ECLI:NL:GHSHE:2015:1692

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 mei 2015
Publicatiedatum
12 mei 2015
Zaaknummer
HD200.136.496_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake koopovereenkomst schip met dwaling over asbest

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van een appellant die zonder bekende woon- of verblijfplaats, maar domicilie gekozen hebbende te Haarlem, in beroep is gegaan tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een koopovereenkomst van een schip, specifiek een mijnenveger, waarbij de appellant stelt dat hij is misleid over de aanwezigheid van asbest in het schip. Het hof heeft eerder een tussenarrest gewezen op 16 september 2014, waarin de appellant werd toegelaten om feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat de geïntimeerden hem niet hebben geïnformeerd over de asbest. Tijdens de procedure heeft de appellant zichzelf en een getuige, mevrouw [geïntimeerde 2], gehoord, maar het hof oordeelt dat de appellant niet is geslaagd in zijn bewijslevering. De verklaringen die de appellant heeft ingebracht, ondersteunen niet zijn stelling dat de geïntimeerden hem niet hebben ingelicht over de asbest. Het hof concludeert dat het beroep op dwaling faalt en verwerpt grief 1 van de appellant. Daarnaast heeft de appellant gegriefd tegen de beslissing van de rechtbank dat de gevorderde nakoming van de overeenkomst door de geïntimeerden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Het hof oordeelt dat de appellant onvoldoende feiten heeft aangevoerd om deze grief te onderbouwen. Ook grief 3, die betrekking heeft op de wettelijke rente, faalt omdat de wettelijke rente verschuldigd is op basis van de overeengekomen betaaltermijnen. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep en veroordeelt de appellant in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.136.496/01
arrest van 12 mei 2015
in de zaak van
[appellant],
zonder bekende woon- of verblijfplaats, domicilie gekozen hebbende te Haarlem,
appellant,
advocaat: mr. V.J.M.H.Y. van Haaster te Haarlem,
tegen

1.[geïntimeerde 1],wonende te [woonplaats],

2.
[geïntimeerde 2],wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr.drs. W.A. Koers te Leusden,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 16 september 2014 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, onder zaaknummer C/01/222224/HA ZA 11-5 gewezen vonnis van 26 juni 2013.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 16 september 2014;
  • het proces-verbaal van de enquête van 17 december 2014;
  • de memorie na enquête van de zijde van [appellant] tevens akte overlegging producties;
  • de antwoordmemorie na enquête van [geïntimeerden c.s.]
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

6.1.
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof [appellant] toegelaten feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst [geïntimeerden c.s.] [appellant] niet hebben medegedeeld dat in het schip asbest aanwezig was. [appellant] heeft daartoe zichzelf als getuige doen horen en mevrouw [geïntimeerde 2] (geïntimeerde 2). Het hof is van oordeel dat [appellant] niet is geslaagd in de bewijslevering. Daartoe wordt het volgende overwogen.
6.2.
[appellant] is partij in het geding en belast met het leveren van bewijs. De door hem als getuige afgelegde verklaring kan daarom alleen bewijs in zijn voordeel opleveren, indien aanvullend bewijs voorhanden is dat zodanig sterk is en zulke essentiële punten betreft dat het zijn verklaring voldoende geloofwaardig maakt. Dergelijk aanvullend bewijs is in dit geval niet voorhanden. Weliswaar heeft [appellant] bij memorie na enquête een verklaring in het geding gebracht van ‘Bootveiling’ en een verklaring van ‘Schepenkring’, maar de inhoud van die verklaringen ondersteunt niet de juistheid van hetgeen [appellant] als getuige heeft verklaard, maar is slechts bedoeld om hetgeen mevrouw [geïntimeerde 2] als getuige heeft verklaard te ontzenuwen. Uit die verklaringen kan niet worden afgeleid dat [geïntimeerden c.s.] [appellant] niet hebben medegedeeld dat in het schip asbest aanwezig was. Daarmee beschikt [appellant] derhalve nog niet over aanvullend bewijs.
6.3.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep op dwaling faalt. Dat betekent dat het hof grief 1 verwerpt.
6.4.
Volgens [appellant] is de gevorderde nakoming van de overeenkomst door [geïntimeerden c.s.] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De rechtbank heeft [appellant] niet gevolgd in dit betoog. [appellant] komt daartegen op met grief 2.
6.5.
[appellant] heeft in zijn toelichting op deze grief verwezen naar grief 1 en aangevoerd dat hij niet was ingelicht over het asbest. Vanwege het falen van grief 1, kan het hof [appellant] daarin niet volgen. Het hof is voorts van oordeel dat [appellant] onvoldoende andere feiten en omstandigheden heeft aangevoerd om het beroep artikel 6:248 lid 2 BW te doen slagen. Immers, [appellant] stelt dat hij hoge kosten voor versleping en dergelijke heeft gemaakt, maar dat komt voor zijn risico. Na de eigendomsoverdracht was het risico immers op grond van artikel 4 van de koopovereenkomst overgegaan op [appellant]. [appellant] heeft niet, althans onvoldoende, gesteld waarom hij niet reeds bij het aangaan van de koopovereenkomst er rekening mee moest houden dat hij het schip (meermaals) zou moeten verslepen. Evenmin heeft [appellant] betwist dat [geïntimeerden c.s.] hem hebben gewaarschuwd dat het niet eenvoudig zou zijn een vergunning en een ligplaats voor het schip te krijgen. De stelling van [appellant] dat hij risico besparend te werk is gegaan door het schip voor € 1,- te verkopen, kan evenmin leiden tot afwijzing van de vordering van [geïntimeerden c.s.] Niet valt in te zien waarom dat zou moeten leiden tot het oordeel dat het onaanvaardbaar is om [appellant] te houden aan hetgeen hij met [geïntimeerden c.s.] is overeengekomen. Het hof is dus van oordeel dat ook deze grief faalt.
6.6.
Grief 3 heeft betrekking op de toegewezen wettelijke rente. [appellant] is veroordeeld tot betaling van € 13.700,- vermeerderd met de conform artikel 4 van de koopovereenkomst berekende wettelijke rente. [appellant] kan worden toegegeven dat in artikel 4 van de koopovereenkomst niets is bepaald over wettelijke rente. Dat heeft echter niet tot gevolg dat de wettelijke rente niet verschuldigd is. In artikel 4 van de overeenkomst zijn betaaltermijnen overeengekomen, zodat bij het uitblijven van betaling verzuim is ingetreden en op grond van de wet wettelijke rente verschuldigd is geworden. Duidelijk blijkt dat dit de bedoeling is van de gewraakte rechtsoverweging en hetgeen in het dictum daarover is opgenomen. In die zin dient het dictum te worden verstaan. Ook deze grief faalt dus.
6.7.
[appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden c.s.] worden begroot op € 299,- aan verschotten en op € 1.788,- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, M. van Ham en M.E. Bruning en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 mei 2015.
griffier rolraadsheer