ECLI:NL:GHSHE:2015:2253

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juni 2015
Publicatiedatum
23 juni 2015
Zaaknummer
HR 200.168.633-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de schuldsaneringsregeling na afloop van de reguliere looptijd op basis van psychosociale problematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de schuldsaneringsregeling van de appellante. De appellante had in eerste aanleg een vonnis van de rechtbank Limburg ontvangen, waarin werd geoordeeld dat zij toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. De rechtbank had geen schone lei verleend, wat de appellante in hoger beroep aanvecht. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante, ondanks haar erkenning van tekortkomingen, zich in een moeilijke persoonlijke situatie bevond, waaronder psychosociale problematiek en de zorg voor een dochter met psychische problemen. Het hof heeft de appellante de kans gegeven om haar schuldsaneringsregeling met een jaar te verlengen, zodat zij de gelegenheid krijgt om aan haar verplichtingen te voldoen. Het hof benadrukt dat de appellante zich moet houden aan de sollicitatieplicht en dat zij rapportages moet overleggen over haar behandeling. De uitspraak van het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en verlengt de schuldsaneringsregeling tot 27 juni 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 18 juni 2015
Zaaknummer : HR 200.168.633/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/12/186 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. G.J. Bordes.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 14 april 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 april 2015, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en te bepalen dat zij niet in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen tekort is geschoten, althans dat aan haar, indien en voorzover daarvan sprake zou zijn , deze tekortkoming niet kan worden toegerekend, althans te bepalen dat deze, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, buiten beschouwing blijft, althans dat de duur van de schuldsaneringsregeling wordt verlengd.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 mei 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante], bijgestaan door mr. Bordes.
- de heer [beschermingsbewindvoerder], in zijn hoedanigheid van informant, hierna te noemen: de
beschermingsbewindvoerder.
Mevrouw [bewindvoerder], hierna te noemen: de bewindvoerder, is, met bericht van
verhindering, niet ter zitting in hoger beroep verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 31 maart 2015;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 12 mei 2015;
  • het indieningsformulier van de advocaat van [appellante] d.d. 21 mei 2015;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 19 mei 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld. Uit hetgeen door de beschermingsbewindvoerder ter zitting in hoger beroep naar voren is gebracht blijkt dat deze bekend is met het hoger beroep dat [appellante] heeft ingesteld, zodat het hof daarmee rekening zal houden bij zijn beslissing.
3.2.
Bij vonnis van 3 april 2012 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep, heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellante] geen “schone lei” is verleend.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Thans blijkt echter dat, ondanks twee waarschuwingsbrieven van de rechter-commissaris van 1 maart 2013 en 6 juni 2014, kernverplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling, zoals de informatie- en sollicitatieplicht, niet althans onvoldoende zijn nagekomen. (…)
De saniet erkent de bewindvoerder niet te hebben geïnformeerd. (…)
De saniet heeft niet gesolliciteerd. De saniet stelt hier niet aan toe te zijn gekomen in verband met de medische problematiek rond haar negenjarig dochtertje. (…)
De saniet heeft haar eigen problemen niet bespreekbaar gemaakt. (…)
Uit de verslaglegging van de bewindvoerder blijkt dat de saniet begin 2014 door de gemeentelijke sociale dienst zou worden opgeroepen voor een medische herkeuring. De saniet heeft echter nagelaten een medisch rapport over te leggen. (…)
Zij verklaart ter zitting dat in oktober 2014 een behandelaar aan haar is toegewezen, welke stappen zij daarna heeft ondernomen wordt door haar niet toegelicht of met stukken onderbouwd.”
3.5.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] erkent dat zij niet heeft gesolliciteerd en derhalve ook geen bewijzen van sollicitaties aan haar bewindvoerder heeft doen toekomen. [appellante] stelt evenwel dat zij volledig arbeidsongeschikt was en is en is daarbij van mening dat zij door niet te solliciteren geen schade heeft toegebracht aan het proces van schuldsanering en heeft, gelet op haar persoonlijke problematiek en de problemen met haar dochtertje, de bewindvoerder naar haar idee verontschuldigbaar niet ingelicht aangaande deze problemen. Tot slot is [appellante] van mening dat zij niet zodanig is tekort geschoten in het voldoen aan haar verplichtingen dat die tekortkomingen niet buiten beschouwing zouden kunnen blijven. Zij vindt een beëindiging van de schuldsaneringsregeling, gelet op alle omstandigheden van het geval, dan ook ongerechtvaardigd. [appellante] is bereid om zich ten volle in te zetten om aan de door de WSNP-bewindvoerder opgelegde verplichtingen te voldoen.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] erkent nogmaals dat zij ten aanzien van de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatie- en informatieplicht tekort is geschoten. Zij vraagt zich echter af of dit dient te leiden tot een beëindiging van haar schuldsaneringsregeling zonder toekenning van de schone lei nu de bewindvoerder zowel in haar eindrapportage als bij gelegenheid van de eindzitting bij de rechtbank heeft verklaard dat naar haar idee aan [appellante] de schone lei kan worden verleend. De ommezwaai die de bewindvoerder thans in hoger beroep klaarblijkelijk heeft gemaakt, waarbij de bewindvoerder de beslissing van de rechtbank om de schuldsaneringsregeling van [appellante] zonder de toekenning van de schone lei te beëindigen onderschrijft, heeft [appellante] dan ook in hoge mate verbaasd. Voorts geeft [appellante] aan dat het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg een fout bevat. Zij heeft namelijk niet, zoals voornoemd proces-verbaal wel vermeld, 3 maanden in een café annex zalenverhuurbedrijf gewerkt, maar, in werkelijkheid, 10 maanden. Met betrekking tot haar psychosociale problematiek merkt [appellante] op dat zij gedurende twee jaar in behandeling is geweest bij Amacura, maar dat zij deze behandeling, waarbij zij eens in de veertien dagen een gesprek had met een psycholoog, niet intensief genoeg achtte en de behandeling dus op eigen initiatief heeft afgebroken. Hierop is zij door haar huisarts doorverwezen naar Orbis. Aldaar heeft zij in januari 2014 een intakegesprek gehad waarna zij op de wachtlijst is geplaatst. De daadwerkelijke behandeling, waarbij haar in de persoon van mevrouw [persoonlijk behandelaar] ook een persoonlijke behandelaar is toegewezen, is echter pas in oktober 2014 aangevangen. Temeer nu [appellante] naar eigen zeggen na haar intakegesprek van januari 2014 regelmatig bij Orbis heeft aangedrongen op een spoedige aanvang van haar behandeling valt het haar naar haar idee niet euvel te duiden dat zij zo lang op de wachtlijst heeft gestaan en er toen dus geen behandeling heeft plaatsgevonden. Daarbij komt dat de behandeling bij Orbis zich aanvankelijk ook vooral toespitste op de problematische situatie met betrekking tot haar dochtertje. Pas recent is binnen de behandeling van Orbis de problematiek van [appellante] zelf centraal komen te staan. Voorts geeft [appellante] aan te begrijpen dat er, indien haar schuldsaneringsregeling zou worden verlengd, van haar zal worden verlangd dat zij terstond conform de richtlijnen van de schuldsaneringsregeling zal dienen te gaan solliciteren en dat deze sollicitatieplicht van kracht blijft zo lang er geen sprake is van een door de rechter-commissaris verleende vrijstelling van de arbeidsverplichting. [appellante] stelt evenwel niet zeker te weten of zij wel volledig arbeidsgeschikt moet worden geacht en zij sluit dan ook niet uit dat zij, indien zij er in slaagt om betaalde arbeid te verwerven, na verloop van tijd ziek thuis zal komen te zitten. Tot slot verzoekt [appellante] subsidiair, indien het hof tot de conclusie zou komen dat het beëindigen van de schuldsaneringsregeling met toekenning van de schone lei niet in de rede ligt, om een verlenging van haar schuldsaneringsregeling.
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief van 28 april 2015 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. In het beroepschrift is onvoldoende en derhalve niet deugdelijk onderbouwd dat er sprake was, is dan wel zou moeten zijn van een vrijstelling van de arbeidsverplichting gedurende de hele looptijd van de schuldsaneringsregeling. Een dergelijke vrijstelling is ook nimmer door de rechter-commissaris afgegeven. Nu [appellante] in haar beroepschrift kenbaar maakt daadwerkelijk niet te hebben gesolliciteerd is er dan ook een gegronde reden om te oordelen dat zij zich niet heeft gehouden aan de voor haar in het kader van de schuldsaneringsregeling geldende arbeids- en sollicitatieplicht. Daarbij komt dat [appellante] er duidelijk en meermaals op is gewezen dat de door haar wel verstrekte inlichtingen onvoldoende zijn. Er zijn tot nu toe, ook niet bij het beroepschrift, bewijzen overgelegd dat [appellante] aan haar herstel heeft gewerkt, hetgeen de bewindvoerder ontoelaatbaar acht. [appellante] beschrijft continu zelf haar ziekteproces en de afspraken waar zij naar toe gaat, maar stuurt nimmer afspraakkaarten, bewijzen van bezoeken dan wel een behandelplan naar de bewindvoerder op.
3.8.
Desgevraagd stelt de beschermingsbewindvoerder dat [appellante] inmiddels een lange en moeilijke weg heeft afgelegd. [appellante] komt “van de straat”, heeft een tweetal gewelddadige relaties achter de rug en heeft thans als alleenstaande ouder de zorg voor een dochtertje met psychische problemen. Tevens is de beschermingsbewindvoerder van mening dat het [appellante] niet valt te verwijten dat zij lange tijd op de wachtlijst van Orbis heeft gestaan ten gevolge waarvan de behandeling van haar psychosociale problematiek ook bijna een jaar is uitgebleven. Nu de behandeling voor de eigen problematiek van [appellante] pas recent kon worden aangevangen, acht de beschermingsbewindvoerder het [appellante] voorts niet te verwijten dat zij op dit moment nog niet beschikt over rapportages aangaande haar behandeling en haar huidige psychische situatie. Bij een eventuele verlenging van de schuldsaneringsregeling zal naar zijn idee [appellante] op enig moment wél in de gelegenheid zijn om dergelijke rapportages over te leggen, zo heeft de beschermingsbewindvoerder desgevraagd verklaard.
3.9.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.9.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.9.2.
Vast staat, temeer nu zij zelf zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep nogmaals uitdrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellante] de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatie- en informatieplicht niet naar behoren is nagekomen. Mede gelet op het feit dat [appellante] bekend was, althans bekend hoorde te zijn, met de regels zoals die gelden in de schuldsaneringsregeling - zij heeft immers bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling een formulier met de regels daarvan ondertekend - en gelet op het feit dat [appellante] tot tweemaal toe schriftelijk door de rechter-commissaris is gewaarschuwd is het hof van oordeel dat de geconstateerde tekortkomingen [appellante] kunnen worden toegerekend. De tekortkomingen zijn dusdanig dat het hof geen aanleiding om op de voet van artikel 354 lid 2 Fw te bepalen dat deze tekortkomingen gezien hun bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijven. Dit betekent dat het hof met eerder de rechtbank in het vonnis waarvan beroep van oordeel is dat aan [appellante] (thans) niet de zogenoemde schone lei kan worden verleend. Het door [appellante] in hoger beroep gedane primaire verzoek – het op de voet van artikel 354 Fw verlenen van de schone lei - is derhalve niet voor toewijzing vatbaar.
Met betrekking tot het door [appellante] in hoger beroep gedane subsidiaire verzoek – verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling – oordeelt het hof als volgt.
3.9.3.
Niettegenstaande dat, nu zij immers op basis van relevante rapportages niet was ontheven van de sollicitatieplicht, [appellante] de afgelopen jaren in voldoende mate had dienen te solliciteren naar betaalde werkzaamheden, heeft [appellante] gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling wel gepoogd om behandeling voor haar psychosociale problematiek te krijgen. Thans is de behandeling ook daadwerkelijk van start gegaan waarmee het, zoals ook de beschermingsbewindvoerder desgevraagd heeft bevestigd, in de rede ligt dat [appellante] op enig moment wel relevante rapportages kan overleggen. Op basis van deze rapportages, die [appellante] dan uiteraard wel tijdig aan de bewindvoerder en de rechter-commissaris dient te overleggen, kan dan in beginsel worden beoordeeld of en, zo ja, [appellante] al dan niet met terugwerkende kracht in aanmerking komt voor een al dan niet gedeeltelijke ontheffing van de sollicitatieplicht.
3.9.4.
Het hof acht in dit specifieke geval dan ook termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling, zoals subsidiair ook door [appellante] is verzocht, te verlengen met een termijn van één jaar, teneinde [appellante] daarmee een allerlaatste kans te geven gedurende deze verlenging alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen, waaronder met name ook de sollicitatie- en informatieverplichting, naar behoren na te komen. Het hof wijst [appellante] er hierbij nadrukkelijk op dat zolang zij niet is ontheven van de sollicitatieplicht zij zich stipt dient te houden aan de Recofa richtlijnen, inhoudende dat zij aantoonbaar (schriftelijk) minimaal vier keer per maand aantoonbaar (schriftelijk) en gericht dient te solliciteren op openstaande vacatures. Daarnaast dient [appellante] verificatoire bescheiden aan de bewindvoerder over te leggen dat zij staat ingeschreven bij vier uitzendbureaus en het UWV werkplein. Voorts dient [appellante] steeds, en gelet op artikel 327 juncto artikel 105 Fw ook spontaan, kopieën van haar sollicitatiebewijzen- en formulieren e.d. te maken en aan de bewindvoerder toe te sturen. Het hof benadrukt hierbij dat deze sollicitatieplicht, zolang er geen sprake is van een door de rechter-commissaris verleende vrijstelling van deze verplichting, onverkort voor [appellante] van toepassing is. Ook vertrouwt het hof erop dat [appellante] gedurende de verlengde looptijd van de schuldsaneringsregeling de thans ingezette behandeling voortzet.
3.9.5.
Nu het hof van oordeel is dat een verlenging van één jaar geïndiceerd is, zal de verlenging thans – gegeven de cassatietermijn van 8 dagen als voortvloeiend uit artikel 355 lid 2 Fw jo 351 lid 5 Fw - duren tot 27 juni 2016, nu in de periode 3 april 2015 tot en met 26 juni 2015 gezien de uitspraak van de Hoge Raad van 10 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2935) de verplichtingen uit hoofde van afdeling II van de derde titel van de Faillissementswet voor [appellante] in ieder geval niet gelden. Het hof zal aldus de thans aan de orde zijnde einddatum bepalen.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt voortgezet;
verlengt de termijn van de toepassing van de schuldsaneringsregeling met één jaar na het eerste moment waarop dit arrest onherroepelijk kan worden, derhalve tot 27 juni 2016;
wijst de zaak terug naar de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, in verband met de voortzetting van de schuldsaneringsregeling;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, P.J.M. Bongaarts en F.J.M. Walstock en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2015.