Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- dat de kosten van de kinderen dienen te worden begroot op een bedrag van € 1.383,-- per maand en dat het aandeel van de ouders in deze kosten bedraagt € 1.254,-- per maand, zijnde € 418,-- per maand per kind;
- de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw te bepalen op een bedrag van € 1.966,80 per maand;
- dat voor de bepaling van de draagkracht van de man de helft van de jaarlijkse hypotheekrente als fiscaal aftrekbaar en de andere helft als niet fiscaal aftrekbaar in de draagkrachtberekening moet worden meegenomen, alsmede enkel de helft van het eigenwoningforfait,
- de vrouw, bijgestaan door mr. P.P.M. Hendrikx-Heeren;
- de man, bijgestaan door mr. C.G.A. Mattheussens
3.De beoordeling
- tussen partijen onder meer de echtscheiding uitgesproken;
- bepaald dat de man gerechtigd is tot voortgezet gebruik van de echtelijke woning;
- voorlopig bepaald - totdat op de verzoeken ter zake het hoofdverblijf en de zorgregeling is beslist en zolang er sprake is van een co-ouderschapsregeling - dat de man vanaf de datum waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, aan de vrouw zal voldoen een bedrag van € 216,-- per kind per maand aan kinderalimentatie;
- het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van partneralimentatie afgewezen;
- de beslissing op de verzoeken tot het vaststellen van het hoofdverblijf en de zorgregeling en de definitieve kinderalimentatie aangehouden;
- de beslissing op het verzoek tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap eveneens aangehouden.
van 16 oktober 2014 € 216,-- per kind per maand aan de vrouw is verschuldigd ter zake de kosten van opvoeding en verzorging, totdat op de verzoeken ter zake het hoofdverblijf en de zorgregeling is beslist, dan wel zolang er sprake is van een co-ouderschapsregeling. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de kinderen van partijen sinds augustus 2014 in het kader van een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing bij de vader verblijven. Aan de door de rechtbank geformuleerde voorwaarden voor de vastgestelde kinderalimentatieverplichting is derhalve nooit voldaan. Het belang van de door de vrouw en de man geformuleerde grieven tegen de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie is daarmee komen te vervallen, hetgeen door partijen ter terechtzitting in hoger beroep ook is aangegeven.
- de hiervoor genoemde toepasselijke heffingskortingen;
- de helft van het eigenwoningforfait, welk forfait het hof becijfert op in totaal € 2.443,-- (uitgaande van de meest recente WOZ-waarde, peildatum 1 december 2012, ad € 349.000);
- de helft van de hypotheekrente betreffende de woning van de man;
- de aftrekbare premies voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering (ad € 6.847,-- per jaar) en voor zijn lijfrentepolis (ad € 1.915,-- per jaar).