ECLI:NL:GHSHE:2015:2257

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juni 2015
Publicatiedatum
23 juni 2015
Zaaknummer
HR 200.169.086-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de schuldsaneringsregeling van een hoogbejaarde dementerende vrouw

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toelating van een hoogbejaarde dementerende vrouw tot de schuldsaneringsregeling. De vrouw, appellante, verblijft in een verpleegkliniek en heeft een verzoek ingediend om haar toe te laten tot de schuldsaneringsregeling, nadat de rechtbank Limburg haar verzoek eerder had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat niet voldoende aannemelijk was gemaakt dat appellante de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling zou kunnen nakomen, gezien haar geestelijke en fysieke toestand. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is de beschermingsbewindvoerder gehoord, maar appellante zelf was niet aanwezig. Het hof heeft ernstige twijfels of het verzoekschrift daadwerkelijk de wil van appellante weerspiegelt, gezien haar hoge leeftijd en dementie. Het hof concludeert dat appellante niet in staat is om de gevolgen van haar verzoek te begrijpen en dat toelating tot de schuldsaneringsregeling risico's met zich meebrengt, zoals het aangaan van nieuwe schulden. Daarom heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek tot toelating afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 18 juni 2015
Zaaknummer : HR 200.169.086/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/199967 / FT RK 14/1656
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw], weduwe van [echtgenoot],
verblijvende in de verpleegkliniek Hambos te [vestigingsplaats]
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. R. Jacobs te Heerlen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 21 april 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 april 2015, heeft appellante verzocht voormeld vonnis te vernietigen en [appellante] alsnog toe te laten tot de schuldsaneringsregeling, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof rechtens juist acht.
2.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 juni 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • namens [appellante], haar advocaat mr. Jacobs;
  • de heer [de beschermingsbewindvoerder], namens Bureau Inkomens Beheer B.V., hierna te noemen: de beschermingsbewindvoerder;
  • [appellante] is, hoewel op juiste wijze opgeroepen, niet ter zitting in hoger beroep verschenen.
2.3
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 10 april 2015;
- de bij brief van mr. Jacobs d.d. 8 juni 2015 op verzoek van het hof alsnog overgelegde, eerder ontbrekende, pagina’s van het verzoekschrift ex artikel 284 Fw.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren op 29 november 2013 een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is de meerderjarigenbeschermingsbewindvoerder in de gelegenheid gesteld, van welke gelegenheid hij ook gebruik heeft gemaakt, om zijn visie over het gedane verzoek tot toelating van de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellante] te geven (vgl. HR 25 mei 2012, LJN: BV4021).
3.2.
[appellante] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek van [appellante] afgewezen.
De rechtbank heeft op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw geoordeeld dat niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat [appellante] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal (kunnen) nakomen en zich zal (kunnen) inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.3.1.
De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd.
Uit zowel de ingediende processtukken als de verklaring van de beschermingsbewindvoerder
blijkt dat [appellante] hoogbejaard en dementerende is, door welke laatste omstandigheid zij met name niet meer in staat is de strekking van het door haar ingediende verzoek te begrijpen en daaromtrent haar wil te verklaren. Daarnaast is [appellante] niet in staat eigenmachtig te voldoen aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieplicht. Naast de hiervoor in artikel 288 lid 1 sub c Fw genoemde informatieplicht rust op de schuldenaar eveneens een inspanningsplicht. Ook hieraan zal [appellante], gelet op haar geestelijke en fysieke toestand geen uitvoering kunnen geven.
3.4.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.1.
Namens [appellante] is daartoe het volgende aangevoerd:
Enkel door de omstandigheid dat [appellante] in 2008 een beroerte heeft gehad waardoor zij is opgenomen in de kliniek waar zij ook thans verblijft en er toen op financieel vlak niets voor haar was geregeld, zijn haar schulden ontstaan.
Zij is rolstoel- en soms bedafhankelijk waardoor zij niet in staat is (geweest) op de zittingen in eerste aanleg en in hoger beroep aanwezig te zijn.
Het is juist dat [appellante] niet in staat zal zijn om aan haar verplichtingen op grond van de schuldsaneringsregeling te voldoen, doch hierbij dient rekening te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verzoeker en het feit dat het voor wat betreft het genereren van inkomen en aflossingscapaciteit om een inspanningsverplichting gaat. De Recofa-richtlijnen bepalen dat de arbeidsverplichting geldt tot een leeftijd van 65 jaar. [appellante] is 92 jaar, dus voor haar geldt de arbeidsverplichting niet meer.
Met betrekking tot de informatieplicht is aangevoerd dat het gegeven dat het zich tot het uiterste inspannen van [appellante] zo goed als niets is, niet automatisch tot een afwijzing dient te leiden. Opgemerkt is dat het niet zo zou mogen zijn dat indien het op voorhand reeds duidelijk is dat de schuldenaar niet (eigenmachtig) aan de informatieplicht kán voldoen, dit automatisch zou leiden tot afwijzing van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. Dit zou immers betekenen dat personen met een ernstige psychische en fysieke beperking, met schulden, nimmer zouden kunnen worden toegelaten. Het kan niet de bedoeling zijn dat personen, die niet in staat zijn hun eigen belangen te behartigen en afhankelijk zijn van een bewindvoerder of curator, en die niet zelf aan de informatieplicht kunnen voldoen, nimmer hun heil kunnen zoeken bij een wettelijke schuldsanering.
Op de beschermingsbewindvoerder die [appellante] in en buiten rechte vertegenwoordigt en haar vermogensrechtelijke belangen behartigt, rust de plicht een oplossing (voor zover mogelijk) een oplossing te zoeken voor haar schulden. Om die reden is het verzoek ingediend.
Naar aanleiding van een uitspraak van de rechtbank Arnhem van 13 maart 2006 (ECLI:NL:RBARN:2006:AV6572) waarbij is geoordeeld dat er eerst een verzoek tot curatele ingediend diende te worden en daarna een nieuw verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsanering, is aangevoerd dat aanstelling van een curator in onderhavige kwestie te ver voert en dat hier een minder vergaande maatregel, namelijk het beschermingsbewind, voldoende is. De beschermingsbewindvoerder heeft de taak om de financiële belangen van [appellante] waar te nemen op zich genomen zodat er voor de toekomst in ieder geval geen nieuwe schulden zullen ontstaan.
3.5.
Het hof overweegt als volgt.
3.5.1.
Vooropgesteld wordt dat het hof op het verzoek van [appellante] om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling dient te beslissen op basis van alle omstandigheden van dit individuele, concrete geval.
Van een ‘automatisch’ oordeel op basis van slechts enkele omstandigheden - die zich wellicht ook in dit geval voordoen - dat dan impliciet ook zou zien op groepen (andere) personen voor wie (alleen) die bepaalde omstandigheden ook zouden gelden, zal dan ook geen sprake zijn.
3.5.2.[appellante] heeft in 2008 een beroerte gehad waardoor zij is opgenomen in de verpleegkliniek Hambos, waar zij nog altijd verblijft. Gesteld is dat zij rolstoel- en soms bedafhankelijk is. Zij is hoogbejaard en, naar mededeling van de beschermingsbewindvoerder op de mondelinge behandeling in eerste aanleg maar overigens ook in hoger beroep, dementerende.
3.5.3.
Indien een meerderjarige als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen, kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren (art. 1:431 BW).
Bij beschikking van de rechtbank Limburg van 9 januari 2013 is met ingang van 1 februari 2013 een dergelijk (beschermings)bewind ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan [appellante]. Niet gesteld of anderszins gebleken is dat dit beschermingsbewind is ingeschreven in openbare registers.
De instelling van het beschermingsbewind betekent dat [appellante] sinds 1 februari 2013 niet meer handelingsbevoegd is met betrekking tot haar goederen. Na een dergelijke onderbewindstelling is sprake van handelingsonbevoegdheid, niet van handelingsonbekwaamheid.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is dan ook door [appellante] zelf gedaan en ondertekend.
3.5.4.
De schuldsaneringsregeling is enerzijds weliswaar vermogensrechtelijk van aard, doch anderzijds beoogt deze regeling [appellante] tevens te brengen in een situatie waarin zij niet opnieuw schulden laat ontstaan. Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat verzoeker zijn levensstijl of gedrag moet aanpassen. De omstandigheid dat de schuldsanering in dit specifieke geval mogelijk louter vermogensrechtelijk van aard is, doet daar niet aan af.
Nu [appellante] niet onder curatele is gesteld dient zij formeel als handelingsbekwaam aangemerkt te worden. Voor het hof is echter niet aannemelijk geworden dat [appellante] de inhoud, strekking en gevolgen van het door haar ingediende verzoek begrijpt.
Zo is het voor het hof maar zeer de vraag of [appellante] zich gerealiseerd heeft/kan hebben wat de wsnp-verplichtingen en de achtergrond daarvan (in het bijzonder ook de belangen van de gezamenlijke schuldeisers/crediteuren), waaronder ook de afdrachtplicht en de verplichting om geen nieuwe, bovenmatige schulden te laten ontstaan, voor haar zullen betekenen.
Het hof heeft dan ook ernstige twijfels bij de vraag of met het indienen van het verzoekschrift uiting is gegeven aan de wil van [appellante] ook werkelijk te worden toegelaten tot de schuldsanering. Anders (en in aansluiting op woorden van het beroepschrift) geformuleerd: het is voor het hof onvoldoende duidelijk of [appellante], mede in aanmerking genomen haar zeer hoge leeftijd, inderdaad wel ‘haar heil heeft
wíllenzoeken bij de wettelijke schuldsanering.
Waar in het beroepschrift is gesteld dat de beschermingsbewindvoerder de verplichting heeft een oplossing te zoeken voor de schulden van [appellante] is het voor het hof maar de vraag óf zij inderdaad thans déze oplossing (toepassing van de schuldsaneringsregeling) voor haar schulden
wil.
Deze hiervoor beschreven onduidelijkheden en de niet-aannemelijkheid van het in volle omvang begrijpen van haar eigen verzoek leiden er naar het oordeel van het hof toe dat het verzoek niet kan worden toegewezen.
3.5.5.
Hierbij komt nog dat, indien [appellante] wel zou worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, die situatie, alweer gelet op haar handelingsbekwaamheid, het risico in zich bergt dat zij ondanks het ingestelde (beschermings)bewind zelfstandig rechtshandelingen zou kunnen aangaan. Ongedaanmaking daarvan zal niet onder alle omstandigheden door de beschermingsbewindvoerder kunnen worden bewerkstelligd, met bijvoorbeeld nieuwe, bovenmatige schulden tot gevolg.
Overigens dient ook in het geval dat een verzoeker onder curatele is gesteld dan wel aannemelijk is gemaakt dat de uit het verzoekschrift af te leiden wil om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling overeenstemt met de wil van de verzoeker – hiervan is gelet op het voorgaande in de onderhavige zaak geen of onvoldoende sprake – het desbetreffende verzoek aan alle inhoudelijke, in het kader van de wettelijke schuldsaneringsregeling te stellen vereisten te voldoen zoals bedoeld door de wetgever en uitgelegd door de rechtspraak.
3.5.6.
Op grond van al het bovenstaande zal het hof het vonnis van de rechtbank, waarvan beroep, bekrachtigen.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, L.Th.L.G. Pellis en A. Coster en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2015.