ECLI:NL:GHSHE:2015:1978

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 mei 2015
Publicatiedatum
1 juni 2015
Zaaknummer
HR 200.167.524-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling in het licht van artikel 349a Faillissementswet en prejudiciële beslissing van de Hoge Raad

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de verlenging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De appellant had in eerste aanleg een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant ontvangen, waarin werd geoordeeld dat hij toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. De rechtbank had geen schone lei verleend, wat de appellant niet kon accepteren, en hij ging in hoger beroep.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 mei 2015 heeft de appellant zijn standpunten toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat hij zich had ingespannen om werk te vinden en dat zijn tekortkomingen niet toerekenbaar waren. De bewindvoerder verklaarde dat zij niet negatief stond tegenover een verlenging van de schuldsaneringsregeling, mits de appellant zich aan de gemaakte afspraken hield.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellant, ondanks zijn inspanningen, niet volledig voldeed aan zijn informatie- en sollicitatieplicht. Desondanks oordeelde het hof dat de appellant een laatste kans moest krijgen om zijn verplichtingen na te komen. Het hof besloot de termijn van de schuldsaneringsregeling met twee jaar te verlengen, tot minstens 6 juni 2017, en bepaalde dat de verplichtingen herleven vanaf de datum dat het arrest in kracht van gewijsde gaat. De zaak werd terugverwezen naar de rechtbank Oost-Brabant voor de voortzetting van de schuldsaneringsregeling.

Deze uitspraak is van belang voor de toepassing van de schuldsaneringsregeling en de voorwaarden waaronder een verlenging kan plaatsvinden, met inachtneming van de relevante wetgeving en eerdere prejudiciële beslissingen van de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 28 mei 2015
Zaaknummer : HR 200.167.524/01
Zaaknummer eerste aanleg : R 11/683
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. B.W.P.M. van Orsouw te [kantoorplaats].

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 26 maart 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 april 2015, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, primair aan [appellant] alsnog de schone lei te verlenen, zo nodig met vaststelling dat [appellant] niet in de nakoming van één of meer uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekort geschoten of althans dat indien sprake is van tekortkomingen deze buiten beschouwing moeten worden gelaten en subsidiair om de schuldsaneringsregeling te verlengen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 mei 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant], bijgestaan door mr. van Orsouw.
- mevrouw P.A.M.T. van den Berg, hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 26 februari 2015;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 9 april 2015;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 4 mei 2015;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van 12 mei 2015;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 12 mei 2015;
- de ter zitting door de advocaat van [appellant] overgelegde pleitnota met bijlagen en een brief van de huidige werkgever van [appellant] van 1 mei 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 14 december 2011 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellant] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellant] geen “schone lei” is verleend.
De rechtbank heeft verstaan dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden of de uitspraak tot beëindiging in kracht van gewijsde is gegaan, doch dat de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen van de schuldenares eindigen aan het einde van de looptijd van de schuldsaneringsregeling.
3.3.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift en ter zitting - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
  • De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat [appellant] gedurende langere tijd zou zijn tekortgeschoten in zijn sollicitatieverplichtingen;
  • nadat de wettelijke schuldsaneringsregeling was aangevangen heeft [appellant] zich doorlopend ingespannen om (betaald) werk te vinden;
  • [appellant] heeft gedurende de wettelijke schuldsaneringsregeling op zeer regelmatige basis gesolliciteerd;
  • Voorts heeft [appellant] diverse andere activiteiten ondernomen om zijn kansen op de arbeidsmarkt te vergroten, zoals een sollicitatietraining in oktober/november 2013, het volgen van een opleiding bij het ROC en het verrichten van werk met behoud van uitkering;
  • Met ingang van 30 maart 2015 heeft hij een vast contract (inlening) voor bepaalde tijd tot 19 juni 2015;
  • Gezien zijn lichamelijke beperkingen is het geheel begrijpelijk dat [appellant] veelal moeite heeft met activiteiten rondom sollicitaties en ook op de werkvloer daardoor wordt gehinderd;
  • Indien aangenomen moet worden dat [appellant] onvoldoende activiteiten in het kader van de schuldsaneringsregeling heeft uitgevoerd, kan zulks hem niet worden toegerekend, althans dienen die tekortkomingen buiten beschouwing te blijven;
  • Weliswaar heeft [appellant] de bewindvoerder minder frequent geïnformeerd omtrent zijn sollicitatie- en overige activiteiten, maar hij heeft dit mede gedaan om zoveel mogelijk de kosten te beperken;
  • [appellant] is administratief niet goed onderlegd en heeft moeite met het op de juiste wijze voeren van zijn administratie;
  • Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat er geen termen zijn om de schuldsaneringsregeling te verlengen.
3.4.
De bewindvoerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat zij, gegeven hetgeen op de zitting naar voren is gebracht, niet negatief tegenover een verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling van [appellant] meer staat.
3.5.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.5.2.
Het hof stelt vast dat [appellant] , zelfs indien wordt uitgegaan van de door hem opgegeven aantallen sollicitaties, gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling zich herhaaldelijk niet heeft gehouden aan de uit de schuldsaneringsregeling voorvloeiende informatieplicht en sollicitatieplicht, hetgeen [appellant] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep overigens ook heeft erkend. Niet ter discussie staat derhalve dat [appellant] toerekenbaar tekort is geschoten ten aanzien van deze kernverplichtingen. Deze toerekenbare tekortkomingen zijn naar het oordeel van het hof niet gering en ook overigens niet van dien aard dat deze buiten beschouwing kunnen blijven. De handelwijze van [appellant] zou op zichzelf beschouwd een beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellant] zonder het verlenen van de schone lei rechtvaardigen.
3.5.3.
Gelet echter op de inhoud van de processtukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het hof van oordeel dat [appellant] een allerlaatste kans moet worden geboden om gedurende een verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling met de maximale termijn van twee jaar alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, waaronder met name de informatieplicht en in voorkomend geval de sollicitatieplicht, onverkort na te komen om daarmee de toepassing van de schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellant] aangevoerd dat hij in de tussenliggende periode een proefplaatsing heeft verkregen bij [Bedrijf] BV en dat de werkgever na deze proefplaatsing voornemens is om [appellant] in dienst te nemen voor 40 uren per week, hetgeen de werkgever bij brief van 1 mei 2015 schriftelijk heeft bevestigd.
Bovendien heeft de bewindvoerder ter zitting desgevraagd aangegeven dat zij niet afwijzend meer staat ten aanzien van een verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling, mits [appellant] zich houdt aan de gemaakte afspraak dat hij de bewindvoerder maandelijks dient te informeren over al datgene dat van belang is voor een doelmatige uitvoering van de schuldsaneringsregeling
Het hof wijst [appellant] er andermaal nadrukkelijk op dat hij zich gedurende deze verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling stipt dient te houden aan de Recofa richtlijnen, met name daar waar het de informatieverplichting betreft. [appellant] heeft tijdens de mondelinge behandeling al aangegeven zulks te begrijpen en zich in geval van verlenging te voorzien van de hulp hierbij van zijn echtgenote, die, als toehoorder bij de mondelinge behandeling aanwezig, desgevraagd heeft bevestigd hiertoe bereid te zijn.
3.6.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] voortgezet dient te worden en dient te worden verlengd met een termijn van twee jaar.
Daarbij geldt wel dat, in het licht van enerzijds artikel 349a Fw en anderzijds de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2935), de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellant] op een juiste wijze moet worden verlengd. In genoemd arrest heeft de Hoge Raad daarover als volgt overwogen:
“ 3.6.2. De in de tweede afdeling van titel III Fw voorziene gevolgen van de toepassing van de schuldsaneringsregeling treden op vanaf het moment waarop de beslissing tot verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling onherroepelijk is geworden. Het vorenstaande brengt mee dat de verplichtingen die op grond van de tweede afdeling van titel III Fw voor de schuldenaar voortvloeien uit de toepassing van de schuldsaneringsregeling, niet gelden in de periode die is gelegen tussen het moment waarop de termijn van art. 349a lid 1 Fw afloopt en het moment waarop onherroepelijk is beslist omtrent de verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling”.
Nu het hof van oordeel is dat een verlenging van twee jaar geïndiceerd is, zal de verlenging thans - gegeven de cassatietermijn van 8 dagen als voortvloeiend uit artikel 355 lid 2 Fw jo 351 lid 5 Fw - duren tot 6 juni 2017, nu in de periode 14 december 2014 tot en met 28 mei 2015 gezien de uitspraak van de Hoge Raad de verplichtingen uit hoofde van afdeling II van de derde titel van de Faillissementswet voor [appellant] in ieder geval niet hebben gegolden. Het hof zal aldus de thans aan de orde zijnde einddatum bepalen.
3.7.
Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de volgende beslissing.

4.De uitspraak

Het hof:
Bepaalt dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellant] wordt voortgezet;
verlengt de termijn van de toepassing van de schuldsaneringsregeling met twee jaar, derhalve tot minstens 6 juni 2017;
verstaat dat alle uit de schuldsaneringsregeling voorvloeiende verplichtingen herleven vanaf de datum dat dit arrest in kracht van gewijsde zal zijn gegaan, derhalve vanaf op zijn vroegst 6 juni 2015;
wijst de zaak terug naar de rechtbank Oost-Brabant in verband met de voortzetting van de schuldsaneringsregeling;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, R.R.M. de Moor en J.H.Th. Veldman en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2015.