In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. De belanghebbende had een verhoging van de gecombineerde heffingskorting ontvangen op basis van ambtshalve aanslagen die aan haar echtgenoot waren opgelegd. De Inspecteur had deze verhoging verleend zonder onderzoek te doen naar het inkomen van de echtgenoot. Later zijn de ambtshalve aanslagen verminderd, waarna de Inspecteur de ten onrechte verleende verhoging van de heffingskorting bij de belanghebbende heeft nagevorderd.
Het Hof oordeelt dat de Inspecteur ten tijde van het opleggen van de aanslagen niet op de hoogte was van het feitelijke inkomen van de echtgenoot en dat hij ook wist dat de echtgenoot bezwaar had gemaakt tegen de ambtshalve aanslagen. Het Hof concludeert dat de Inspecteur een onderzoeksplicht had naar het inkomen van de echtgenoot en dat het achterwege laten van dit onderzoek een ambtelijk verzuim opleverde dat navordering in de weg staat. Daarom vernietigt het Hof de navorderingsaanslagen en verklaart het hoger beroep van de belanghebbende gegrond.
De uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, en de Inspecteur wordt veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de belanghebbende. De belanghebbende had in haar aangiften ontkennend geantwoord op de vraag of haar echtgenoot een inkomen had dat boven bepaalde drempels uitkwam, wat de Inspecteur niet mocht negeren. De zaak benadrukt de noodzaak voor de Inspecteur om adequaat onderzoek te doen voordat hij beslissingen neemt die de belastingplichtige kunnen benadelen.