ECLI:NL:GHSHE:2015:1565

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 april 2015
Publicatiedatum
28 april 2015
Zaaknummer
HD200.114.175_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de vernietigbaarheid van algemene voorwaarden in een geschil tussen een holding en haar accountants

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van [Holding] Holding B.V. tegen [Accountants en Belastingadviseurs] & Partners Accountants en Belastingadviseurs. De zaak betreft een geschil over onbetaalde facturen en de toepasselijkheid van algemene voorwaarden. [Holding] had een aantal facturen van [Accountants en Belastingadviseurs] onbetaald gelaten, die samen een bedrag van € 54.405,32 bedroegen. In eerste aanleg vorderde [Accountants en Belastingadviseurs] dit bedrag, terwijl [Holding] in reconventie een bedrag van € 47.832,04 vorderde, stellende dat zij te veel had betaald. De rechtbank oordeelde dat [Holding] niet tijdig bezwaar had gemaakt tegen de facturen, waardoor haar recht om dit te doen was vervallen. Dit vonnis werd door [Holding] bestreden in hoger beroep.

Het hof beoordeelt de grieven van [Holding], die zich beroept op de vernietigingsgronden van artikel 6:233 BW. [Holding] stelt dat de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend zijn en dat zij geen redelijke mogelijkheid heeft gehad om van deze voorwaarden kennis te nemen. Het hof stelt vast dat de OPAK-voorwaarden en de SRA-voorwaarden van toepassing zijn verklaard in de overeenkomsten tussen partijen. [Accountants en Belastingadviseurs] betwisten dat [Holding] deze voorwaarden niet heeft ontvangen. Het hof laat [Accountants en Belastingadviseurs] toe om bewijs te leveren van de ter beschikkingstelling van de algemene voorwaarden aan [Holding].

De uitspraak van het hof houdt in dat de zaak wordt aangehouden voor bewijslevering door [Accountants en Belastingadviseurs]. Het hof zal de getuigen horen en verdere beslissingen aanhouden totdat het bewijs is geleverd. De zaak is van belang voor de uitleg van de toepasselijkheid van algemene voorwaarden en de rechten van partijen in het kader van civiel recht, met name in relatie tot de vernietigbaarheid van contractuele bedingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.114.175/01
arrest van 28 april 2015
in de zaak van
[Holding] Holding B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. H. Knotter te 's-Hertogenbosch,
tegen
De maatschap
[Accountants en Belastingadviseurs] & Partners Accountants en Belastingadviseurs,
gevestigd te [vestigingsplaats],
en haar maten:
[bedrijf] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
[Registeraccountants] Registeraccountants B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. J.J.H.S. Thomassen te Maastricht,
op het bij exploot van dagvaarding van 25 september 2012 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht gewezen vonnis van 27 juni 2012 tussen appellante – [Holding] – als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en geïntimeerden – [Accountants en Belastingadviseurs] – als eiseressen in conventie, verweersters in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 160525 / HAZA 11-344)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord;
- het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd en [Holding] een akte houdende vermeerdering van eis tevens akte houdende overlegging producties met producties heeft genomen.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak – kort gezegd – om het volgende. Partijen hebben op 10 januari 2007 en op 26 mei 2010 een overeenkomst gesloten betreffende door [Accountants en Belastingadviseurs] voor [Holding] te verrichten administratieve werkzaamheden en advieswerkzaamheden. [Holding] heeft een vijftal in het kader van voormelde overeenkomsten door [Accountants en Belastingadviseurs] aan [Holding] verzonden facturen onbetaald gelaten. Deze facturen belopen in totaal een bedrag van € 54.405,32. [Accountants en Belastingadviseurs] hebben dit bedrag, vermeerderd met rente en kosten, in de procedure in eerste aanleg in conventie gevorderd.
4.2.
[Holding] heeft in de procedure in eerste aanleg in reconventie een bedrag van
€ 47.832,04, vermeerderd met rente en kosten gevorderd, omdat zij naar haar stellingen [Accountants en Belastingadviseurs] juist te veel zou hebben betaald en wel tot het door [Holding] gevorderde bedrag.
4.3.
Het geschil van partijen heeft zich toegespitst op de vraag of de door [Accountants en Belastingadviseurs] verrichte werkzaamheden (alle) onder de tussen partijen gemaakte vaste prijsafspraken vielen, zoals [Holding] heeft gesteld en [Accountants en Belastingadviseurs] hebben weersproken, en op de vraag of de algemene voorwaarden waar [Accountants en Belastingadviseurs] zich op hebben beroepen terecht door [Holding] zijn vernietigd op grond van het bepaalde in artikel 6:233 aanhef en sub b BW. Naar de stellingen van [Accountants en Belastingadviseurs] waren tot 3 maart 2009 de zogenaamde OPAK-voorwaarden van toepassing en vanaf deze datum de zogenaamde SRA-voorwaarden, die beide een termijn van kracht doen zijn, waarbinnen [Holding] haar bezwaren tegen de facturen van [Accountants en Belastingadviseurs] te kennen had moeten geven op straffe van verval van recht, waarbij deze termijn onder de OPAK-voorwaarden zestig dagen beloopt (artikel 10) en onder de SRA-voorwaarden dertig dagen (artikel K).
4.4.
De rechtbank heeft genoemde voorwaarden van toepassing geoordeeld, het beroep op vernietiging van genoemde algemene voorwaarden van [Holding] gepasseerd en vervolgens zowel ten aanzien van het verweer van [Holding] tegen de vordering van [Accountants en Belastingadviseurs] in conventie als ten aanzien van de vordering van [Holding] in reconventie vastgesteld dat gesteld noch gebleken is dat [Holding] binnen de door genoemde voorwaarden gestelde termijnen bezwaar heeft gemaakt tegen de betreffende facturen van [Accountants en Belastingadviseurs]. Het recht van [Holding] om bezwaar te maken tegen de gefactureerde bedragen is daarom naar het oordeel van de rechtbank komen te vervallen en ook het recht om mogelijk onverschuldigd betaalde facturenbedragen terug te vorderen. De vordering van [Accountants en Belastingadviseurs] in conventie is toegewezen en de vordering van [Holding] in reconventie is afgewezen.
4.5.
[Holding] is van dit oordeel van de rechtbank in hoger beroep gekomen. [Holding] heeft – kort gezegd – (naar het hof begrijpt, gelet op het petitum in de dagvaarding in hoger beroep) vernietiging van het bestreden vonnis gevorderd en alsnog afwijzing van de vorderingen van [Accountants en Belastingadviseurs] en toewijzing van de thans tot een bedrag van € 54.930,39 vermeerderde vordering van [Holding]. Voor zover [Holding] ook vernietiging heeft gevorderd van het vonnis van de rechtbank van 27 juli 2011, is tegen de daarin neergelegde beslissing, het gelasten van een comparitie van partijen, geen grief gericht. [Holding] zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep.
4.6.
De eerste, tweede, derde en vierde grief betreffen genoemde algemene voorwaarden. Tussen partijen is in dit hoger beroep in geschil de vraag of [Holding] een beroep toekomt op de vernietigingsgronden, die door artikel 6:233 BW zijn gegeven, zoals door [Holding] gesteld. Een beding in algemene voorwaarden is volgens het bepaalde in dit artikel vernietigbaar (a) indien het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden zijn tot stand gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij of (b) indien de gebruiker aan de wederpartij niet een redelijke mogelijkheid heeft geboden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen. [Holding] heeft zich primair op de tweede vernietigingsgrond ten aanzien van genoemde voorwaarden beroepen, de OPAK-voorwaarden noch de SRA-voorwaarden zijn [Holding] naar haar stellingen ter beschikking gesteld, en subsidiair op de eerste ten aanzien van onderhavige bedingen.
4.7.
[Accountants en Belastingadviseurs] hebben weersproken dat onderhavige vervalbedingen onredelijk bezwarend zijn in de zin van voormeld artikel en dat [Holding] geen kennis heeft kunnen nemen van onderhavige algemene voorwaarden. De OPAK-voorwaarden zijn ter beschikking gesteld voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomt van 10 januari 2007. De toepasselijkheid van deze voorwaarden is expliciet opgenomen in de overeenkomst van 10 januari 2007. [Holding] heeft voor ontvangst van de bijlagen, waaronder de OPAK-voorwaarden, getekend op de opdrachtbevestiging (productie 1 bij conclusie van antwoord in conventie). In de overeenkomst van 26 mei 2010, die betrekking had op het jaar 2009, zijn de SRA-voorwaarden expliciet van toepassing verklaard (productie 4 bij conclusie van antwoord in conventie). Een kopie van deze voorwaarden was gevoegd bij de opdrachtbevestiging van deze datum. Bovendien hebben [Accountants en Belastingadviseurs] aan al haar cliënten, waaronder de vijf vennootschappen van [Holding], een brief gezonden op 3 maart 2009 (productie 7 bij inleidende dagvaarding), waarin werd gewezen op de vervanging van de tot dan geldende algemene voorwaarden en waarin werd verwezen naar de daarbij gevoegde SRA-voorwaarden.
4.8.
Het hof stelt vast dat op eerstgenoemde opdrachtbevestiging, die is gedateerd 10 januari 2007, staat vermeld:
“(…)
Op al onze diensten zijn de algemene voorwaarden van toepassing, zoals vastgesteld door het Overlegorgaan Openbare Accountantskantoren (OPAK) van het Koninklijk NIVRA. Als bijlage treft u een exemplaar van deze voorwaarden aan.
(…)
Als blijk van uw opdracht verzoeken wij u het tweede exemplaar van deze offerte/opdrachtbevestiging te ondertekenen en aan ons te retourneren.
(…)”
Deze tekst is
“voor akkoord”getekend door de heer [directeur van de Holding] namens [Holding]. Dit akkoord betreft echter naar het oordeel van het hof de inhoud van de overeenkomst, inclusief de toepasselijkheid van de OPAK-voorwaarden. Namens [Holding] is echter niet voor ontvángst van de OPAK-voorwaarden getekend. Dit valt althans niet uit de tekst van deze opdrachtbevestiging af te leiden. Men kan immers niet akkoord gaan met het aantreffen van een exemplaar van algemene voorwaarden, men treft deze simpelweg aan of niet. Dit aantreffen kan wel bevestigd worden. Dat is echter niet namens [Holding] gedaan in genoemd stuk. Van dwingend bewijs is derhalve, zoals ook door [Holding] betoogd, geen sprake. Ook overigens is vooralsnog niet komen vast te staan dat [Holding] met genoemde opdrachtbevestiging een exemplaar van de OPAK-voorwaarden is toegezonden. [Accountants en Belastingadviseurs] zullen alsnog in de gelegenheid worden gesteld bewijs te leveren van deze stelling. Indien zij daarin slagen, faalt het beroep van [Holding] op het bepaalde in artikel 6:233 aanhef en sub b BW ten aanzien van de OPAK-voorwaarden. Indien [Accountants en Belastingadviseurs] niet slagen in deze bewijslevering, heeft [Holding] in beginsel, behoudens hetgeen het hof hierna in 4.12. en verder zal overwegen, met recht de vernietigbaarheid ingeroepen van het betreffende beding in deze OPAK-voorwaarden.
4.9.
Het hof overweegt voorts dat uit genoemde opdrachtbevestiging van 26 mei 2010 noch uit genoemde brief van 3 maart 2010 volgt dat [Accountants en Belastingadviseurs] de SRA-voorwaarden aan [Holding] ter beschikking hebben gesteld. De brief van 3 maart 2009 vermeldt weliswaar dat deze voorwaarden zijn bijgesloten, maar gelet op de betwisting van [Holding] staat dit nog geenszins vast. In beide stukken staat vermeld dat de SRA-voorwaarden zijn gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel te Utrecht. Deponering van algemene voorwaarden heeft in het algemeen niet als ter beschikkingstelling in de zin van artikel 6:233 sub b BW te gelden en gesteld noch gebleken zijn feiten of omstandigheden op grond waarvan in onderhavige zaak anders geoordeeld zou moeten worden. [Accountants en Belastingadviseurs] zullen ook van de stelling dat de SRA-voorwaarden ter beschikking zijn gesteld aan [Holding] bewijs mogen leveren. Indien zij daarin slagen, faalt het beroep van [Holding] op het bepaalde in artikel 6:233 aanhef en sub b BW ten aanzien van de SRA-voorwaarden. Indien [Accountants en Belastingadviseurs] niet slagen in deze laatste bewijslevering, heeft [Holding] in beginsel, behoudens hetgeen het hof hierna in 4.12. en verder zal overwegen, met recht de vernietigbaarheid ingeroepen van het betreffende beding in deze SRA-voorwaarden.
4.10.
[Holding] heeft haar beroep op het bepaalde in artikel 6:233 aanhef en sub a BW slechts onderbouwd met de stelling dat [Accountants en Belastingadviseurs] met hun beroep op onderhavige vervalbedingen de eigen wanprestaties trachten te verbloemen. Naar het oordeel van het hof zijn de door [Holding] gestelde concrete omstandigheden niet van dien aard dat onderhavige in de algemene voorwaarden opgenomen vervalbedingen als onredelijk bezwarend geduid dienen te worden. De facturatie was volgens [Holding] voor haar niet inzichtelijk en niet controleerbaar. [Holding] kon niet nagaan welke van de facturen van [Accountants en Belastingadviseurs] op werkzaamheden zagen die onder de
“fee quote”vielen en welke facturen werkzaamheden betroffen die [Accountants en Belastingadviseurs] uit zichzelf waren gaan verrichten. Dat [Holding], een professionele partij, niet tijdig tegen concrete facturen heeft kunnen ageren is evenwel gesteld noch gebleken. Daarentegen staat vast dat [Holding] de betalingen op de facturen van [Accountants en Belastingadviseurs] heeft voortgezet, hoewel de volgens haar verschuldigde bedragen reeds ruimschoots waren overschreden.
4.11.
De voorts nog door [Holding] ingenomen en door [Accountants en Belastingadviseurs] weersproken stelling dat het beroep van [Accountants en Belastingadviseurs] op onderhavige vervalbedingen in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, is niet nader feitelijk uitgewerkt. Kennelijk heeft [Holding] niet zo zeer beoogd de inhoud van onderhavige vervalbedingen als zodanig aan te vechten doch vooral het feit dat [Accountants en Belastingadviseurs] zich bedienen van deze bedingen, zo leidt het hof af uit de hierboven weergegeven stellingen van [Holding]. Hoe dit ook zij, ook dit beroep op de redelijkheid en billijkheid zal het hof derhalve bij gebrek aan onderbouwing passeren.
4.12.
[Accountants en Belastingadviseurs] hebben zich verder ten aanzien van beide in artikel 6:233 BW vermelde vernietigingsgronden beroepen op artikel 6:235 lid 1 BW, dat bepaalt dat op deze vernietigingsgronden geen beroep kan worden gedaan door (a) een rechtspersoon bedoeld in artikel 360 van Boek 2, die ten tijde van het sluiten van de overeenkomst laatstelijk zijn jaarrekening openbaar heeft gemaakt, of ten aanzien waarvan op dat tijdstip laatstelijk artikel 403 lid 1 van Boek 2 is toegepast noch door (b) een partij op wie het onder (a) bepaalde niet van toepassing is, indien op voormeld tijdstip bij haar vijftig of meer personen werkzaam zijn of op dat tijdstip uit een opgave krachtens de Handelsregisterwet 2007 blijkt dat bij haar vijftig of meer personen werkzaam zijn. Dit beroep is nog relevant ten aanzien van het in artikel 6:233 aanhef en sub b bepaalde. [Accountants en Belastingadviseurs] dragen als gebruiker van voormelde voorwaarden de stelplicht en de bewijslast dat van een onderneming als bedoeld in artikel 6:235 lid 1 BW sprake was.
4.13.
Volgens [Accountants en Belastingadviseurs] is voor sub a van artikel 6:235 lid 1 BW voormeld bepalend of de laatste jaarrekening van [Holding] was gepubliceerd toen zij een beroep deed op de vernietigbaarheid, derhalve op 6 oktober 2010 (de datum van de brief van de advocaat van [Holding] waarin dit ten aanzien van de OPAK-voorwaarden werd gedaan) en op 6 juli 2011 (de datum van de conclusie van antwoord in conventie, tevens van eis in reconventie in eerste aanleg waarbij dit beroep werd gedaan ten aanzien van de SRA-voorwaarden). Dit was volgens [Accountants en Belastingadviseurs] het geval. Ten pleidooie hebben [Accountants en Belastingadviseurs] hieraan nog toegevoegd dat [Accountants en Belastingadviseurs] de jaarrekeningen in de zin van de definitie van artikel 2:361 lid 1 BW (de enkelvoudige jaarrekeningen, bestaande uit de balans en de winst- en verliesrekening met de toelichting en de geconsolideerde jaarrekeningen) van [Holding] steeds hebben gepubliceerd en deze ook door [accountant], de eerdere accountant van [Holding], voorafgaand aan de opdracht aan [Accountants en Belastingadviseurs] zijn gepubliceerd.
4.14.
Volgens [Holding] gaat het om de vraag of de onderneming op de datum van het aangaan van de overeenkomst haar laatstelijk vastgestelde jaarrekening openbaar heeft gemaakt. [Holding] heeft betwist dat zij ten tijde van het sluiten van onderhavige overeenkomsten met [Accountants en Belastingadviseurs] een jaarrekening had gepubliceerd als bedoeld in artikel 2:361 lid 1 BW. Naar haar stellingen was alleen een balans gepubliceerd. Voorts heeft [Holding] aangevoerd dat indien een onderneming laatstelijk haar volledige jaarrekening heeft gepubliceerd, vervolgens ook nog dient te worden onderzocht of deze onderneming voldoet aan de criteria zoals opgenomen in artikel 2:396 lid 1 BW. Dit is volgens [Holding] in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever, aangezien anders iedere onderneming die zijn jaarrekening publiceert, als grote onderneming moet worden aangemerkt.
4.15.
Het hierboven onder 4.13. weergegeven standpunt van [Accountants en Belastingadviseurs] dat bepalend is of de laatste jaarrekening van [Holding] was gepubliceerd op het moment waarop zij een beroep deed op de vernietigbaarheid is onjuist, daar de wettekst spreekt van “ten tijde van het sluiten van de overeenkomst”. Indien echter, zoals [Accountants en Belastingadviseurs] voorts hebben gesteld, in rechte komt vast te staan dat dat voorafgaand aan onderhavige overeenkomsten waarbij genoemde algemene voorwaarden van toepassing zijn verklaard, gepubliceerd is als gesteld kan door [Holding] geen beroep worden gedaan op de vernietigingsgronden van artikel 6:233 BW. Het hof zal [Accountants en Belastingadviseurs] toelaten tot bewijslevering. Het standpunt van [Holding] dat daarnaast moet zijn voldaan aan de criteria zoals opgenomen in artikel 2:396 lid 1 BW vindt geen steun in de wetgeschiedenis. In de toelichting van amendement nummer 33 waarbij lid 1 van artikel 235 BW is ingevoegd staat vermeld dat niet de verplichting tot het openbaar maken van een jaarrekening, doch het daadwerkelijk publiceren ervan als criterium wordt voorgesteld teneinde bewijsproblemen te voorkomen, omdat dit gemakkelijk in het Handelsregister is na te gaan.
4.16.
[Holding] heeft in het kader van het door [Accountants en Belastingadviseurs] gedane beroep op het bepaalde in artikel 6:235 lid 1 aanhef en sub b BW gesteld dat ten tijde van het sluiten van de overeenkomst slechts één persoon in haar onderneming werkzaam was. Volgens [Holding] dienen de in haar dochteronderneming werkzame personen niet te worden meegeteld. [Holding] heeft voorts aangevoerd dat ook indien de werknemers van de vier aan [Holding] gelieerde ondernemingen (die, naar het hof begrijpt, kennelijk dochterondernemingen van [Holding] zijn) bij elkaar worden opgeteld, niet aan het in sub b genoemde aantal wordt voldaan. Artikel 1 lid 1 sub b van het Handelsregisterbesluit 2008 bepaalt immers dat slechts als werkzame personen worden aangeduid de al dan niet in dienst van de betrokken onderneming werkzame werknemers steeds voor zover zij doorgaans ten minste vijftien uur per week werkzaam zijn. Bij drie van de dochterondernemingen van [Holding] werken de meeste werknemers op oproepbasis. Zij zijn minder dan vijftien uur werkzaam. Indien alle bij [Holding] werkzame personen bij elkaar worden opgeteld hebben alle ondernemingen tezamen de afgelopen jaren, ook ten tijde van het van toepassing verklaren van genoemde algemene voorwaarden door [Accountants en Belastingadviseurs], gemiddeld tussen de dertig en veertig werkzame personen in dienst gehad, aldus [Holding].
4.17.
[Accountants en Belastingadviseurs] hebben bij gebrek aan wetenschap betwist dat ten tijde van het sluiten van onderhavige eerste overeenkomst minder dan vijftig personen werkzaam waren bij genoemde vennootschapen tezamen. Volgens de administratie van [Accountants en Belastingadviseurs] waren over de jaren 2006 tot en met 2009 per jaar tussen de 108 en 143 personeelsleden in dienst. Een oproepcontract impliceert voorts niet dat de betreffende oproepkracht gemiddeld minder dan vijftien uur werkzaam is, aldus [Accountants en Belastingadviseurs]. Ten pleidooie heeft [Accountants en Belastingadviseurs] nog expliciet weersproken dat het merendeel van genoemde deeltijdwerknemers minder dan vijftien uur per week werkzaamheden verrichtte. Zij hebben verder nog aangevoerd dat in sub b voormeld geen onderscheid wordt gemaakt tussen voltijd- en deeltijdwerknemers. De verwijzing naar het Handelsregisterbesluit gaat volgens [Accountants en Belastingadviseurs] niet op, omdat het betreffende artikel geen nadere uitwerking is van artikel 6:235 BW.
4.18.
Het hof stelt vast dat [Accountants en Belastingadviseurs] de stelling dat [Holding] geen beroep toe komt op de vernietigingsgrond als geformuleerd in artikel 6:233 aanhef en sub b BW op grond van het bepaalde in artikel 6:235 lid 1 aanhef en sub b BW feitelijk slechts hebben onderbouwd met de stelling dat volgens de administratie van [Accountants en Belastingadviseurs] over de jaren 2006 tot en met 2009 per jaar tussen de 108 en 143 personeelsleden in dienst waren bij [Holding] en haar dochterondernemingen gezamenlijk. Door [Holding] is voldoende weersproken dat van deze aantallen zou moeten worden uitgegaan voor de vaststelling van het aantal werknemers in de zin van artikel 6:235 sub b BW. [Holding] heeft daarbij geen deeltijdwerkers “opgeteld”, zoals [Accountants en Belastingadviseurs] ook nog lijkt te hebben aangevoerd in die zin dat werkzame uren zijn opgeteld, doch [Holding] heeft met een beroep op het Handelsregisterbesluit personen die ten tijde van het sluiten van de onderhavige overeenkomsten minder dan 15 uur per week bij [Holding] (en zijn dochterondernemingen) werkzaam waren, buiten beschouwing gelaten. Dit is, gelet op de rechtstreekse betrekking tussen artikel 6:235 BW en de Handelsregisterwet waar het Handelsregisterbesluit bij behoort, het feit dat genoemde aanduiding van werkzame personen in het Handelsregisterbesluit 2008 ook reeds gold ten tijde van het sluiten van onderhavige overeenkomsten en het feit dat in artikel 1 lid 1 sub b van dit besluit ook expliciet is neergelegd dat onder werkzame personen in de onderneming slechts zijn begrepen degenen die meer dan 15 uur per week in de onderneming werkzaam zijn, naar het oordeel van het hof een juiste benadering. Nu [Accountants en Belastingadviseurs] hierop alleen nog de betwisting van [Holding] dat van de door [Accountants en Belastingadviseurs] gestelde aantallen werkzame personen moet worden uitgegaan, hebben weersproken en ter zake geen concreet bewijs hebben aangeboden, zal het hof reeds op deze grond voorbij gaan aan het beroep van [Accountants en Belastingadviseurs] op de uitsluiting zoals geformuleerd in artikel 6:235 lid 1 aanhef en sub b BW. De vraag of de wetgever beoogd heeft de werkzame personen in dochtervennootschappen mee te tellen, behoeft derhalve geen behandeling meer.
4.19.
Uit het bovenstaande volgt dat er meerdere wegen te bewandelen zijn in deze procedure die tot een eindbeslissing kunnen leiden. Het hof laat aan [Accountants en Belastingadviseurs] die in beide trajecten de bewijslast draagt de keuze of, indien zij bewijs wil leveren betreffende genoemde thema’s, eerst het bewijstraject betreffende de ter beschikkingstelling van onderhavige algemene voorwaarden aan de orde dient te komen of dat dat eerst het bewijstraject betreffende de publicatie van de jaarrekening dient te zijn.
4.20.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De uitspraak

Het hof:
laat [Accountants en Belastingadviseurs] toe feiten of omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat:
  • de OPAK-voorwaarden ter beschikking zijn gesteld aan [Holding] voorafgaand aan het sluiten van onderhavige overeenkomt van 10 januari 2007, althans dat [Holding] met genoemde opdrachtbevestiging van 10 januari 2007 een exemplaar van de OPAK-voorwaarden is toegezonden en dat;
  • de SRA-voorwaarden waren gevoegd bij genoemde opdrachtbevestiging van 26 mei 2010 en/of bij genoemde brief van 3 maart 2009 aan [Holding] en/of dat;
  • de jaarrekeningen in de zin van de definitie van artikel 2:361 lid 1 BW (de enkelvoudige jaarrekeningen, bestaande uit de balans en de winst- en verliesrekening met de toelichting en de geconsolideerde jaarrekeningen) van [Holding] voorafgaand aan onderhavige overeenkomst van 26 mei 2010 zijn gepubliceerd en deze ook voorafgaand aan onderhavige overeenkomst van 10 januari 2007 zijn gepubliceerd.
bepaalt, voor het geval [Accountants en Belastingadviseurs] bewijs door getuigen wil leveren, dat de getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. E.K. Veldhuijzen van Zanten als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te ‘s Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 12 mei 2015 voor
opgave van de verhinderdata van partijen zelf en hun advocaten en de getuige(n) in de periode van vier tot twaalf weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [Accountants en Belastingadviseurs] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S. Riemens, E.K. Veldhuijzen van Zanten en M.J. Pesch en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 april 2015.
griffier rolraadsheer