Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant 1],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
- naar het oordeel van [appellant 1] en [appellante 2] is er geen sprake van tekortschieten in de WSNP-verplichtingen en bestaan er nog slechts drie geschilpunten: de gemeentelijke belastingen Kerkrade, de besteding van de teruggave Eneco/vakantiegeld en het CJIB;
- de schuld aan de gemeentelijke belastingen ligt niet bij [appellant 1] en [appellante 2], maar bij Budgetbeheer die te laat is begonnen met betalen waarop [appellant 1] en [appellante 2] ook meermaals hebben gewezen;
- de besteding van de teruggave van Eneco/vakantiegeld is verantwoord;
- ter zake het betaalde bedrag van € 440,-- hebben [appellant 1] en [appellante 2] duidelijkheid verschaft;
- [appellant 1] en [appellante 2] hebben altijd stukken en informatie aan de bewindvoerder verstrekt;
- [appellant 1] en [appellante 2] hebben geen uiteenlopende verklaringen gegeven over financiële uitgaven en bestedingen;
- [appellant 1] en [appellante 2] hebben (derhalve) geen financiële transacties verricht dewelke niet zonder medeweten van de bewindvoerder gedaan hadden mogen worden;
- [appellant 1] en [appellante 2] hebben (dan ook) geen inkomsten en uitgaven niet, dan wel te laat, verantwoord;
- [appellant 1] en [appellante 2] hebben altijd de belastingaangiften op het belastingkantoor ingevuld, zodat geen gebruik is gemaakt van DigiD, reden waarom er geen geldige DigiD (meer) voor handen was;
- door de bewindvoerder is niet aangegeven waarom de beweerdelijke tekortkomingen ingevolge artikel 354 Fw toerekenbaar zijn.
allerlaatste kans moet worden geboden om gedurende een verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling met twee jaar (waarmee dan tevens de maximale looptijd van de wettelijke schuldsaneringsregeling is bereikt: zie artikel 349a Fw) alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, waaronder met name de informatieplicht en de plicht geen nieuwe bovenmatige schulden te laten ontstaan, onverkort en tijdig na te komen. Dit is van belang in het kader van de te zijner tijd (wederom) te beantwoorden vraag, of aan [appellant 1] en aan [appellante 2] de schone lei kan worden verleend. Ter onderbouwing van de beslissing om de schuldsaneringsregeling van zowel [appellant 1] als [appellante 2] te verlengen, wijst het hof in het bijzonder op het hiernavolgende.
“ 3.6.2. De in de tweede afdeling van titel III Fw voorziene gevolgen van de toepassing van de schuldsaneringsregeling treden op vanaf het moment waarop de beslissing tot verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling onherroepelijk is geworden. Het vorenstaande brengt mee dat de verplichtingen die op grond van de tweede afdeling van titel III Fw voor de schuldenaar voortvloeien uit de toepassing van de schuldsaneringsregeling, niet gelden in de periode die is gelegen tussen het moment waarop de termijn van art. 349a lid 1 Fw afloopt en het moment waarop onherroepelijk is beslist omtrent de verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling”.