ECLI:NL:GHSHE:2015:221

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 januari 2015
Publicatiedatum
27 januari 2015
Zaaknummer
HD 200.141.265_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurzaak betreffende ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens huurachterstand

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een huurgeschil tussen [appellante], vertegenwoordigd door PNR Holding B.V. als bewindvoerster, en de Stichting Trudo. [appellante] was huurster van een woning die door Trudo werd verhuurd. De huurachterstand van [appellante] was opgelopen tot € 2.031,12, wat leidde tot een vordering van Trudo tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning. De kantonrechter had in eerste aanleg de huurovereenkomst ontbonden en de ontruiming toegewezen, wat [appellante] en PNR in hoger beroep aanvechten.

Het hof oordeelt dat [appellante] onder beschermingsbewind staat en daarom niet als procespartij kan optreden. De grieven van PNR, die stellen dat de huurachterstand minder groot is en dat de vorige bewindvoerster verantwoordelijk is voor de achterstand, worden verworpen. Het hof concludeert dat de huurachterstand substantieel is en dat Trudo gerechtigd is de huurovereenkomst te ontbinden. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in het hoger beroep. PNR wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.141.265/01
arrest van 27 januari 2015
in de zaak van

1.[appellante],wonende te [woonplaats],

hierna aan te duiden als [appellante],
2.
PNR Holding B.V. in haar hoedanigheid van bewindvoerster van [appellante],gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna aan te duiden als PNR,
appellanten,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar te Eindhoven,
tegen
de Stichting Trudo,
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna aan te duiden als Trudo,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J. van Baaren te Breda,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 25 maart 2014 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven onder zaaknummer 2207869 rolnummer 13-9414 gewezen vonnis van 31 oktober 2013, zoals dat vonnis is aangevuld bij vonnis van 28 november 2013, tussen van [appellante] en Cantille B.V., de eerdere bewindvoerster van [appellante], als gedaagden en Trudo als eiseres.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 25 maart 2014 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 6 mei 2014;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • de akte van [appellante] en PNR van 30 september 2014;
  • de antwoordakte van Trudo van 28 oktober 2014 met een productie.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Vervolgens is gebleken dat de stukken van de eerste aanleg ontbraken in het dossier. Het hof heeft partijen verzocht deze na te zenden. De advocaat van [appellante] en PNR heeft voormelde vonnissen van 31 oktober 2013 en 28 november 2013 nagezonden. De advocaat van Trudo heeft de inleidende dagvaarding met producties alsmede een afschrift van de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, kanton Eindhoven met het mondeling antwoord van [appellante] en Cantille B.V. in eerste aanleg nagezonden. Het hof doet recht op deze stukken van de eerste aanleg en bovenvermelde stukken in hoger beroep.

6.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

7.De beoordeling

7.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende. [appellante] was huurster van een woning gelegen aan [het adres] te [woonplaats]. Deze woning werd door Trudo aan [appellante] verhuurd. Op grond van de huurovereenkomst is [appellante] gehouden bij vooruitbetaling een huurprijs (per juli 2013) van € 580,60 per maand te voldoen aan Trudo. [appellante] is per 10 oktober 2012 onder beschermingsbewind gesteld, met als bewindvoerster Cantille B.V. Bij beschikking van de kantonrechter te Eindhoven van 11 december 2013 is Cantille B.V. als bewindvoerster ontslagen en per 1 januari 2014 is PNR door de kantonrechter benoemd als nieuwe bewindvoerster.
7.2.1.
Trudo vorderde in eerste aanleg, kort samengevat, ontbinding van de tussen partijen bestaande huurovereenkomst, ontruiming van de door [appellante] van Trudo gehuurde woning onder de verplichting van [appellante] om tot aan de ontruiming huur c.q. schadevergoeding te betalen, alsmede veroordeling van [appellante] tot betaling aan Trudo van € 2.224,55, te vermeerderen met rente en kosten als vermeld in de inleidende dagvaarding.
7.2.2.
Trudo heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat [appellante] een huurachterstand heeft laten ontstaan van € 2.031,12. Gezien deze tekortkoming en het feit dat [appellante] reeds eerder is veroordeeld wegens een huurachterstand, kan van Trudo niet worden gevergd dat zij [appellante] nog langer in het genot van gehuurde laat.
7.2.3.
[appellante] en Cantille B.V. hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
7.3.
Bij het vonnis van 31 oktober 2013 heeft de kantonrechter, kort samengevat, (i) de huurovereenkomst ontbonden, (ii) de vordering tot ontruiming toegewezen, (iii) Trudo voor het overige niet-ontvankelijk verklaard jegens [appellante], (iv) de bewindvoerster veroordeeld om aan Trudo € 2.224,55 te betalen te vermeerderen met rente, (v) de bewindvoerster veroordeeld om aan Trudo € 580,60 te betalen voor elke maand of deel van een maand dat [appellante] vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde niet heeft ontruimd en verlaten, (vi) de bewindvoerster veroordeeld de ontruiming te gehengen en te gedogen en voorts om uit het gehuurde alle goederen te (doen) verwijderen, (vi) de bewindvoerster in de kosten van de procedure veroordeeld, (vii) voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad, en (viii) hetgeen meer of ander is gevorderd afgewezen.
Bij het vonnis van 28 november 2013 heeft de kantonrechter het vonnis van 31 oktober 2013 aangevuld in die zin dat hij de bewindvoerster ook heeft veroordeeld om aan Trudo te betalen € 580,60 per maand wegens huurpenningen die zijn vervallen na 31 juli 2013 tot het moment van veertien dagen na betekening van het vonnis.
7.4.
[appellante] en PNR zijn bij dagvaarding in hoger beroep van 24 januari 2014 beide in hoger beroep gegaan van het vonnis van 31 oktober 2013, zoals dat vonnis is aangevuld bij vonnis van 28 november 2013. Bij memorie van grieven hebben zij vier grieven tegen deze vonnissen aangevoerd. Hun conclusie strekt ertoe dat die vonnissen worden vernietigd en dat de vorderingen van Trudo alsnog worden afgewezen, met veroordeling van Trudo in de proceskosten van beide instanties, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
7.5.
Het hof stelt voorop dat [appellante], nu zij onder beschermingsbewind is gesteld, in dezen niet kan optreden als procespartij (zie de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad, ECLI:NL:HR:2014:525). Zij dient derhalve in het door haar ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7.6.
De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling, als volgt.
7.6.1.
PNR heeft aangevoerd dat de huurachterstand minder groot is dan de huurachterstand waarvan de kantonrechter is uitgegaan. De kantonrechter is uitgegaan van een huurachterstand tot en met oktober 2013 van € 2.074,94, althans € 2.031,12. Door betalingen in oktober 2013 ad € 706,00 bedroeg de huurachterstand echter € 1.494,34. Voorts is de huurachterstand volkomen te wijten aan de vorige bewindvoerster Cantille B.V.; [appellante] mocht ervan uitgaan dat de huur door Cantille B.V. zou worden voldaan. Ook heeft volgens PNR de kantonrechter ten onrechte geen rekening gehouden met de bijzondere psychische en financiële positie van [appellante]. Ten slotte is door de kantonrechter niet of onvoldoende rekening gehouden met de belangen van [appellante] en haar inwonende schoolgaande minderjarige dochter. Aldus – steeds – PNR.
7.6.2.
Naar het hof begrijpt, stelt PNR zich op grond van het voorgaande op het standpunt dat de ontbindingsvordering (en de ontruimingsvordering) had moeten worden afgewezen. Dienaangaande geldt op grond van artikel 6:265 lid 1 BW dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te (doen) ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
7.6.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat [appellante] een huurachterstand heeft laten ontstaan. Aldus is zij tekortgeschoten in een verplichting op grond van de huurovereenkomst. Dit betekent dat Trudo in beginsel bevoegd is de huurovereenkomst te ontbinden.
7.6.4.
Ingeval PNR zich beroept op overmacht van [appellante], bijvoorbeeld waar PNR stelt dat de huurachterstand volkomen te wijten is aan de vorige bewindvoerster of dat [appellante] financiële problemen had, kan dit haar niet kan baten, nu ontbinding van een overeenkomst ook mogelijk is indien de tekortkoming waarop de ontbinding is gebaseerd, niet aan de betrokkene kan worden toegerekend.
7.6.5.
Voor zover PNR zich beroept op de “tenzij clausule” verwoord in artikel 6:265 lid 1 BW, stelt het hof vast dat er ten tijde van de inleidende dagvaarding (18 juli 2013) een huurachterstand van meer dan drie maanden was. Ook tijde van de comparitie na antwoord in eerste aanleg op 2 oktober 2013 was dit nog het geval. De betalingen in oktober 2013 ad
€ 325,60, € 60,00 en € 195,00 dateren van ná deze comparitie (zie productie 4 bij de memorie van grieven). Hier komt bij dat het inlopen van een huurachterstand in de loop van een procedure aan het niet (tijdig) betalen van huurtermijnen niet het karakter van de tekortkoming ontneemt (zie bijvoorbeeld gerechtshof ’s-Hertogenbosch 13 november 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BY3390, rov. 4.4.5).
Voorts heeft Trudo onbestreden naar voren gebracht dat [appellante] reeds eerder is veroordeeld wegens een huurachterstand, klaarblijkelijk – gelet op hetgeen Trudo daarover in de inleidende dagvaarding en de memorie van antwoord heeft vermeld – bij vonnis van 27 september 2012 van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven onder zaaknummer 12/6894. Anders dan PNR gezien haar akte van 30 september 2014 meent, ligt deze eerdere veroordeling wel mede ten grondslag aan de onderhavige vordering (zie hiervoor 7.2.2). Hier komt bij dat Trudo onbetwist heeft gesteld dat [appellante] deze huurachterstand niet heeft ingelopen; volgens Trudo was, ten tijde van de inleidende dagvaarding, het saldo € 1.670,41.
Ook is van betekenis dat Trudo heeft aangevoerd dat [appellante] vanaf juli 2014 in gebreke is gebleven met de jaarlijkse huurverhoging (per 1 juli 2014) en dat PNR daarop niet heeft gereageerd.
Uit een en ander leidt het hof af dat [appellante] meer dan incidenteel tekortschiet in de nakoming van de verplichting tot (tijdige) betaling van huur, een van de meest fundamentele verbintenissen van de huurder.
Gezien de ernst van de tekortkoming van [appellante] kan naar het oordeel van het hof niet worden gezegd dat de tekortkoming gelet op de omstandigheden van dit geval gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis de ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
Bij dit oordeel heeft het hof het woonbelang van [appellante] betrokken. Ten aanzien daarvan overweegt het hof in het bijzonder het volgende. Met betrekking tot de psychische situatie van [appellante] heeft PNR bij de memorie van grieven een brief van het GGZ van 4 april 2014 (productie 1) en een rapportage van het UWV van 7 april 2014 (productie 2) overgelegd. In die stukken wordt de psychische situatie van [appellante] echter niet gerelateerd aan haar woonbelang. Voorts leidt ook indien, zoals PNR stelt, [appellante] bij ontbinding/ontruiming op de zogenaamde zwarte lijst komt, wat betekent dat zij gedurende vijf jaar geen woonruimte (naar het hof aanneemt: geen sociale huurwoning) meer zal kunnen huren, dit niet tot een ander oordeel. Het hof heeft zich er rekenschap van gegeven dat [appellante] een inwonende schoolgaande minderjarige dochter heeft, maar dat maakt het voorgaande niet anders.
Tot slot heeft PNR onvoldoende onderbouwd dat de huurachterstand in overwegende mate te wijten is aan de vorige bewindvoerster Cantille B.V. Daarbij is van belang dat PNR geen inzicht heeft gegeven in de eventuele afspraken die [appellante] had met Cantille B.V. over de betaling van huur. Zij kan dan ook niet zonder meer worden gevolgd in haar stelling dat [appellante] ervan mocht uitgaan dat de huur door Cantille B.V. zou worden voldaan. Ook komt het niet betalen van de huur door de bewindvoerster in de relatie met Trudo voor rekening en risico van [appellante]. Althans, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat dit in dit geval anders zou moeten zijn.
7.6.6.
Het hof acht het in de gegeven omstandigheden (zie hiervoor rov. 7.6.5) niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat Trudo gebruik maakt van haar bevoegdheid tot ontbinding van de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. Voor zover PNR zich daarop beroept, wordt dat beroep daarom verworpen.
7.6.7.
Het vorenstaande brengt mee dat de grieven falen. PNR heeft geen voor bewijs vatbare feiten aangevoerd die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden leiden. Bewijslevering is dus niet aan de orde.
7.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het vonnis van 31 oktober 2013, zoals dat is aangevuld bij vonnis van 28 november 2013, dient te worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal PNR in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.

8.De uitspraak

Het hof:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep;
bekrachtigt het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven onder zaaknummer 2207869 rolnummer 13-9414 gewezen vonnis van 31 oktober 2013, zoals dat vonnis is aangevuld bij vonnis van 28 november 2013;
veroordeelt PNR in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Trudo begroot op
€ 704,00 aan griffierecht en € 1.341,00 aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. Chr. M. Aarts, W.H.B. den Hartog Jager en J.P. de Haan en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 januari 2015.
griffier rolraadsheer