In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin hem het recht op omgang met zijn minderjarige kind is ontzegd. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.J.P.C.G. Verheijen, heeft verzocht de beschikking te vernietigen en een omgangsregeling vast te stellen. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.M. Engelen, verzet zich hiertegen en vraagt de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep. De mondelinge behandeling vond plaats op 7 mei 2015, waarbij zowel de vader als de moeder en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.
De rechtbank had eerder een omgangsregeling vastgesteld, maar deze werd in de bestreden beschikking ingetrokken. De vader betwist de redenen voor de ontzegging van het omgangsrecht en stelt dat de veiligheid van het kind altijd gewaarborgd is geweest. Hij verwijst naar positieve rapportages van het Omgangshuis en geeft aan dat hij sinds het strafrechtelijk onderzoek vrij is van alcohol en drugs. De moeder daarentegen stelt dat de vader zich niet aan de behandelingsverplichtingen houdt en dat de veiligheid van het kind niet kan worden gegarandeerd. Ze uit haar zorgen over de impact van de situatie op het kind.
Het hof oordeelt dat het onvoldoende voorgelicht is om een verantwoorde beslissing te nemen over de omgangsregeling en volgt het advies van de Raad om een onderzoek in te stellen. Het hof houdt de verdere behandeling van de zaak aan tot de resultaten van dit onderzoek beschikbaar zijn, met een pro forma datum vastgesteld op 8 oktober 2015.