In deze zaak gaat het om een hoger beroep van B.V. [belanghebbende] tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 24 februari 2014, waarin de Rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de aanslagen in de rioolheffing ongegrond heeft verklaard. De aanslagen zijn opgelegd voor het gebruik van een recreatieterrein, waarvan belanghebbende de gebruiker is. De Heffingsambtenaar van de gemeente Reusel-Mierden heeft de aanslagen gehandhaafd, ondanks het bezwaar van belanghebbende. Het geschil draait om de vraag of belanghebbende in 2012 gebruiker was van het restaurant op het terrein, of dat dit gebruik toekwam aan [G] B.V., met wie belanghebbende een mondelinge huurovereenkomst zou hebben.
Tijdens de zitting op 26 februari 2015 heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. Belanghebbende stelt dat [G] gebruiker is van het restaurant, terwijl de Heffingsambtenaar van mening is dat belanghebbende als gebruiker moet worden aangemerkt. Het Hof oordeelt dat belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat [G] de gebruiker was. Er zijn geen schriftelijke huurcontracten overgelegd, en de jaarrekening van [G] biedt geen bewijs voor het gebruik van het restaurant.
Het Hof concludeert dat belanghebbende als gebruiker van de onroerende zaak, inclusief het restaurant, moet worden aangemerkt. De aanslagen zijn terecht opgelegd aan belanghebbende. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd. Er zijn geen redenen om het griffierecht te vergoeden of om proceskosten te vergoeden. De beslissing is op 9 april 2015 uitgesproken door het Hof, en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.