 46 tons machine had afgesproken die zou lopen van 1 juli 2007 tot 1 juli 2008. MZ heeft aan [appellant] pas op 6 juli 2007 een offerte voor de JCB 460 gestuurd, terwijl [appellant] volgens zijn stellingen toen al met de gestelde opdracht van [Z.] had moeten beginnen. [appellant] heeft niet betwist dat het draaien van de jaarsom voor de huurkoop 11 tot 12 weken fulltime werk zou hebben gekost, hetgeen zich niet verdraagt met een andere, gelijktijdige fulltime opdracht, die bovendien een jaar in beslag zou nemen. Ondanks de verklaring van [getuige] acht het hof het niet geloofwaardig dat een opdracht met een omvang en een belang als [Z.] met [appellant] zou hebben afgesproken – 52 weken x 40 uur x € 95 is bijna € 200.000, exclusief brandstof - niet anders dan met een handdruk en zonder enig schriftelijk stuk zou zijn bevestigd, en dat er ook geen ingebrekestelling en aansprakelijkstelling zou zijn uitgegaan toen [appellant] op het laatste moment liet weten dat hij niet zou komen, terwijl [getuige] ook verklaart dat [appellant] niet zomaar weer van een opdracht af kan en dat [Z.] met de vervanger van [appellant] duurder uit was. Daar komt bij dat het hof niet zonder meer afgaat op de verklaring van [getuige], nu deze heeft verklaard dat [appellant] met hem over de zaak gesproken heeft, hem zijn zienswijze uiteen heeft gezet, en dat beiden op de ochtend van het getuigenverhoor samen naar Den Bosch zijn gereden waarbij [appellant] nog eens hetzelfde heeft gezegd. De verklaring van [appellant] zelf kan als een partijgetuigenverklaring dus ook geen aanvullend bewijs opleveren op deze verklaring van [getuige]. Bovendien acht het hof de door MZ bij memorie na enquête van 10 maart 2015 overgelegde correspondentie met [opdrachtgever] door [appellant] onvoldoende weerlegd. Uit die correspondentie blijkt immers dat [Z.] in 2007 één opdracht had van [opdrachtgever] in [vestigingsplaats 2], en wel van juni t/m oktober 2007 voor een totaalbedrag van € 250.000, waarbij er werk was voor een graafmachine voor grondverzet van enkele dagen. De suggestie van [appellant] dat dit mogelijk niet de enige overeenkomst tussen [Z.] en [opdrachtgever] is, is een onvoldoende weerlegging. Aan de (blote) betwisting door [appellant] dat het overgelegde bestek (Leistungsverzeichnis) behoort bij de opdracht waar de e-mail van [opdrachtgever] van 5 maart 2015 aan refereert gaat het hof voorbij, nu die e-mail verwijst naar een bijgevoegde Bestellung met het in de e-mail aangeduide nummer [nummer], en in die Bestellung sprake is van de Bau 989, welke aanduiding correspondeert met de benaming bovenaan de Leistungsverzeichnis.
Daarbij komt nog dat [opdrachtgever] schrijft dat het verboden is op de werklocatie in een bouwunit te overnachten, terwijl [getuige] verklaarde dat dat wel mogelijk was.
Tenslotte overweegt het hof dat [appellant] onvoldoende heeft verklaard waarom hij de gehuurde Volvo 460 waarover hij begin 2007 de beschikking had, niet langer of opnieuw had kunnen huren om daarmee, uit een oogpunt van schadebeperking, de gestelde opdracht te kunnen uitvoeren.
Over het gestelde uurloon, ondernemersloon en de transportkosten, die onderdeel waren van de door [appellant] berekende nettoschade wegens een gemiste opdracht, behoeft gelet op het voorgaande niet meer te worden beslist.