ECLI:NL:GHSHE:2015:2244

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juni 2015
Publicatiedatum
23 juni 2015
Zaaknummer
HR 200.168.493-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de schuldsaneringsregeling voor appellanten na tekortkomingen in de nakoming van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de schuldsaneringsregeling van [appellant 1] en [appellante 2]. De rechtbank Limburg had eerder geoordeeld dat beide appellanten toerekenbaar tekortgeschoten waren in de nakoming van hun verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, waardoor hen geen 'schone lei' kon worden verleend. De appellanten hebben in hoger beroep verzocht om vernietiging van dit vonnis en om beëindiging van de schuldsaneringsregeling met verstrekking van de schone lei, dan wel om verlenging van de schuldsaneringsregeling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 3 juni 2015 hebben de appellanten hun standpunt toegelicht, waarbij zij stelden dat er geen sprake was van tekortkomingen en dat zij zich actiever hadden opgesteld in het laatste jaar van de regeling. De bewindvoerder heeft echter aangegeven dat de appellanten herhaaldelijk nieuwe schulden hadden laten ontstaan en niet tijdig aan hun informatieplicht hadden voldaan. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten inderdaad tekortgeschoten zijn in hun verplichtingen, maar heeft hen desondanks een laatste kans geboden door de termijn van de schuldsaneringsregeling met twee jaar te verlengen. Het hof benadrukt dat de appellanten zich gedurende deze verlenging strikt moeten houden aan de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling.

De uitspraak van het hof houdt in dat de schuldsaneringsregeling van [appellant 1] en [appellante 2] wordt voortgezet en dat de termijn wordt verlengd tot minstens 26 juni 2017. Het hof heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank Limburg voor de voortzetting van de schuldsaneringsregeling en heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 18 juni 2015
Zaaknummer : HR 200.168.493/01
Zaaknummers eerste aanleg : C/03/12/163 R en C/03/12/164/R
in de zaak in hoger beroep van:

1.[appellant 1],

2. [appellante 2],
beiden wonende te [woonplaats],
[appellant 1] en [appellante 2],
hierna afzonderlijk te noemen: [appellant 1] respectievelijk [appellante 2]
advocaat: mr. K.A.M.J. Horsch te Valkenburg a/d Geul.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de vonnissen van de rechtbank Limburg (zittingsplaats Maastricht) van 14 april 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 april 2015, hebben [appellant 1] en [appellante 2] verzocht voormelde vonnissen te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant 1] en [appellante 2] te beëindigen met verstrekking van de schone lei, althans de schuldsaneringsregeling te verlengen.
2.2.
Gelet op de onderlinge samenhang van de zaken, heeft het hof de beide zaken gevoegd behandeld.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 juni 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant 1] en [appellante 2], bijgestaan door mr. Horsch.
- mevrouw [bewindvoerder], hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 17 maart 2015;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 22 mei 2015;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellant 1] en [appellante 2] 28 mei 2015;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellant 1] en [appellante 2] 1 juni 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnissen van 20 maart 2012 is zowel ten aanzien van [appellant 1] als [appellante 2] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnissen waarvan beroep, heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellant 1] en [appellante 2] toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellant 1] en [appellante 2] geen “schone lei” is verleend.
De rechtbank heeft verstaan dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden.
3.3.
[appellant 1] en [appellante 2] kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn elk voor zich hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant 1] en [appellante 2] hebben in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
  • naar het oordeel van [appellant 1] en [appellante 2] is er geen sprake van tekortschieten in de WSNP-verplichtingen en bestaan er nog slechts drie geschilpunten: de gemeentelijke belastingen Kerkrade, de besteding van de teruggave Eneco/vakantiegeld en het CJIB;
  • de schuld aan de gemeentelijke belastingen ligt niet bij [appellant 1] en [appellante 2], maar bij Budgetbeheer die te laat is begonnen met betalen waarop [appellant 1] en [appellante 2] ook meermaals hebben gewezen;
  • de besteding van de teruggave van Eneco/vakantiegeld is verantwoord;
  • ter zake het betaalde bedrag van € 440,-- hebben [appellant 1] en [appellante 2] duidelijkheid verschaft;
  • [appellant 1] en [appellante 2] hebben altijd stukken en informatie aan de bewindvoerder verstrekt;
  • [appellant 1] en [appellante 2] hebben geen uiteenlopende verklaringen gegeven over financiële uitgaven en bestedingen;
  • [appellant 1] en [appellante 2] hebben (derhalve) geen financiële transacties verricht dewelke niet zonder medeweten van de bewindvoerder gedaan hadden mogen worden;
  • [appellant 1] en [appellante 2] hebben (dan ook) geen inkomsten en uitgaven niet, dan wel te laat, verantwoord;
  • [appellant 1] en [appellante 2] hebben altijd de belastingaangiften op het belastingkantoor ingevuld, zodat geen gebruik is gemaakt van DigiD, reden waarom er geen geldige DigiD (meer) voor handen was;
  • door de bewindvoerder is niet aangegeven waarom de beweerdelijke tekortkomingen ingevolge artikel 354 Fw toerekenbaar zijn.
3.4.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de advocaat van [appellant 1] en [appellante 2] verklaard dat het primaire verzoek tot het verlenen van de schone lei wordt ingetrokken en dat thans uitsluitend nog wordt verzocht de termijn van de schuldsaneringsregeling te verlengen met een door het hof te bepalen termijn.
3.5.
De bewindvoerder heeft haar verzoek om de schuldsaneringsregeling te beëindigen zonder verlening van de schone lei gemotiveerd gehandhaafd.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.6.2.
Op grond van de inhoud van de processtukken, met name de tussentijdse verslagen van de bewindvoerder, is het hof gebleken dat [appellant 1] en [appellante 2] zich herhaaldelijk niet hebben gehouden aan de aan hen opgelegde uit de schuldsaneringsregeling opgelegde kernverplichtingen, met name daar waar het de informatieplicht en het niet laten ontstaan van nieuwe schulden betreft.
Zo hebben [appellant 1] en [appellante 2] gedurende de looptijd herhaaldelijk nieuwe schulden doen laten ontstaan aan het CJIB, CZ, de belastingdienst, gemeentelijke belastingen en Ziggo. Vooral de boetes aan het CJIB wegens verkeersovertredingen zijn fors opgelopen omdat [appellant 1] en [appellante 2] de boetes niet tijdig betaalden. [appellant 1] en [appellante 2] hebben daarnaast zonder overleg met de bewindvoerder een bedrag van € 2.000,-- opgenomen van hun privérekening, waarvan zij een deel hebben besteed voor het betalen van een rekening van de dierenarts, de aanschaf van een wasautomaat en droger, schoolkosten en kleding. Daarnaast hebben [appellant 1] en [appellante 2] een bedrag van € 1.000,-- gereserveerd bij een tante voor onvoorziene uitgaven en dit terwijl er nog een boete openstond aan het CJIB van € 440,-- die [appellant 1] en [appellante 2] zo spoedig mogelijk dienden te betalen.
Voorts is uit de processtukken gebleken dat [appellant 1] en [appellante 2] de bewindvoerder herhaaldelijk niet tijdig op de hoogte hebben gesteld van allerlei omstandigheden en aangelegenheden die van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
Het hof verwijst in dat verband naar de email van de budgetbeheerder d.d. 7 mei 2015 (bijlage bij de brief van de bewindvoerder van 22 mei 2015) waarin onder meer staat te lezen dat het aanleveren van nota’s (wegenbelasting/Ziggo) voorheen (2013/2014) en de jaarlijkse zorgverzekering (2012/2013 en 2013/2014) niet altijd tijdig werden aangeleverd en dat de bewindvoerder [appellant 1] en [appellante 2] gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling meerdere keren op hun verantwoordelijkheden heeft moeten aanspreken.
Gelet reeds op het vorenstaande is het hof van oordeel dat zowel [appellant 1] als [appellante 2] toerekenbaar tekort is geschoten in nakoming van meerdere uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, welke tekortkomingen op zichzelf beschouwd voldoende grond opleveren de toepassing van de schuldsanering zonder het verlenen van de schone lei te beëindigen. Gelet op de ernst van de tekortkomingen ziet het hof geen althans onvoldoende grond om te bepalen dat deze tekortkomingen gezien hun bijzondere aard of geringe betekenis in het geval van zowel [appellant 1] als [appellante 2] buiten beschouwing blijft.
3.6.3.
Het hof is evenwel van oordeel dat zowel [appellant 1] als [appellante 2] een
allerlaatste kans moet worden geboden om gedurende een verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling met twee jaar (waarmee dan tevens de maximale looptijd van de wettelijke schuldsaneringsregeling is bereikt: zie artikel 349a Fw) alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, waaronder met name de informatieplicht en de plicht geen nieuwe bovenmatige schulden te laten ontstaan, onverkort en tijdig na te komen. Dit is van belang in het kader van de te zijner tijd (wederom) te beantwoorden vraag, of aan [appellant 1] en aan [appellante 2] de schone lei kan worden verleend. Ter onderbouwing van de beslissing om de schuldsaneringsregeling van zowel [appellant 1] als [appellante 2] te verlengen, wijst het hof in het bijzonder op het hiernavolgende.
3.6.4.
De schuldsaneringsregeling van zowel [appellant 1] als [appellante 2] is op een bepaald moment beter gaan verlopen en in elk geval gedurende het laatste jaar van de termijn van de schuldsaneringsregeling hebben beiden zich aantoonbaar actiever opgesteld in het kader van de aan hen opgelegde verplichtingen. Zulks vindt bevestiging in de tussentijdse verslagen van de bewindvoerder, waarin vanaf maart 2013 zowel ten aanzien van [appellant 1] en [appellante 2] is vermeld dat de schuldsaneringsregeling beter is gaan verlopen. Uit onder meer de bij brief van de advocaat van [appellant 1] en [appellante 2] overlegde emails over de periode vanaf 3 mei 2014 blijkt van een actieve houding van [appellant 1] en [appellante 2] richting de Kredietbank/de budgetbeheerder waar het de betaling van (bepaalde) vaste lasten en de gemeentelijke belastingen betreft, hetgeen, wat betreft voornoemde periode wordt bevestigd door de hierboven al genoemde email van de budgetbeheerder van 7 mei 2015. Tevens hebben [appellant 1] en [appellante 2] tijdens de mondelinge behandeling er blijk van gegeven te begrijpen dat zij het beter en anders moeten gaan doen dan in de beginperiode van de schuldsanering, en hebben zij geloofwaardig hun spijt betuigd ten aanzien van hun tekortschieten in die periode. Naar het oordeel van het hof dienen, nog afgezien van de ingrijpende gevolgen die het niet verlenen van de schone lei c.q. het niet geven van een verlenging voor zowel [appellant 1] als [appellante 2] heeft, zowel [appellant 1] als [appellante 2] derhalve een allerlaatste kans te krijgen om de komende periode alsnog te laten zien dat elk van hen beiden de schone lei verdient.
3.6.5.
Nu de termijn van de schuldsaneringsregeling alsnog zal worden verlengd met twee jaar wijst het hof [appellant 1] en [appellante 2] er andermaal nadrukkelijk op dat zij zich gedurende deze verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling stipt dient te houden aan de Recofa richtlijnen, met name daar waar het de informatieverplichting betreft.
3.6.6.
Daarbij geldt dat, in het licht van enerzijds artikel 349a Fw en anderzijds de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2935), de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [saniet] op een juiste wijze moet worden verlengd. In genoemd arrest heeft de Hoge Raad daarover als volgt overwogen:
“ 3.6.2. De in de tweede afdeling van titel III Fw voorziene gevolgen van de toepassing van de schuldsaneringsregeling treden op vanaf het moment waarop de beslissing tot verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling onherroepelijk is geworden. Het vorenstaande brengt mee dat de verplichtingen die op grond van de tweede afdeling van titel III Fw voor de schuldenaar voortvloeien uit de toepassing van de schuldsaneringsregeling, niet gelden in de periode die is gelegen tussen het moment waarop de termijn van art. 349a lid 1 Fw afloopt en het moment waarop onherroepelijk is beslist omtrent de verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling”.
Nu het hof van oordeel is dat een verlenging van twee jaar geïndiceerd is, zal de verlenging thans - gegeven de cassatietermijn van 8 dagen als voortvloeiend uit artikel 355 lid 2 Fw jo 351 lid 5 Fw - duren tot minstens 26 juni 2017, nu in de periode 20 maart 2015 tot en met 18 juni 2015 gezien de uitspraak van de Hoge Raad de verplichtingen uit hoofde van afdeling II van de derde titel van de Faillissementswet voor [appellant 1] en [appellante 2] in ieder geval niet hebben gegolden. Het hof zal aldus de thans aan de orde zijnde einddatum bepalen.
3.7.
Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de volgende beslissing.

4.De uitspraak

Het hof:
bepaalt dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellant 1] en [appellante 2] wordt voortgezet;
verlengt de termijn van de toepassing van de schuldsaneringsregeling met twee jaar, derhalve tot minstens 26 juni 2017;
verstaat dat alle uit de schuldsaneringsregeling voorvloeiende verplichtingen herleven vanaf de datum dat dit arrest in kracht van gewijsde zal zijn gegaan, derhalve vanaf op zijn vroegst 26 juni 2015;
wijst de zaak terug naar de rechtbank Limburg in verband met de voortzetting van de schuldsaneringsregeling;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, R.R.M. de Moor en J.J. Minnaar en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2015.