ECLI:NL:GHSHE:2015:2010

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 juni 2015
Publicatiedatum
2 juni 2015
Zaaknummer
HD 200.048.464_02 en HD 200.137.333_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Herroeping
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van eerdere vonnissen in civiele procedure met betrekking tot bouwvergunning en dwangsommen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 juni 2015 arrest gewezen in hoger beroep betreffende de herroeping van eerdere vonnissen. De eiser, [eiser], heeft de gemeente Aalburg gedagvaard in verband met een geschil over een bouwvergunning voor een recreatiewoning op zijn perceel grond. De zaak betreft twee herroepingsprocedures, met zaaknummers HD 200.048.464/02 en HD 200.137.333/01, die voortvloeien uit eerdere uitspraken van de rechtbank Breda en het hof zelf. De eiser stelt dat de gemeente in de eerdere procedures onjuiste informatie heeft verstrekt en dat er sprake is van bedrog en het achterhouden van beslissende stukken.

De procedure begon met een dagvaarding van 15 januari 2013, waarin de eiser verzocht om herroeping van het vonnis van de rechtbank van 8 april 2009, dat zijn vorderingen had afgewezen. De gemeente heeft hierop gereageerd met een conclusie van antwoord. In de tweede procedure, ingeleid op 27 augustus 2013, heeft de eiser opnieuw de gemeente gedagvaard, met aanvullende gronden voor herroeping. Het hof heeft beide zaken samengevoegd behandeld, gezien de samenhang.

Het hof heeft vastgesteld dat de eiser zich beroept op de herroepingsgronden van artikel 382 Rv, en heeft besloten een comparitie van partijen te gelasten om nadere inlichtingen te verkrijgen over het geschil. De comparitie is bedoeld om te onderzoeken of de herroeping tijdig is gedaan en of er sprake is van bedrog door de gemeente. Het hof heeft verder bepaald dat partijen moeten verschijnen voor de raadsheer-commissaris, mr. J.P. de Haan, en heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummers HD 200.048.464/02 en HD 200.137.333/01
arrest van 2 juni 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in de herroepingsprocedure,
hierna aan te duiden als [eiser] ,
advocaat: mr. I.J.J.M. Roorda,
tegen
gemeente Aalburg,
zetelend te Wijk en Aalburg,
gedaagde in de herroepingsprocedure,
hierna aan te duiden als de gemeente,
advocaat: mr. A. de Snoo,
op het bij exploot van dagvaarding van 15 januari 2013 ingeleide geding met zaaknummer HD 200.048.464/02 tot herroeping van het vonnis van de rechtbank Breda van 8 april 2009 met zaaknummer/rolnummer 184886 / HA ZA 08-172, gewezen tussen [eiser] als eiser in het verzet en de gemeente als gedaagde in het verzet, en van het in het hoger beroep tegen dat vonnis gewezen arrest van dit hof van 7 juni 2011 met zaaknummer HD 200.048.464, gewezen tussen [eiser] als appellant en de gemeente als geïntimeerde,
en op het bij exploot van dagvaarding van 27 augustus 2013 ingeleide geding met zaaknummer HD 200.137.333/01 tot herroeping van voormeld vonnis en arrest.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
In de zaak met zaaknummer HD 200.048.464/02 heeft [eiser] de gemeente bij het exploot van dagvaarding van 15 januari 2013, met producties, gedagvaard en geconcludeerd dat het hof op de in deze dagvaarding genoemde gronden het vonnis van de rechtbank Breda van 8 april 2009 en het arrest van dit hof van 7 juni 2011 zal herroepen, inclusief de proceskostenveroordeling.
De gemeente heeft een conclusie van antwoord, met producties, ingediend.
Vervolgens heeft [eiser] een akte houdende overlegging producties + aanvullend bewijsaanbod, met producties, genomen. De gemeente heeft een (antwoord)akte genomen.
Daarna heeft het hof een datum voor arrest bepaald.
1.2.
In de zaak met zaaknummer HD 200.137.333/01 heeft [eiser] de gemeente bij het exploot van dagvaarding van 27 augustus 2013, met producties, gedagvaard en geconcludeerd dat het hof op de in deze dagvaarding genoemde gronden het vonnis van de rechtbank Breda van 8 april 2009 en het arrest van dit hof van 7 juni 2011 zal herroepen, inclusief de proceskostenveroordeling.
De gemeente heeft een conclusie van antwoord, met producties, ingediend.
Vervolgens heeft [eiser] een conclusie van repliek, met producties, ingediend en heeft de gemeente een conclusie van dupliek ingediend.
[eiser] heeft een akte ter zake het overleggen van productie 18 + aanvullend bewijsaanbod, met producties, genomen. De gemeente heeft een (antwoord)akte genomen.
Daarna heeft het hof een datum voor arrest bepaald.
1.3.
Het hof wijst hierbij arrest zowel in de zaak met zaaknummer HD 200.048.464/02 als in de zaak met zaaknummer HD 200.137.333/01 gezien de samenhang tussen deze zaken.

2.De beoordeling

2.1.
In deze procedure kan worden uitgegaan van de volgende feiten (zie het arrest van dit hof van 7 juni 2011, rov. 7.1, i tot en met v).
i. i) [eiser] is eigenaar van een perceel grond dat deel uitmaakt van het recreatieterrein ‘ [recreatieterrein] ’ aan de [adres] te [plaats] , gemeente Aalburg. Op 27 februari 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aalburg (hierna: het college van B&W) aan [eiser] een bouwvergunning verleend voor een recreatiewoning op dit perceel.
ii) Nadat een inspecteur van de gemeente had geconstateerd dat op het perceel een
recreatiewoning was gebouwd die afwijkt van de verleende bouwvergunning, heeft het
college van B&W [eiser] bij besluit van 20 september 2005, verzonden op 26 september 2005, aangeschreven om binnen dertien weken na 27 september 2005 zijn recreatiewoning in
overeenstemming te brengen met de verleende bouwvergunning of dit bouwwerk volledig te
verwijderen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 7.750,- per vier weken
dat [eiser] niet aan deze aanschrijving zal voldoen, tot een maximum van € 31.000,-.
Tegen dit besluit heeft [eiser] geen bezwaarschrift ingediend.
iii) Nadat het college van B&W de begunstigingstermijn een aantal malen op verzoek van
[eiser] had verlengd, is deze termijn uiteindelijk bij besluit van 25 april 2006 verlengd tot en
met 31 juli 2006. Het bezwaar van [eiser] tegen dit laatste besluit is bij beslissing op
bezwaar van 24 oktober 2006 door het college van B&W ongegrond verklaard. Hiertegen
heeft [eiser] beroep ingesteld bij de rechtbank Breda, welk beroep door de bestuursrechter
bij uitspraak van 16 juli 2007 niet-ontvankelijk is verklaard vanwege het ontbreken van een
procesbelang.
iv) Bij controles op 7 november 2006 en 30 november 2006, uitgevoerd in opdracht van het
college van B&W, heeft een inspecteur geconstateerd dat [eiser] niet heeft voldaan aan de
last onder dwangsom van 20 september 2005. Vervolgens heeft het college van B&W
aanspraak gemaakt op betaling van € 31.000,- aan verbeurde dwangsommen. Op 23 april 2007 heeft het college van B&W [eiser] een betalingsherinnering gestuurd.
v) Omdat betaling van de verbeurde dwangsommen uitbleef, heeft het college van B&W op 12 september 2007 een dwangbevel tegen [eiser] uitgevaardigd. Dit dwangbevel is op 21 september 2007 aan [eiser] betekend.
2.2.1.
Bij de dagvaarding, die heeft geleid tot het vonnis van de rechtbank Breda van 8 april 2009 met zaaknummer/rolnummer 184886 / HA ZA 08-172, heeft [eiser] gevorderd – zakelijk weergegeven – primair dat de rechtbank het op 21 september 2007 aan hem betekende dwangbevel buiten effect zal stellen, subsidiair de opgelegde dwangsom en bijkomende kosten zat matigen tot een bedrag van € 2.500,-, met veroordeling van de gemeente in de kosten.
2.2.2.
Bij het vonnis van 8 april 2009 heeft de rechtbank de vorderingen van [eiser] afgewezen.
2.2.3.
Tegen dit vonnis en de daaraan ten grondslag liggende motivering is [eiser] met zes grieven opgekomen in de zaak met zaaknummer HD 200.048.464.
2.2.4.
Bij het arrest van dit hof van 7 juni 2011 is het vonnis waarvan beroep bekrachtigd. Daarbij heeft het hof onder meer het door het [eiser] gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel als onvoldoende onderbouwd afgewezen (rov. 7.3 van het arrest).
2.3.1.
In de dagvaarding van 15 januari 2013 heeft [eiser] de volgende gronden genoemd voor herroeping.
Ten eerste raakte [eiser] er op of omstreeks 11 oktober 2011 mee bekend dat er in opdracht van de gemeente door Bureau MB-ALL Handhaving een zogeheten 0-punt inventarisatie is uitgevoerd. Dit om binnen recreatieterrein de ‘ [recreatieterrein] ’ over de periode van 2 oktober 1995 tot 4 november 2009 alle overtredingen ten aanzien van percelen en bebouwing in kaart te brengen. De rapportage kwam op 4 november 2009 gereed. Er bleek sprake te zijn van ten minste 638 overtredingen (zie productie 3 bij de dagvaarding).
De gemeente heeft die gegevens in de procedure bij de rechtbank en het hof niet in het geding gebracht. Sterker, de gemeente heeft in haar processtukken een ‘evident onjuiste voorstelling van zaken’ gegeven.
Ten tweede is [eiser] gebleken bij inzage van een aantal dossiers op het gemeentehuis op 16 oktober 2012 dat de gemeente ‘in het geniep’ bepaalde andere eigenaren van een perceel op de ‘ [recreatieterrein] ’ heeft bevoordeeld door op de bouwtekening een gemeentestempel te plaatsen ten behoeve van gedogen, ongedaanmaking van bouwverbod en vooruitzicht op legalisering van forse overschrijding van de bebouwing. [eiser] heeft verwezen naar de stempel op een tekening van de recreatiewoningen [recreatieterrein] [nr A] en [nr B] (zie bijlage XVII van productie 8 bij de dagvaarding).
2.3.2.
In de dagvaarding van 27 augustus 2013 heeft [eiser] aangevoerd dat hem onlangs bescheiden onder ogen zijn gekomen waaruit blijkt dat door de gemeente in het geding bedrog is gepleegd. Het gaat daarbij om stukken – van beslissende aard – die door toedoen van de gemeente – doelbewust – in de rechtsgang zijn achtergehouden en verzwegen, aldus [eiser] .
In dit verband heeft [eiser] genoemd het besluit van de gemeenteraad van 28 mei 2013, waarmee de gemeenteraad heeft ingestemd met het Plan van Aanpak handhaving bouwovertredingen ‘De [recreatieterrein] ’ van 4 maart 2013 (zie productie 8 bij de dagvaarding). Voorts heeft [eiser] naar voren gebracht dat hij op 11 juni 2013 van de gemeente heeft ontvangen de door hem opgevraagde lijst met adressen van 470 bouwwerken die in het Handhavingsplan als illegaal worden aangemerkt (productie 5 bij de akte van [eiser] in de zaak met zaaknummer HD 200.137.333/01) alsmede een lijst van 40 adressen waarop overtredingen waren geconstateerd (zie productie 17 bij de conclusie van repliek).
2.3.3.
Naar het hof begrijpt, beroept [eiser] zich, gelet op de door hem genoemde gronden, op de herroepingsgronden vermeld in artikel 382 aanhef en onder a en onder c Rv.
2.4.
De gemeente heeft diverse verweren gevoerd.
2.5.
Alvorens te beslissen, ziet het hof aanleiding om een comparitie van partijen te gelasten. De comparitie heeft tot doel om nadere inlichtingen te verkrijgen over het geschil tussen partijen, doch uitsluitend binnen het kader van deze herroepingsprocedure. Aan de orde zal komen of de herroeping tijdig is gedaan (artikel 383 lid 1 Rv) en voorts of de gemeente bedrog heeft gepleegd dan wel stukken van beslissende aard heeft achtergehouden.
2.6.
Indien het verloop van de comparitie daartoe aanleiding geeft, zal de comparitie mede kunnen worden benut voor het beproeven van een schikking tussen partijen. Ter comparitie zal niet de gelegenheid worden geboden te pleiten. Hieronder wordt verstaan het juridisch beargumenteren van de zaak al dan niet aan de hand van een voorbereide, uitgeschreven pleitnotitie.
2.7.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.De uitspraak

Het hof:
bepaalt dat partijen – natuurlijke personen in persoon en rechtspersonen deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die tot het treffen van een minnelijke regeling bevoegd is – vergezeld van hun advocaten, zullen verschijnen voor mr. J.P. de Haan als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum, met de hiervoor onder rov. 2.5 en 2.6 vermelde doeleinden;
verwijst de zaak naar de rol van 16 juni 2015 voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf en hun advocaten in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van de comparitie zal vaststellen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, M.A. Wabeke en J.P. de Haan en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 juni 2015.
griffier rolraadsheer