3.4.2.Uit de volgende feiten en omstandigheden - in onderlinge samenhang beschouwd - leidt het hof voorshands af dat sprake was van handel in hard drugs door (een) perso(o)(nen), door [appellant] ‘ [naam 1] ’ en/of ‘ [naam 2] ’ genoemd, vanuit de woning van [appellant] :
- de op 13 juni 2013 aangehouden verdachte [verdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij [appellant] een half jaar kent en dat hij gedurende die tijd 3 of 4 keer drugs heeft gekocht in diens woning aan [het adres] ;
- door de politie is aan [appellant] voorgehouden dat [buurman] heeft verklaard dat [naam 1] vanuit de woning van [appellant] zou dealen, dat hij dat 4 á 5 keer heeft gezien en dat [appellant] tegen [buurman] heeft gezegd dat [appellant] wist dat [naam 1] dat deed;
- [appellant] heeft tegenover de politie verklaard dat [naam 1] vaker in zijn woning was;
- [naam 1] heeft schriftelijk verklaard (productie 2 cva) dat [naam 2] toen de politie binnenviel alle materiaal snel in de kast heeft gestopt, dat [naam 2] meestal naar de lift of naar buiten ging als er bij [appellant] werd aangebeld, dat [appellant] diverse malen gezegd heeft dat hij niet wilde dat vreemde mensen bij hem aanbelden. [appellant] heeft bij pleidooi verklaard dat hij die verklaring heeft opgesteld en dat deze door [naam 1] is getekend;
- [appellant] heeft tegenover de politie verklaard dat hij denkt dat [naam 1] en [naam 2] geld hebben omdat zij in drugs dealen;
- uit het politierapport blijkt dat zich ten tijde van het onderzoek in de woning op 13 juni 2013 nog twee personen meldden voor het kopen van verdovende middelen;
- het aantreffen van een aanzienlijke hoeveelheid drugs en verder drugsgerelateerde attributen op de salontafel in de woning van [appellant] (zie r.o. 3.1. sub b.).
Op grond van deze feiten en omstandigheden acht het hof voorshands bewezen dat [appellant] van de harddrugshandel op de hoogte was, of daarmee ernstig rekening had te houden, maar heeft nagelaten de in verband daarmee redelijkerwijs van hem te verlangen maatregelen te treffen, bijvoorbeeld door [naam 1] en/of [naam 2] buiten de deur te houden of weg te sturen. Daarmee is voorshands sprake van een tekortkoming van [appellant] in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst. Het toestaan van harddrugshandel vanuit zijn woning en het niet nemen van maatregelen om dat tegen te gaan moet als handelen in strijd met de verplichting van [appellant] om zich als goed huurder te gedragen worden beschouwd. Tevens moet dit als handelen in strijd met (artikel 6.8. van de) algemene huurvoorwaarden worden beschouwd.
[appellant] stelt echter dat hij niet van de harddrugshandel vanuit zijn woning, volgens hem enkel geconstateerd op 13 juni 2013, op de hoogte was; pas op het moment dat [naam 1] en [naam 2] vluchtten voor de politie bleek hem dat zij verdovende middelen bij zich hadden. Hij heeft in dat verband het voormelde bewijsaanbod gedaan (punt 9 mvg) om zijn buurman [buurman] , die in de woning van [appellant] aanwezig was ten tijde van de politie-inval, te doen horen.
Het hof zal [appellant] toelaten feiten en omstandigheden, waaruit zijn stelling kan worden afgeleid, te bewijzen in het kader van tegenbewijs tegen het voormelde voorshands aangenomen bewijs van de tekortkoming van [appellant] .
Voormelde bewijsopdracht is tevens van belang voor het feit dat de (eventuele) aannemelijkheid van het ontbreken van wetenschap van [appellant] aangaande de harddrugshandel moet worden meegewogen bij de beoordeling of de tekortkoming de ontbinding rechtvaardigt. Dienaangaande (de ‘tenzij-bepaling’) rust de bewijslast bij [appellant] en is in zoverre sprake van bewijslevering, niet van tegenbewijs.