Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 104072/HA ZA 08-668)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep 7 juni 2010;
- de memorie van grieven met twee producties (27 en 28);
- de memorie van antwoord van de Staat (tevens houdende grieven in het incidenteel appel) met drie producties;
- de memorie van antwoord van de Gemeente Groningen (tevens houdende grieven in het incidenteel appel) met een productie (28);
- de memorie van antwoord in het incidenteel appel met een productie;
- de antwoordakte van de Staat;
- het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 januari 2013, waarbij zowel de tegen de Staat als de tegen de Gemeente Groningen ingestelde vorderingen werden afgewezen;
- de conclusie van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad van 7 maart 2014;
- het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 23 mei 2014 op het door [appellant] (enkel) tegen de Staat ingestelde beroep in cassatie, waarbij het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden – voor zover gewezen in de zaak tussen [appellant] en de Staat - werd vernietigd en de zaak werd verwezen naar dit hof;
- de memorie na verwijzing van [appellant] met een productie (30);
- de memorie van antwoord na verwijzing van de Staat;
- het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd.
3.De beoordeling
Het hof hanteert hierna telkens de schrijfwijze “Bibob”, ook waar in citaten oorspronkelijk de schrijfwijze BIBOB werd gehanteerd.
De volgende dag heeft het Dagblad van het Noorden als volgt bericht:
Bij besluit van 11 juli 2007 heeft de burgemeester het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard.
Bij (bodem)uitspraak van 10 augustus 2007 heeft de voorzieningenrechter met toepassing van art. 8:86 Algemene wet bestuursrecht (Awb) het besluit van 11 juli 2007 vernietigd; tevens is daarbij (wederom) het besluit van 21 februari 2007 geschorst. Daarbij is bepaald dat de Gemeente het griffierecht en de forfaitair vastgestelde proceskosten aan [appellant] dient te vergoeden.
in beginsel van het advies van het Bureau uitgaan. Dit neemt niet weg dat een bestuursorgaan zich ervan moet vergewissen dat het advies en het daartoe ingestelde onderzoek naar de feiten op zorgvuldige wijze tot stand gekomen is en dat de feiten de conclusie kunnen dragen. (…) Van belang is in dit verband dat het bestuursorgaan in beginsel geen inzage heeft in de onderliggende broninformatie van het advies van het Bureau, zodat eigen verificatie veelal niet mogelijk is. Dit betekent dat het bestuursorgaan in de regel op de weergave van de broninformatie door het Bureau en de daaraan gegeven kwalificatie mag afgaan."
De Staat en de Gemeente hebben, ieder voor zich, verweer gevoerd.
Bij de beoordeling van dat onderdeel C stelde de Hoge Raad het volgende voorop.
Persoonsgegevens verzamelt en analyseert het Bureau uitsluitend ten behoeve van een verzocht advies (art. 12 lid 1 Wet Bibob). Verder dient de persoon op wie het onderzoek betrekking heeft, desgevraagd zelf inlichtingen te verschaffen in verband met het onderzoek (art. 12 lid 4 en art. 30 Wet Bibob).”
[appellant] stelt dat de zorgvuldigheidsnorm voor een overheidsorganisatie als Bureau Bibob hoog ligt en dat mede gelet op de ernstige gevolgen van haar uiterst behoedzaam optreden mag worden verlangd.
Dit betreft een deels semantische kwestie. Onjuist is dat voor Bureau Bibob als overheidsorganisatie een andere norm dan de zorgvuldigheidsnorm van art. 6:162 BW zou gelden. Dat betekent dat de vraag dient te worden behandeld of Bureau Bibob als een redelijk bekwaam en redelijk handelend onderzoeker en adviseur is opgetreden.
De aard van de taken en bevoegdheden van het Bureau brengt mee dat een onjuist advies tot grote economische schade voor een betrokken partij kan en veelal zal leiden. Immers, een negatief advies zal ertoe leiden dat de betrokken partij een voorgenomen economische activiteit niet zal kunnen gaan uitvoeren, dan wel bedrijfsactiviteiten zal moeten staken. Voorts kan de rapportage van het Bureau in veel gevallen niet of niet volledig worden gecontroleerd. Het Bureau is immers juist opgericht teneinde op basis van informatie waartoe het zelf wel toegang heeft, doch de instanties aan welke het rapporteert niet, aan die instanties adviezen uit te brengen. Deze kunnen dus praktisch niet anders dan blind varen op de adviezen. Bij de vraag of Bureau Bibob als redelijk bekwaam en redelijk handelend onderzoeker en adviseur optreedt komt aan deze bijzondere factoren belangrijke betekenis toe. Dat betekent dat Bureau Bibob een grote mate van behoedzaamheid in acht dient te nemen, zowel bij het verzamelen en weergeven van relevante informatie, als bij het interpreteren daarvan ter bepaling van de ernst van een risico.
verwijt de Staat de volgende drie fouten:
Het komt bij dit soort zaken aan op een zorgvuldig onderzoek en een zorgvuldige weergave van de bevindingen, terwijl deugdelijk gemotiveerd dient te worden waarom die bevindingen tot het gegeven advies leiden. Daaraan schortte het op dit onderdeel. In zoverre heeft Bureau Bibob niet gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend onderzoeker/ adviseur behoort te handelen, zodat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld.
Terecht heeft de Staat opgemerkt dat het gebrek binnen vrij korte tijd – of dit “tijdig” is geweest laat zich niet vaststellen – is hersteld, althans in die zin dat in de nieuwe versie van het rapport niet meer is opgenomen dat de prostituees zouden hebben verklaard “voor” [appellant] te werken. Daarmee is dit punt wel gerectificeerd, maar dit is zonder gevolgen gebleven voor het uiteindelijk advies, zonder dat voldoende duidelijk is gemaakt waarom dat advies ook zonder dit element gehandhaafd diende te blijven, en deze rectificatie laat bovendien de onrechtmatigheid van de gedraging tot aan het herstel onverlet.
Het hof komt verderop te spreken over de schade. In dit verband kan worden opgemerkt dat de kosten die [appellant] heeft moeten maken om deze fout boven water te krijgen vallen aan te merken als schade welke voor vergoeding in aanmerking komt.
- aanwijzingen voor diens betrokkenheid bij vrouwenhandel;
- aanwijzingen voor diens betrokkenheid bij vuurwapenbezit en of –handel;
- aanwijzingen voor ziens betrokkenheid bij belastingontduiking.
“De verbalisant die de informatie heeft verstrekt, vermeldt erbij dat een oordeel over de betrouwbaarheid niet kan worden gegeven”.De Burgemeester stelt nadere vragen.
Volgens Bureau Bibob impliceert de enkele opmerking (van de CIE) dat een oordeel omtrent de betrouwbaarheid van de informatie niet kon worden gegeven op zichzelf nog niet dat die informatie daarom onbetrouwbaar was.
Ten slotte moet worden gewezen op de uitlatingen van Bureau Bibob, inhoudende dat de informatie van de CIE bevestigd werd door andere informatie.
Hiervoor overwoog het hof reeds dat aan het oordeel van de Afdeling, gegeven in de zaak tussen de Gemeente en [appellant], niet noodzakelijkerwijze dwingende (bewijs- of rechts-)kracht toekomt in de zaak tussen [appellant] en de Staat. Dat neemt niet weg dat het hof wel gewicht toekent aan de bevindingen van de Afdeling, die immers wel (onder geheimhouding) kennis heeft genomen van de adviezen van Bureau Bibob. Het hof beschikt niet over die adviezen.
- de oncontroleerbaarheid van een deel van de informatie waarop Bureau Bibob zijn advies baseert;
- de
- de onvermijdelijk nadelige gevolgen van een onjuist advies,
Indien een schadepost zowel aan een onrechtmatige gedraging van de Gemeente en aan een onrechtmatige gedraging van de Staat zou kunnen worden toegerekend, ontstaat de situatie dat het hof zulks desondanks, gelet op de processuele situatie (zie ook r.o. 3.22, hierna) zoals die thans bestaat, niet kan vertalen in een dictum ten laste van de Gemeente en dus evenmin in een “hoofdelijke” veroordeling van de Staat, om samen mèt de Gemeente enig bedrag te betalen.
- immateriële schade
- kosten fiscale bijstand
- kosten juridische bijstand.
Als prod. 27 bij mvg heeft [appellant] een brief overgelegd van zijn huisarts van 10 december 2010. Deze luidt:
- als prod. 26 bij conclusie na comparitie: een (uiterst kromme) vertaling van een verslag van cardioloog [cardioloog 1] van 3 mei 2007;
- als prod. 27 (of 28) bij mvg: een (redelijke) vertaling van een verslag van internisten/cardiologen [cardioloog 2] en [cardioloog 3] van 4 mei 2007;
- idem: een (redelijke) vertaling van een verslag van [cardioloog 2] en [cardioloog 3] van 21 april 2010.
Dat medisch dossier bestaat in de eerste plaats uit de beide brieven van de huisarts van [appellant]. Daaraan voegt [chirurg] toe dat de diagnose posttraumatische stressstoornis is gesteld door de huisarts en dat die ervaring heeft op het gebied van psychiatrie, omdat hij als arts heeft gewerkt op de kortdurende klinische psychiatrie te [plaats].
Ook voor de tweede verklaring van de huisarts geldt dat niet blijkt dat dit relaas is gestoeld op iets anders dan een eigen opgave van [appellant]. Dit draagt niet bij tot het bewijs.
Tegen deze achtergrond, en mede gelet op de opmerking van [verzekeringsarts] dat hem uit de literatuur niet bekend is dat er een verband bestaat tussen artherosclerose en stress, schiet de (geheel ongefundeerde) opmerking van [chirurg] dat de toegenomen cardiale klachten het gevolg zijn van spanning en stress als gevolg van de gevoerde procedures tekort.
Blijkens de specificatie is telkens uitgegaan van een uurtarief van € 225,-- tot € 245,--. Dat betekent dat de advocaat (afgerond) 200 uur aan deze zaak zou hebben gewerkt, vanaf begin januari 2007 tot medio 2008. Dat is een fors aantal uren, doch het hof heeft onvoldoende reden om aan te nemen dat dit aantal uren niet daadwerkelijk zou zijn besteed. Daarbij dient bedacht te worden dat het kennelijk mede de opstelling van de Gemeente en/of het Bureau Bibob en/of de Staat is geweest die ertoe heeft geleid dat zoveel uren besteed zijn moeten worden, onder meer voor het inzien van documenten waarvan geen kopieën werden verstrekt. Het belang rechtvaardigt ook het aantal uren.
Terecht heeft [appellant] de Staat in rechte betrokken, in twee instanties. [appellant] krijgt echter per saldo slechts omstreeks 30 % van het gevorderde toegewezen. Bovendien is een van de belangrijkste onderdelen, te weten de immateriële schadevergoeding, geheel afgewezen.
Een en ander resulteert erin dat het hof de Staat zal veroordelen in de proceskosten in beide instanties, evenwel op basis tarief IV en niet tarief V, en bovendien slechts op basis van het helft van het aantal punten in elk van beide instanties.
Dat betekent dat aan salaris in eerste aanleg, welk salaris op basis van tarief IV zou zijn vast te stellen op 2 ½ punt à € 894,--, dus op € 2.235,--, toewijsbaar is € 1.117,50. In hoger beroep had het salaris berekend kunnen worden op basis van 1 punt in het principaal appel en ½ punt in het incidenteel appel voor de procedure bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, en in principaal en incidenteel appel tezamen op 2 ½ punt na verwijzing, samen dus op 4 punten à € 1.631, in totaal € 6.524,--, waarvan dus de helft, € 3.262,--, toewijsbaar is.