ECLI:NL:GHSHE:2015:1531

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 april 2015
Publicatiedatum
28 april 2015
Zaaknummer
HD 200 124 110_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen raadsheer-commissaris mr. S. Riemens in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 april 2015 uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van de appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. B.L.G. Moolhuijsen, tegen raadsheer-commissaris mr. S. Riemens. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een getuigenverhoor dat op 2 maart 2015 had plaatsgevonden in een civiele procedure tussen de appellant en [schadeverzekering] Schadeverzekeringen N.V. De appellant stelde dat mr. Riemens partijdig was geweest tijdens het verhoor, onder andere door suggestieve vragen te stellen en bewoordingen in het proces-verbaal op te nemen die de getuige niet had gebruikt.

De wrakingskamer heeft de gronden van het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat er geen feiten of omstandigheden zijn die wijzen op een persoonlijke vooringenomenheid van mr. Riemens. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De aangevoerde gronden werden niet als voldoende zwaarwegend beschouwd om te concluderen dat de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd was.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de hoofdzaak voortgezet zal worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door de rechters van de wrakingskamer.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Wrakingskamer
Registratienummer: HD 200.124.110/02
Datum beslissing: 21 april 2015
Beslissing op het mondelinge verzoek als bedoeld in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
in de zaak met zaaknummer HD 200.124.110/01 (hierna: de hoofdzaak) van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. B.L.G. Moolhuijsen te Roermond,
verzoeker tot wraking, hierna ook aan te duiden als [appellant],
tegen
[schadeverzekering] Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. R. Ketting te Zwolle,
hierna aan te duiden als [schadeverzekering],
strekkende tot wraking van mr. S. Riemens, raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van civiele zaken in het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.

1.Het procesverloop

1.1.
Bij de afdeling civiel recht van het hof is een procedure aanhangig (met zaaknummer HD 200.124.110/01) tussen [appellant] als appellant en [schadeverzekering] als geïntimeerde.
1.2.
Bij arrest van 18 november 2014 heeft het hof [schadeverzekering] toegelaten feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat de onder [appellant] op 16 september 2011 aangetroffen boot de gestolen boot van de heer [eigenaar boot] betreft met [bootnummer].
1.3.
In dat kader heeft er op 2 maart 2015 een getuigenverhoor plaatsgevonden, gehouden ten overstaan van mr. Riemens als raadsheer-commissaris. Tijdens dit getuigenverhoor heeft de raadsheer-commissaris de griffier de tekst voor een proces-verbaal gedicteerd. Verzoeker heeft mr. Riemens tijdens dit getuigenverhoor gewraakt. De gronden van het wrakingsverzoek zijn opgenomen in het proces-verbaal van het getuigenverhoor.
1.4.
Bij brief d.d. 17 maart 2015 heeft verzoeker zijn wrakingsverzoek nader toegelicht.
1.5.
Mr. Riemens heeft niet in de wraking berust. Mr. Riemens heeft op 19 maart 2015 haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aan de wrakingskamer toegezonden. Deze reactie is op voorhand aan verzoeker en [schadeverzekering] toegezonden.
1.6.
Mr. Ketting heeft namens [schadeverzekering] bij schrijven d.d. 25 maart 2015 op het wrakingsverzoek gereageerd en geconcludeerd tot afwijzing daarvan.
1.7.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de wrakingskamer op 31 maart 2015. Bij die gelegenheid heeft verzoeker, vergezeld door zijn advocaat, mr. B.L.G. Moolhuijsen, advocaat te Roermond, het wrakingsverzoek nader toegelicht. Mr. Riemens, die de wrakingskamer voorafgaand aan de behandeling van het wrakingsverzoek heeft laten weten geen gebruik te maken van de gelegenheid om op het wrakingsverzoek te worden gehoord, is niet verschenen. Evenmin is [schadeverzekering] verschenen.
1.8.
Na de mondelinge behandeling heeft de voorzitter het onderzoek gesloten en medegedeeld dat de wrakingskamer op 21 april 2015 uitspraak zal doen.

2.Het verzoek tot wraking

2.1.
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van getuigenverhoor twee wrakingsgronden aangevoerd:
1. mr. Riemens stelt suggestieve vragen, waarbij mr. Riemens insinuaties doet;
2. mr. Riemens geeft in het proces-verbaal bewoordingen weer die de getuige niet heeft gebruikt.
Ten aanzien van de tweede wrakingsgrond – het weergeven door mr. Riemens van bewoordingen in het proces-verbaal die de getuige niet heeft gebruikt – heeft mr. Moolhuijsen, mede namens verzoeker in zijn brief aan de wrakingskamer van 17 maart 2015 drie voorbeelden genoemd:
1- Op één van de vragen van mr. Riemens antwoordde de getuige dat de politie vanaf juni 1999 bepaalde controles uitvoert op basis van de Wet Pleziervaartuigen. Desgevraagd deelde de getuige mee dat hij niet wist waarom vanaf juni 1999 bepaalde controles werden uitgevoerd. Mogelijk dat dit samenhing met een wijziging van de Wet Pleziervaartuigen. Mr. Riemens dicteerde – later – dat de Wet Pleziervaartuigen met ingang van juni 1999 was gewijzigd en op grond daarvan controles werden uitgevoerd.
2- De getuige verklaarde dat hij bepaalde zaken c.q. kenmerken niet had gecontroleerd met betrekking tot de motor van de boot. Mr. Riemens vatte samen en noteerde “motorgegevens zijn door mij niet gecontroleerd”.
3- Nadat de getuige had verklaard dat het alles bij elkaar genomen zijn
gevoelwas dat de door de politie aangetroffen boot de gestolen boot was, dicteerde mr. Riemens aan de griffier dat de getuige verklaart dat hij “100% zeker weet dat het de betreffende (gestolen) boot was”. Dit laatste was voor verzoeker de spreekwoordelijke druppel die de emmer deed overlopen.
In de brief van 17 maart 2015 aan de wrakingskamer heeft mr. Moolhuijsen, mede namens verzoeker voorts aanvullend nog naar voren gebracht:
3. dat het er – naar de subjectieve waarneming van mr. Moolhuijsen – op leek dat mr. Riemens het verhoor niet had voorbereid op een wijze zoals mr. Moolhuijsen dit bij andere verhoren heeft meegemaakt;
4. dat mr. Riemens eerst vragen stelde aan de getuige, vervolgens zelf schriftelijke aantekeningen maakte en ten slotte vanuit haar aantekeningen begon met het dicteren van de afgelegde verklaring; welke werkwijze het risico met zich mee brengt dat indien bepaalde door de getuige afgelegde verklaringen niet volledig worden genoteerd, naderhand niet meer kunnen worden gereproduceerd indien de verklaring van de getuige wordt gedicteerd aan de griffier;
5. dat ten aanzien van de bewijsopdracht door mr. Riemens geen, althans weinig, relevante vragen werden gesteld; en
6. dat mr. Moolhuijsen van mr. Riemens op een ongepaste, onvriendelijke en onprofessionele wijze een sneer kreeg, toen hij de getuige een korte vraag stelde om duidelijkheid te verkrijgen of met het CIN nummer en het rompnummer (termen die de getuige door elkaar gebruikte) hetzelfde nummer wordt bedoeld.
Concluderend stelt mr. Moolhuijsen, mede namens verzoeker, dat er sprake is van subjectieve partijdigheid c.q. een persoonlijke overtuiging van mr. Riemens, op grond waarvan haar rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Zo geen sprake zou zijn van een subjectieve partijdigheid, dan heeft mr. Riemens, aldus mr. Moolhuijsen, in ieder geval door haar optreden de schijn daarvan gewekt.
2.2.
De reactie van mr. Riemens is als volgt:
Uiteraard heeft mr. Riemens in het proces-verbaal weergegeven wat volgens haar de essentie was van het antwoord van de getuige. Voor zover de getuige het zelf daarmee niet eens zou zijn, had dat na voorlezing van het proces-verbaal, en zo nodig door nadere vraagstelling aan de getuige, aan de orde kunnen komen en eventueel tot wijziging van de inhoud van het proces-verbaal kunnen leiden. Zo ver is het getuigenverhoor echter niet kunnen komen door het wrakingsverzoek.
Of een advocaat het wel of niet eens is met een weergave van het antwoord van de getuige in het proces-verbaal is overigens niet van doorslaggevend belang voor de inhoud van het proces-verbaal. Voor zover een advocaat het niet eens is met de inhoud van de weergave van een getuigenverhoor kan hij daarvan melding maken in de memorie (van antwoord) na enquête.
De wijze waarop mr. Riemens de regie heeft gevoerd op de zitting en de wijze waarop mr. Riemens de getuige heeft bevraagd, heeft niets van doen met partijdigheid. Soms zijn er omstandigheden waardoor een iets strakkere regie van de zitting nodig is dan een advocaat prettig vindt. Het is aan de rechter om dat te beoordelen, aldus mr. Riemens.

3.De beoordeling

3.1.
Ingevolge artikel 36 Rv kan elk van de rechters die een zaak behandelen, door een partij worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.3.
Er zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld dan wel gebleken op grond waarvan thans geoordeeld dient te worden dat er sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van mr. Riemens jegens verzoeker. Te onderzoeken staat dan of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees dat mr. Riemens jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert – objectief – gerechtvaardigd is.
3.4.
Mr. Moolhuijsen heeft, mede namens verzoeker in zijn nadere toelichting op het wrakingsverzoek en tijdens de wrakingszitting aangegeven dat het wrakingsverzoek het gevolg is van een opeenstapeling van feiten en omstandigheden die zich voordeden tijdens het verhoor door mr. Riemens van de getuige [getuige] op 2 maart 2015 en dat de gang van zaken rond de verklaring van de getuige omtrent de mate van zekerheid dat de bij verzoeker aangetroffen boot de gestolen boot van de heer [eigenaar boot] was, “de druppel was die de emmer deed overlopen”.
Omdat de gang van zaken rond de verklaring van de getuige omtrent de mate van zekerheid dat de bij verzoeker aangetroffen boot de gestolen boot van de heer [eigenaar boot] was, de concrete aanleiding is geweest voor het indienen van het wrakingsverzoek, zal de wrakingskamer de daarmee verband houdende wrakingsgrond eerst beoordelen. Het gaat dan om de wijze waarop mr. Riemens de getuigenverklaring heeft verwoord en gedicteerd.
3.5.
Het hof onderschrijft het belang van een nauwkeurige weergave van de getuigenverklaring in het opgesteld proces-verbaal. Dat deze weergave (de advocaat van) verzoeker onwelgevallig was, is geen grond voor wraking.
De kern van het bezwaar van verzoeker betreft vervolgens de beweerde onzorgvuldige en gebrekkige wijze waarop de raadsheer-commissaris de afgelegde getuigenverklaring zou hebben laten opnemen in het proces-verbaal. Het enkele feit dat verzoeker het niet eens is met de handelwijze van een rechter rechtvaardigt niet, althans niet dan in bijzondere omstandigheden die, zoals hierna zal blijken, niet kunnen worden vastgesteld, de slotsom dat er sprake is van vooringenomenheid. Wat betreft de gang van zaken bij het dicteren van het proces-verbaal op 2 maart 2015 geldt dat daaraan, ook bezien tegen de achtergrond van de overige klachten van verzoeker omtrent het optreden van mr. Riemens, onvoldoende zwaarwegende aanwijzingen kunnen worden ontleend voor het oordeel dat mr. Riemens jegens verzoeker een vooringenomenheid koesterde, althans dat de bij verzoeker dienaangaande ontstane vrees objectief gerechtvaardigd was. Het is immers mr. Riemens die de getuige ondervroeg en daarbij de orde ter zitting bepaalde; daartoe behoort tevens de wijze waarop hetgeen voorvalt ter zitting door haar wordt geverbaliseerd.
3.6.
Als bijzondere omstandigheid noemt verzoeker het volgende. In het proces-verbaal van getuigenverhoor staat onder meer het volgende opgenomen: “Volgens mijn gevoel is het door ons aangetroffen vaartuig 100% het vaartuig van de [heer [eigenaar boot]]”. Het dicteren door mr. Riemens is abrupt afgebroken doordat mr. Moolhuijsen, mede namens verzoeker, een beroep op wraking deed. De zin, die mr. Riemens op dat moment bezig was te dicteren is daarom niet volledig in het proces-verbaal terecht gekomen.
Verzoeker stelt dat de getuige het percentage “100%” niet heeft genoemd. [schadeverzekering] bestrijdt de stelling van verzoeker op dat punt. Nog tijdens de zitting zou de vertegenwoordigster van [schadeverzekering] mr. Ketting in het oor hebben gefluisterd dat de getuige het percentage “100%” wel had genoemd. Verder constateert de wrakingskamer dat de door verzoeker gestelde uitlating van de getuige “Volgens mijn gevoel is het door ons aangetroffen vaartuig het vaartuig van de [heer [eigenaar boot]]” onder de toevoeging “100%” in het proces-verbaal is opgenomen.
Daarmee is naar het oordeel van de wrakingskamer niet aannemelijk geworden dat mr. Riemens het percentage “100%” zelf heeft genoemd en in het proces-verbaal heeft opgenomen; laat staan dat mr. Riemens dit vanuit een jegens verzoeker gekoesterde vooringenomenheid zou hebben gedaan.
3.7.
Aangenomen moet voorts worden dat verzoeker en de advocaat van mr. Riemens nog de gelegenheid zouden hebben gekregen tot het zelf bevragen van de getuige. Bij die gelegenheid zouden verzoeker en zijn advocaat – indien zij op dat moment nog steeds van mening waren dat de getuige het percentage “100%” niet had genoemd – dit zelf bij de getuige hebben kunnen navragen, hetgeen dan eventueel tot aanpassing van het proces-verbaal op dat punt had kunnen leiden. Gezien de neutrale positie van de getuige, als brigadier van politie, moet verder worden aangenomen dat deze getuige, indien hij het percentage “100%” niet had genoemd, daarvan alsdan zeker melding zou hebben gemaakt. Zover is het echter niet gekomen doordat een beroep op wraking is gedaan.
3.8.
Ook uit de andere twee door verzoeker genoemde voorbeelden blijkt op geen enkele wijze dat mr. Riemens partijdig of vooringenomen zou zijn in het weergeven van de verklaring van de getuige in het proces-verbaal. Dat de samenvattingen van mr. Riemens ten aanzien van de verklaring van de getuige over het onderwerp ‘Wet Pleziervaartuigen’ en de controle van de motorgegevens onjuist zou zijn geweest, wordt door mr. Ketting namens [schadeverzekering] niet, althans slechts zeer ten dele, onderschreven en blijkt niet uit het proces-verbaal van getuigenverhoor, dat op de betreffende punten in lijn is met de door verzoeker en zijn advocaat geschetste verklaring van de getuige. Dat het proces-verbaal van getuigenverhoor op de genoemde punten geen juiste weergave van de door de getuige afgelegde verklaring bevat, is daarmee niet aannemelijk geworden. Overigens kunnen deze aspecten aan de getuige worden voorgehouden en zijn reactie zal dan in het proces-verbaal worden opgenomen.
3.9.
In de tweede plaats werpt verzoeker mr. Riemens tegen suggestieve (gesloten) vragen aan de getuige te hebben gesteld, waarbij mr. Riemens insinuaties zou hebben gedaan. Door mr. Riemens zouden de getuige de woorden min of meer “in de mond” zijn gelegd door de getuige een vraag voor te leggen, die deze slechts met “ja” of “nee” kon/mocht beantwoorden. Verzoeker doelt hiermee op de door hem ter zitting van de wrakingskamer aldus geciteerde vraagstelling van mr. Riemens: “Dus dat betekent dat (…)?”; “Dus het is [op die manier] gegaan?”.
3.10.
De vraag van mr. Riemens dient echter niet als een op zichzelf staande en geïsoleerde vraag beoordeeld te worden, maar in het licht van het gehele onderzoek ter terechtzitting en de in dat kader eerder aan de getuige gestelde (open) vragen.
Op een getuigenverhoor is het de taak van een raadsheer-commissaris om vragen aan de getuige(n) te stellen teneinde te worden voorzien van alle voor de beoordeling van het geschil noodzakelijke informatie, alsmede om iedere getuige in de gelegenheid te stellen om zijn kijk op de zaak te geven. Het is aan mr. Riemens om te bepalen welke vragen hiertoe aan de getuige(n) worden gesteld en in welke mate er aanleiding bestaat om op onderdelen al dan niet kritisch door te vragen.
Onjuist is de opvatting als zou de raadsheer-commissaris slechts open vragen mogen stellen. Het stellen van gesloten vragen kan met name bedoeld zijn om te verifiëren of de getuige goed is begrepen. Dat mr. Riemens de getuige zodanig heeft ondervraagd dat daaruit een vooringenomenheid kan worden afgeleid, kan het hof niet vaststellen.
3.11.
Bezien in het licht van het vorenstaande komen uit de wijze van de vraagstelling door mr. Riemens ter zitting geen bijzonderheden naar voren, laat staan bijzonderheden waaruit een gegronde vrees voor partijdigheid valt af te leiden.
Dit betekent dat ook hier de onpartijdigheid van mr. Riemens niet in het geding is.
3.12.
De wrakingskamer zal hieronder nog kort de overige door (de advocaat van) verzoeker genoemde bezwaren behandelen.
3.13.
De – naar de subjectieve waarneming van mr. Moolhuijsen – onvolkomen voorbereiding door mr. Riemens op het getuigenverhoor.
Niet enkel de visie van de advocaat van verzoeker is beslissend; de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt, moet objectief gerechtvaardigd zijn. Het niet goed voorbereid op zitting verschijnen, zo reeds aan de orde (de door mr. Moolhuijsen ter onderbouwing hiervan genoemde omstandigheden (het doorbladeren van enkele (proces)stukken op zoek naar eerder door de te horen getuige afgelegde (schriftelijke) verklaringen en het slechts summier ter sprake brengen van de bewijsopdracht) duiden, ook in onderling verband en samenhang bezien, naar het oordeel van de wrakingskamer niet (zonder meer) op een slechte voorbereiding door mr. Riemens), is geen omstandigheid die maakt dat daaruit van het partijdig zijn van mr. Riemens blijkt.
3.14.
De werkwijze van mr. Riemens (vragen, aantekenen, dicteren).
Het staat mr. Riemens vrij te bepalen welke werkwijze zij hanteert voor het vastleggen van de verklaring van de getuige. Het is niet aan de wrakingskamer daaromtrent een oordeel te geven. De geschetste werkwijze van mr. Riemens, waarbij zij eerst vragen stelde aan de getuige, vervolgens zelf schriftelijke aantekeningen maakte en – naar verzoeker en zijn advocaat ter zitting van de wrakingskamer desgevraagd hebben verklaard pas (veel) later – vanuit haar aantekeningen begon met het dicteren aan de griffier van de afgelegde verklaring, roept niet de schijn van partijdigheid op. Het enkele feit dat verzoeker het niet eens is met de werkwijze van mr. Riemens, althans een andere werkwijze prefereert, rechtvaardigt niet de slotsom dat er sprake is van vooringenomenheid.
3.15.
Het stellen van ten aanzien van de bewijsopdracht niet, althans weinig, relevante vragen.
Het enkele feit dat mr. Riemens vragen stelt buiten de gestelde reikwijdte van de bewijsopdracht (zoal juist) leidt niet tot het oordeel dat er reden is het verzoek tot wraking te honoreren. Overigens staat het een raadsheer-commissaris vrij de getuige ook vragen te stellen die niet een direct verband houden met het probandum. Dergelijke vragen kunnen nuttig zijn voor de inkleuring van een verklaring en om de communicatie met de getuige te verbeteren.
3.16.
De terechtwijzing van mr. Moolhuijsen door mr. Riemens.
Mr. Riemens heeft hierover in haar reactie op het wrakingsverzoek opgemerkt dat het door mr. Moolhuijsen op dit punt vermelde in zoverre juist is dat mr. Riemens mr. Moolhuijsen moest terechtwijzen aangezien hij haar hinderlijk onderbrak.
Uit het feit dat mr. Riemens haar ongenoegen heeft geuit over het (voortijdig) stellen door mr. Moolhuijsen van een vraag aan de getuige, kan niet zonder meer worden geconcludeerd dat de schijn van partijdigheid is gewekt. Het is immers de taak van de rechter om op de zitting de procesorde te bewaken en de regie te voeren en in dat kader te bepalen wie wanneer aan het woord komt. De rechter heeft daarbij een grote vrijheid, zodat slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden in de wijze waarop de rechter die taak heeft ingevuld een grond kan worden gevonden voor het oordeel dat hij/zij jegens een van partijen een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. In het onderhavige geval is in de wijze van behandeling van de zaak door mr. Riemens geen grond gelegen dergelijke uitzonderlijke omstandigheden aan te nemen. De motivering van mr. Riemens (mr. Moolhuijsen is niet aan de beurt voor het stellen van vragen) is daarnaast ook niet zo onbegrijpelijk, dat daaruit een zwaarwegende aanwijzing moet worden afgeleid voor het oordeel dat sprake is van partijdigheid van mr. Riemens.
3.17.
Aldus is naar het oordeel van de wrakingskamer ten aanzien van de door verzoeker aangevoerde gronden noch op zichzelf staand, noch bezien in onderling verband en samenhang, gebleken van uitzonderlijke omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat mr. Riemens jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert of waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.18.
Het wrakingsverzoek zal daarom worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
wijsthet verzoek tot wraking af;
bepaaltdat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek;
beveeltde onverwijlde toezending van deze beslissing aan:
- verzoeker;
- de advocaat van geïntimeerde in de hoofdzaak;
- de raadsheer-commissaris, mr. Riemens.
Deze beslissing is gegeven door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, J. Swinkels en W.E.M. van Nispen tot Sevenaer in tegenwoordigheid van mr. C.J.G. Streutjes als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2015.