Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer C/02/280830/KG ZA 14-264)
2.Het geding in hoger beroep
- de appeldagvaarding
- de memorie van grieven met producties, waaronder als productie A het procesdossier in eerste aanleg, en voorts producties B tot en met H
- de memorie van antwoord met een productie.
3.De beoordeling
[appellante] heeft als zzp-er in opdracht van ASC foto’s gemaakt van ladders, steigermateriaal e.d. voor promotionele doeleinden en gebruik in brochures.
ASC maakt gebruik van dealers waarvan [geïntimeerde] er een is. Voor [geïntimeerde] is dat overigens een nevenactiviteit welke grotendeels via het internet wordt uitgeoefend; zijn hoofdwerkzaamheden bestaan in een baan als buschauffeur.
heeft ten behoeve van de verkoop van steigermateriaal gebruik gemaakt van de foto’s die [appellante] in opdracht van ASC heeft gemaakt. ASC heeft [appellante] voor haar werkzaamheden betaald.
Het voorgaande staat tussen partijen vast.
heeft daarop (afwijzend) gereageerd bij brief van 9 april 2014. Daarna is er toch over en weer per mail gecorrespondeerd, waarna [appellante] [geïntimeerde] in kort geding heeft gedagvaard. Zij vorderde, kort gezegd, een verbod aan [geïntimeerde] om haar foto’s openbaar te maken/te verveelvoudigen en een gebod om de door [geïntimeerde] geplaatste/gebruikte foto’s te verwijderen, een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [geïntimeerde] in de volledige proceskosten.
In het kader van zijn verweer in rechte heeft [geïntimeerde] zelf een brief gezonden aan de rechtbank, welke aldaar is binnengekomen op 11 juni 2014; het hof noemt dat hierna de brief “van” 11 juni 2014.
stelt in zijn brief van 9 april 2014 nog dat hij toestemming had tot het gebruik van de foto’s van ASC èn [appellante]. In zijn brief van 11 juni 2014 stelt hij dat hij toestemming had van de ASC-groep en van ASC Nederland, en voorts dat hij het gebruik van de bewuste foto’s op 8 of 9 april 2014 heeft gestaakt. Tijdens de zitting van 16 april 2014 heeft [appellante] daarentegen gesteld dat [geïntimeerde] de foto’s nog steeds op zijn website toont.
- omdat (ook) [directeur van ASC Group en zwager van appellante], [medewerker 1 van ASC] en [medewerker 2 van ASC], allen van ASC, ex art. 6 Aw. als makers van de foto’s moeten worden aangemerkt;
- omdat krachtens art. 7 Aw. het auteursrecht op de foto’s, voor zover [appellante] die heeft gemaakt, niet aan haar, doch aan haar werkgeefster ASC toekwam;
- omdat krachtens art. 8 Aw. het auteursrecht aan ASC toekwam nu zij deze als van haar afkomstig openbaar heeft gemaakt.
In elk geval was dus in de lezing van beide partijen geen sprake van een dienstverband. Reeds daarom is art. 7 Aw. niet van toepassing. Daar komt bij dat ook als de lezing van [geïntimeerde] wordt gevolgd, het maken van de foto’s juist niet behoorde tot de aan [appellante] als zzp-er opgedragen werk; dat was namelijk volgens [geïntimeerde] administratief werk.
In eerste aanleg heeft [appellante] zich slechts op die productie beroepen ter identificering van de foto’s waar het om gaat, niet ter staving van haar thans ingenomen stelling dat zij als eerste openbaarmaker heeft te gelden. Die kwestie was toen ook nog niet aan de orde.
Thans, in hoger beroep, stelt [appellante] die kwestie wel uitdrukkelijk aan de orde en zulks staat haar vrij.
Het hof deelt die visie niet.
Het hof stelt voorop dat ook aan productfoto’s soms een grote artistieke waarde kan worden toegekend, maar dat ook als dat anders is, de “artistieke waarde” niet relevant is voor de vraag of aan een werk auteursrecht toekomt of niet.
Dat gezegd zijnde kan niet worden miskend dat bij foto’s als de onderhavige, welke er in de eerste plaats toe strekken de huurders zo goed mogelijk te laten zien hoe het te huren object eruit ziet, het praktische nut voorop staat. Als dan een fotograaf ten behoeve van een catalogus reeksen foto’s maakt met geen ander doel dan de objecten zo goed mogelijk te tonen, waarbij het kunstzinnige element betrekkelijk ondergeschikt is, en voor het maken van die foto’s ook betaald wordt, dan is het geheel niet in strijd met de strekking van art. 8 Aw. dat die fotograaf - bij gebreke van andersluidende afspraak - geacht moet worden te hebben ingestemd met de in genoemd wetsartikel besloten liggende constructie. Dat is niet in strijd met de strekking van art. 8 Aw., doch daarmee juist geheel in overeenstemming.
Daar komt bij dat gelet op het doel van een dergelijke catalogus nu juist is dat daaraan een ruime verspreiding gegeven zal worden, naar ook de fotograaf moet begrijpen. .
Deze tarieven geven een algemene indicatie van het maximale bedrag aan proceskosten dat in de regel nog als redelijk en evenredig kan worden aangemerkt. De tarieven staan er niet aan in de weg dat op basis van de specifieke kenmerken van het geval een afwijkend, lager of hoger, bedrag wordt vastgesteld.
Genoemde Indicatietarieven voor de hoven (evenals trouwens de Indicatietarieven voor de rechtbanken) houden onder meer in, dat voor een eenvoudig kort geding een salaris van maximaal € 6.000,-- als redelijk en evenredig kan worden beschouwd.