Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
9.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 21 oktober 2014;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 8 januari 2015;
- de memorie na enquête van [appellant] met één productie;
- de memorie na enquête van [geïntimeerde].
10.De verdere beoordeling
(…)
aangezien hij de verduisterde gelden heeft aangewend voor de afbetaling van een van zijn broer gekochte auto.” Maar als getuige weet [appellant] het niet precies (“
Tot het moment waarop ik ben betrapt, had ik ongeveer tussen de €2500,- en €3000,- verduisterd”). Verder valt op dat hij verklaart toen nog € 1.300,-- aan zijn broer verschuldigd te zijn, terwijl de koopsom van de auto € 4.500,-- zou hebben bedragen en hij aldus nog € 2.000,-- of € 1.500,-- verschuldigd zou moeten zijn geweest. [appellant] heeft ook verschillende stellingen ingenomen omtrent het bedrag dat hij op 17 juli 2011 (toen hij werd betrapt) nog aan zijn broer verschuldigd was
varieerden van minder dan €100,- tot een paar honderd euro”) niet overeen met de bedragen die zijn broer heeft verklaard van hem te hebben ontvangen (“
soms €500,-, soms €750,- en een keer €1000,-“).
opleving bezoekerscafé” (hof: hiermee is kennelijk een toegenomen aantal bezoekers bedoeld). [geïntimeerde] heeft er voorts op gewezen dat er na het vertrek van [appellant] geen grote verschillen tussen de zaterdagen meer zijn. Ten slotte heeft [geïntimeerde] nog omzetcijfers van de periode na het vertrek van [appellant] in het geding gebracht.
medeeen oorzaak van de hogere gemiddelde omzet per bezoeker op de zaterdagavond. Dit laat bovendien, zoals hiervoor is overwogen, onverlet dat er geen noemenswaardige verschillen tussen de omzetten van de zaterdagavonden meer zijn, terwijl in de periode dat [appellant] in café ’t [uitgaansgelegenheid] werkte de omzet op “zijn” zaterdagavonden over het algemeen (veel) lager was dan op de andere zaterdagavonden.
per maandvan € 1.551,15 allesbehalve onwaarschijnlijk, aldus [geïntimeerde].