ECLI:NL:GHSHE:2015:13

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 januari 2015
Publicatiedatum
9 januari 2015
Zaaknummer
14-00378
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting na verwijzing door de Hoge Raad

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan de belanghebbende is opgelegd door de gemeente Arnhem. De belanghebbende had op 28 februari 2012 zijn auto stilgezet voor een wasserette om een zak met wasgoed af te geven. Voor het parkeren op deze locatie was parkeerbelasting verschuldigd, maar de belanghebbende was van mening dat hij zich bezighield met onmiddellijk laden en lossen, waardoor geen parkeerbelasting verschuldigd zou zijn. Het Gerechtshof te Arnhem had eerder het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, maar de Hoge Raad heeft deze uitspraak vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.

Tijdens de zitting op 24 november 2014 heeft de belanghebbende zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat de zak met wasgoed te groot was om verderop te parkeren. Het Hof heeft vastgesteld dat de belanghebbende slechts kortstondig in de wasserette aanwezig was om de zak af te geven. Het Hof oordeelt dat de belanghebbende zijn voertuig uitsluitend heeft stilgestaan zolang als nodig was voor het ononderbroken verrichten van de handelingen die noodzakelijk waren voor de afgifte van de zak met wasgoed. Het Hof concludeert dat er sprake is van onmiddellijk laden en lossen, waardoor de naheffingsaanslag onterecht was opgelegd.

Het Hof verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de Rechtbank en de naheffingsaanslag, en gelast dat de Heffingsambtenaar de betaalde griffierechten aan de belanghebbende vergoedt. Tevens wordt de Heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van een tegemoetkoming in de proceskosten van de belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00378
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 9 oktober 2012, nummer AWB 12/1372, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende de na te noemen naheffingsaanslag.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Arnhem opgelegd ten bedrage van € 55,50, bestaande uit € 1,50 aan parkeerbelasting en € 54 aan kosten voor het opleggen van de naheffingsaanslag (hierna: de naheffingsaanslag).
1.2.
De naheffingsaanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, door de Heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 115.
De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het Gerechtshof te Arnhem heeft bij uitspraak van 19 februari 2013, nummer 12/00644, het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.
1.5.
Belanghebbende heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem.
Bij arrest van 7 maart 2014, nummer 13/01494, heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem vernietigd en het geding naar het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (hierna: het Hof) verwezen ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest (hierna: het verwijzingsarrest).
1.6.
De zitting heeft plaatsgehad op 24 november 2014 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar is toen verschenen en gehoord belanghebbende. De Heffingsambtenaar is met kennisgeving aan het Hof niet verschenen.
1.7.
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof.
1.8.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2.Feiten

In het geding na verwijzing kan van de volgende feiten worden uitgegaan.
2.1.
Belanghebbende heeft op 28 februari 2012 in de gemeente Arnhem zijn personenauto stilgezet op een parkeerplaats gelegen voor een wasserette, teneinde een zak met wasgoed af te geven.
2.2.
Ingevolge de Parkeerverordening 2012 van de gemeente Arnhem was voor parkeren op die plaats parkeerbelasting verschuldigd.
2.3.
Belanghebbende heeft, zonder parkeerbelasting te hebben voldaan, de zak met wasgoed met een gewicht van ongeveer 12 kilogram ter reiniging afgegeven bij de wasserette.
2.4.
Aan belanghebbende is voor het parkeren op een plaats waar daarvoor parkeerbelasting is verschuldigd een naheffingsaanslag in die belasting opgelegd.

3.Verwijzingsopdracht

In zijn arrest van 7 maart 2014, nr. 13/01494, heeft de Hoge Raad overwogen:
“3.2.1. Voor het Hof was in geschil of hier sprake is geweest van laden en lossen, zodat heffing van parkeerbelasting achterwege dient te blijven.
3.2.2.
Het Hof heeft aannemelijk geacht dat belanghebbende slechts zeer kortstondig in de wasserette aanwezig is geweest om de zak met wasgoed ter reiniging aan te bieden en af te geven. Dit staat naar het oordeel van het Hof echter niet in de weg aan de heffing van parkeerbelasting. Het bezoek van een consument aan een winkel voor het verkrijgen van een dienst, hoe kortstondig dat bezoek ook is geweest, vormt namelijk geen laden en lossen in de zin van artikel 225, lid 2, van de Gemeentewet, aldus het Hof.
3.3.1.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder letter o, van de Parkeerverordening 2012 van de gemeente Arnhem moet onder “parkeren” worden verstaan hetgeen daarmee wordt bedoeld in art. 225, lid 2, van de Gemeentewet. Volgens die laatste bepaling wordt, voor zover hier van belang:
“(...) onder parkeren verstaan het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten (...)"
3.3.2.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 12 mei 1999, nr. 33286, ECLI:NL:HR:1999:AA2760, BNB 1999/257, volgt dat onder “onmiddellijk laden en lossen” dient te worden verstaan het bij voortduring inladen of uitladen van zaken van enige omvang of enig gewicht, onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht en gedurende de tijd die daarvoor nodig is. Het moet gaan om zaken van een zodanige omvang of gewicht dat zij niet of bezwaarlijk op een andere wijze dan per voertuig ter plaatse kunnen worden gehaald of gebracht (vgl. HR 10 juni 1975, nr. 67 757, NJ 1975/481).
3.3.3.
Indien de belanghebbende zich erop beroept dat sprake is geweest van laden en lossen, zal daarom vastgesteld moeten worden of het voertuig uitsluitend heeft stilgestaan zo lang als nodig was voor het ononderbroken verrichten van het geheel van handelingen dat redelijkerwijs noodzakelijk is om zaken als hiervoor in onderdeel 3.3.2 bedoeld ter plaatse in ontvangst te nemen en in het voertuig te brengen, dan wel uit het voertuig te halen en aan de geadresseerde af te geven.
3.4.
Door te oordelen als hiervoor in onderdeel 3.2.2 is weergegeven, heeft het Hof een andere en dus onjuiste maatstaf aangelegd. Het middel treft daarom doel.
3.5. ‘
s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een onderzoek als hiervoor bedoeld in onderdeel 3.3.3. Opmerking verdient nog dat tot de aldaar bedoelde handelingen die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de afgifte of ontvangst van zaken, ook de afgifte van een ontvangstbewijs kan behoren.”

4.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

4.1.
Na verwijzing is nog in geschil het antwoord op de vraag of het voertuig uitsluitend heeft stilgestaan zo lang als nodig was voor het ononderbroken verrichten van het geheel van handelingen dat redelijkerwijs noodzakelijk is om zaken als in het verwijzingsarrest onder 3.2.2 bedoeld ter plaatse uit het voertuig te halen en aan de geadresseerde af te geven, zodat er sprake is van onmiddellijk lossen.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
4.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Ter zitting heeft belanghebbende zijn standpunt herhaald en daaraan – kort weergegeven – het volgende toegevoegd.
De zak met wasgoed in kwestie was te groot om verderop te parkeren teneinde de zak met wasgoed af te geven. Indien er direct voor de wasserette geen plaats is, moet ik een andere keer terugkomen om de zak met wasgoed af te geven.
4.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de naheffingsaanslag. De Heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

5.Gronden

Ten aanzien van het geschil
5.1.
Ingevolge artikel 1, aanhef onder o, van de Verordening Parkeren en Parkeerbelasting 2012 van de Raad van de Gemeente Arnhem wordt onder ‘parkeren’ verstaan:
‘o. parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet;’
5.2.
Artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet luidt:
‘(…) wordt onder parkeren verstaan het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.’
5.3.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 12 mei 1999, nr. 33 286,
BNB1991/257, ECLI:NL:HR:1999:AA2760, volgt dat onder ‘onmiddellijk laden en lossen’ dient te worden verstaan het bij voortduring inladen of uitladen van zaken van enige omvang of enig gewicht, onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht en gedurende de tijd die daarvoor nodig is. Voorts blijkt uit het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 1975, nr. 67 757, ECLI:NL:HR:1975:AB4373,
NJ1975/481, dat, om van laden en lossen te kunnen spreken, het moet gaan om zaken van een zodanige omvang of gewicht dat zij niet of bezwaarlijk op een andere wijze dan per voertuig ter plaatse kunnen worden gehaald of gebracht. Uit het verwijzingsarrest volgt dat het voertuig uitsluitend stil moet hebben gestaan zo lang als nodig was voor het ononderbroken verrichten van het geheel van handelingen dat redelijkerwijs noodzakelijk is om de zaak uit het voertuig te halen en aan de geadresseerde af te geven.
5.4.
Belanghebbende heeft meerdere malen gemotiveerd gesteld en het Hof acht, evenals het Gerechtshof te Arnhem, aannemelijk dat belanghebbende slechts zeer kortstondig in de wasserette is geweest om de zak met wasgoed af te leveren. Het Hof acht voorts aannemelijk dat belanghebbendes auto overigens niet langer heeft stilgestaan dan noodzakelijk was voor die aflevering. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbendes auto uitsluitend zo lang stilgestaan als nodig was teneinde het geheel van handelingen te verrichten dat noodzakelijk was voor de aflevering van de zak met wasgoed.
5.5.
Zoals blijkt uit de vaststaande feiten was er sprake van een zak met wasgoed van ongeveer 12 kilogram. Belanghebbende heeft gesteld en het Hof acht aannemelijk dat het om een zak met wasgoed ging van 65 centimeter hoog en met een doorsnede van 50 centimeter. Het Hof is van oordeel dat deze zak met wasgoed van zodanig gewicht en een zodanige omvang was dat die bezwaarlijk anders dan per auto ter plaatse kon worden gebracht.
5.6.
Het Hof is aldus van oordeel dat sprake is geweest van onmiddellijk laden en lossen in de vorenbedoelde zin. Derhalve is het gelijk aan de zijde van belanghebbende.
Slotsom
5.7.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de Rechtbank en de naheffingsaanslag dienen te worden vernietigd.
Ten aanzien van het griffierecht
5.8.
Aangezien de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 42 respectievelijk € 115 te vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
5.9.
Aangezien het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Belanghebbende heeft in dit verband tijdens het onderzoek ter zitting verklaard uitsluitend aanspraak te maken op vergoeding van zijn reiskosten.
5.10.
Het Hof stelt de tegemoetkoming op een bedrag van € 21,60 aan reiskosten van belanghebbende zelf voor het bijwonen van de zitting te ‘s-Hertogenbosch.

6.Beslissing

Het Hof:
  • verklaarthet hoger beroep gegrond;
  • vernietigtde uitspraak van de Rechtbank;
  • vernietigtde uitspraak van de Heffingsambtenaar;
  • vernietigtde naheffingsaanslag;
  • gelastdat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 157 vergoedt; en
  • veroordeeltde Heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 21,60.
Aldus gedaan op 9 januari 2015 door P.C. van der Vegt, voorzitter, P.A.G.M. Cools en J.W. Verstraate, in tegenwoordigheid van M.A.M. van Meer, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.