ECLI:NL:GHSHE:2015:1270

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 april 2015
Publicatiedatum
7 april 2015
Zaaknummer
HD200.139.710_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einde aannemingsovereenkomst en de gevolgen voor betaling van verrichte werkzaamheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Klussenbedrijf SJRA tegen een vonnis van de kantonrechter in een geschil over een aannemingsovereenkomst. De appellant, Klussenbedrijf SJRA, had een verbouwing uitgevoerd voor de geïntimeerde, maar de werkzaamheden waren niet naar behoren afgerond. De geïntimeerde had een bedrag van € 9.450,- als aanbetaling gedaan, maar de werkzaamheden waren niet voltooid en er waren gebreken geconstateerd. De geïntimeerde vorderde schadevergoeding van in totaal € 19.853,08, bestaande uit kosten voor inspectie en herstel van de gebrekkige werkzaamheden. De kantonrechter had de vordering gedeeltelijk toegewezen, maar het hof oordeelde dat de overeenkomst vóór 15 oktober 2012 was geëindigd en dat de appellant niet aansprakelijk kon worden gesteld voor de kosten van het afmaken van het werk. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en wees de vordering van de geïntimeerde af, waarbij de geïntimeerde werd veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.139.710/01
arrest van 7 april 2015
in de zaak van
[appellant] ,tevens h.o.d.n.
Klussenbedrijf SJRA,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: voorheen mr. S.C. Blommendaal te Maastricht, thans geen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. G.G.J. Geerlings te Roermond,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 18 februari 2014 in het hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, door de kantonrechter tussen appellant - [appellant] - als gedaagde en geïntimeerde - [geïntimeerde] - als eiseres gewezen vonnis van 14 augustus 2013. Het hof zal de nummering van voormeld tussenarrest voortzetten.

5 Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • het tussenarrest van 18 februari 2014, waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie van 14 april 2014;
  • een memorie van grieven waarbij drie grieven zijn voorgedragen en een productie is overgelegd;
  • een memorie van antwoord.
Vervolgens heeft [geïntimeerde] arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6 Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 373771\CV EXPL 13-1756)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis van 14 augustus 2013.

7.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

8.De beoordeling

8.1
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder “2. De vaststaande feiten” feiten vastgesteld die in dit hoger beroep niet zijn bestreden, zodat het hof daarvan uitgaat.
Verder staan nog enkele feiten vast als gesteld en erkend of niet of niet voldoende gemotiveerd weersproken. Het hof zal hierna een overzicht geven van die vaststaande feiten, voor zover relevant.
a. Op 21 mei 2012 heeft [appellant] een offerte (productie 2 bij dagvaarding in eerste aanleg)
uitgebracht ter zake verbouwingswerkzaamheden in de woning van [geïntimeerde] , [het adres] te [woonplaats] . De offerte vermeldt de volgende werkzaamheden:
“(…) Verwijderen vliezotrap en plaatsen vuren trap € 2280
Plaatsen van wand op zolder met 2 deuren en kozijnen
Betimmeren plafond overloop € 1835
Dakkapel met houten kozijn 2 x draai-kiep 1 x vast
Buiten Trespa afwerking Binnen wand panelen € 4770
Schilderwerk alle kozijnen en trap in door U te bepalen kleur
Benodigde elektra € 852,-
(…)
Totaal incl BTW € 11587 (…)”
Krachtens de offerte diende 40% van dit bedrag te worden betaald bij aanvang werkzaamheden.
b. [geïntimeerde] heeft [appellant] op basis van de offerte opdracht gegeven de verbouwing uit te voeren. Als aanbetaling heeft [appellant] op 6 augustus 2012 € 9.450,- ontvangen van Stichting MEE.
c. [appellant] is in augustus 2012 met de werkzaamheden begonnen. Hij heeft de werkzaamheden niet afgemaakt.
d. [appellant] heeft [geïntimeerde] een eindnota gedateerd 15 oktober 2012 doen toekomen die sloot op een bedrag van € 8.570,-, zodat [appellant] naar zijn berekening aan [geïntimeerde] diende terug te betalen € 880,- (productie 3 bij dagvaarding in eerste aanleg en productie 1 bij memorie van grieven).
e. In opdracht van [timmerwerken] Timmerwerken en [geïntimeerde] (zie productie 6 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft HK Statica, bouwconstructies op 1 november 2012 een rapport uitgebracht genaamd “Controle aanpassen dakkapel [het adres] [woonplaats] ”. Het rapport (productie 4 bij dagvaarding in eerste aanleg) houdt in, voor zover relevant:
“(…) Het bestaande Houten spant is ter plaatse van de Dakkapel weggezaagd. (Hierdoor verliest het spant zijn functie en zal elders afdragen.)
Niet geheel duidelijk is of de nokgording doorgaand over het spant liep. (Vooralsnog ga ik hiervan uit, echter zal deze niet worden meegenomen in de aanpassing daar dit onzeker is.)
Links en rechts van de dakkapel waren kepers gemaakt. De linker liep niet volledig door en zal sowieso moeten worden hersteld. Door deze constructie draagt meer als 50% van het dak af op de nokgording (…)
Verder viel op dat aan de voorzijde van de dakkapel geen doorgaande Balk aanwezig was, enkel klossen, zodat de Balklaag van het plat dak van de kapel afdraagt op de pui. Aan de achterzijde hiervan was slechts een Gording/Balk aanwezig.
De nokgording zal NIET voldoen aan de geldende eisen en daarnaast veel te veel doorbuigen.
(…)
Verder viel mij op dat er een gat is gezaagd in de verdiepingsvloer van 2x2 m, om het vlizotrapgat te vergroten. Mijn inziens is het wenselijk om ook van de vloer de krachtsafdracht te controleren. (…)”.
Bij brief van 21 december 2012 aan de gemachtigde van [geïntimeerde] (productie 6 bij dagvaarding in eerste aanleg) schrijft HK Statica, voor zover relevant:
“(…)
Vraag 2.Waar zitten de gebreken in de door klussenbedrijf ‘Sjra’ verrichte werkzaamheden?
Zonder eventuele maatregelen is het dragende spant doorgezaagd. De Kepers links en rechts langs de dakkapel zijn niet voldoende zwaar gedimensioneerd. (De linker is niet uit een stuk en zal sowieso moeten worden vervangen.)
Ook is de nokbalk (gording) niet voldoende zwaar.
De balk aan de binnenzijde die de Balklaag van het plat dak van de Dakkapel draagt is eveneens te licht.
De pui aan de voorzijde is dragend geworden, doordat er geen dragende balk boven is gemaakt. Dit is onwenselijk, daar vervorming van de pui kan zorgen voor slecht sluitende ramen.
De wangdelen links en rechts van de dakkapel staan niet allen op de Balk. Verder lijk eea. niet volledig aan te sluiten en dus te lekken.
Ook zijn er geen voorzieningen getroffen voor het opvangen van de spatkrachten evenwijdig aan het dak.
Mij lijkt dat deze dakkapel volledig nieuw zal moeten worden gemaakt. Ook zal men moeten controleren of het dak geen schade (vervorming) heeft ondervonden van de toegepast constructief niet toereikende oplossing.
(…).
De handelingen zijn expliciet te wijten aan een ondeskundig uitvoering. (…)”.
f. Bij factuur van 4 november 2012 (productie 5 dagvaarding in eerste aanleg) brengt [timmerwerken] timmerwerken de Stichting Mee € 665,50 in rekening voor, kort gezegd, inspectie van de door [appellant] verrichte verbouwingswerkzaamheden ter zake de woning van [geïntimeerde] .
g. Bij schrijven van 4 november 2012 (productie 7 dagvaarding in eerste aanleg) brengt [timmerwerken] timmerwerken de Stichting Mee een offerte uit betreffende, kort gezegd, kosten herstel en afmaken van de door [appellant] geoffreerde werkzaamheden bij [geïntimeerde] voor in totaal € 19.187,58.
h. Bij schrijven van [geïntimeerde] van 15 november 2012 (productie 8 dagvaarding in eerste aanleg) deelt [geïntimeerde] [appellant] mee:
“(…)
In juli 2012 kwamen wij overeen dat u een dakkapel en trap zou komen maken (…) Met mevr. [medewerker van stichting MEE] en mij heeft u afspraken gemaakt dat in de maand augustus de verbouwing zou plaatsvinden (…). Toen mevr. [medewerker van stichting MEE] na haar vakantie kwam kijken was er vrijwel nog niets gebeurd en werden er nieuwe beloftes gedaan. Daarna heeft u de dakkapel geplaatst, maar deze is nog niet afgewerkt. Omdat het allemaal moeizaam ging en ik er niet meer alle vertrouwen in had heb ik een constructeur laten komen die een aantal gebreken heeft vastgesteld. Bijgevoegd een kopie van zijn bevindingen. Daarnaast ontstond er een conflict en heb ik toegestaan dat u uw gereedschap terug kon halen op voorwaarde dat u de som geld terugstort waarvoor u geen werkzaamheden hebt geleverd. U heeft hiertoe een werkbon gemaakt waar ik het in het geheel niet mee eens ben.(…)
Dakkapel (…) € 4010
(…)
Betaald gekregen € 9450
Terug te storten € 5440
U heeft de trap erop staan, die is niet geleverd.
De bestrating is ook op een andere manier verrekend (…)
Ik stel u dan ook hierbij in gebreke en wil u de kans bieden dit alsnog te herstellen en de klus af te maken. Graag binnen 5 werkdagen bericht van u hierover (…)”.
i. [appellant] heeft de brief van [geïntimeerde] van 15 november 2012 ontvangen (zie nr. 7 conclusie van antwoord), maar daarop niet gereageerd.
j. Bij brief van 11 januari 2013 (zoals het hof “2012” leest) heeft de gemachtigde van [geïntimeerde] [appellant] het volgende bericht, voor zover van belang (productie 10 bij dagvaarding in eerste aanleg):
(…) Medio oktober 2012 waren uw werkzaamheden nog steeds niet afgerond. (…) Cliënte heeft medio oktober 2012 telefonisch contact met u opgenomen om de situatie omtrent de verbouwing en de afronding daarvan met u te bespreken. Uit uw mededelingen aan haar merkte cliënte op dat u thans niet meer bereid was de overeenkomst na te komen. Afgesproken werd dat u uw werkzaamheden zou beëindigen, waarbij er tot restitutie zou worden overgegaan van het door cliënte teveel betaalde.
Naar aanleiding van dit gesprek heeft u op 15 oktober 2012 aan cliënte een eindnota doen toekomen. Deze eindnota hield (…) in (…) dat u over zou gaan tot restitutie van (…) € 880,-- (…). Cliënte kon zich op geen enkele wijze verenigen met deze eindnota, (…)
De schade die mijn cliënte heeft geleden bedraagt in totaal € 19.853,08. Dit bedrag is opgebouwd uit (1) de kosten van het door HK Statica op 1 november 2012 uitgevoerde onderzoek en de naar aanleiding daarvan opgestelde rapportage ad € 665,50 (…) en de kosten voor het herstel van uw gebrekkige werkzaamheden (…) € 19.187,58 (…)
Indien en voor zover u de omvang van de door mijn cliënte gelden schade bestrijdt en u een contra-expertise wilt laten uitvoeren ten aanzien van de door u gebrekkig uitgevoerde werkzaamheden, wordt uuitdrukkelijkin de gelegenheid gesteld om deze contra-expertise ter plaatse te laten uitvoeren. (…).
De tussen partijen gesloten overeenkomst is reeds beëindigd. Nakoming was ook niet meer mogelijk, gezien het verstrijken van de opleverdatum alsook het gegeven dat u zelf heeft aangegeven de werkzaamheden niet langer te kunnen of willen verrichten binnen een redelijke termijn. Voor zover er geen sprake was van een beëindiging, dan wordt bij deze de buitengerechtelijke ontbinding van die overeenkomst ingeroepen. (…).”
k. [appellant] heeft de gemachtigde van [geïntimeerde] bij brief (productie 11 dagvaarding in eerste aanleg) laten weten dat een opleverdatum nooit is afgesproken, dat [geïntimeerde] hem heeft meegedeeld niet meer welkom te zijn en dat hij niet meer in haar huis kwam en het werk niet meer hoefde af te maken.
8.2.1
[geïntimeerde] heeft bij inleidende dagvaarding gesteld dat partijen zijn overeengekomen dat [appellant] de in r.o. 8.1 sub a geoffreerde werkzaamheden zou uitvoeren en daarmee zou aanvangen in juli 2012 en uiterlijk op 1 september 2012 klaar zou zijn. [appellant] is echter pas in augustus 2012 begonnen. Hij heeft vervolgens met tussenpozen werkzaamheden verricht en hij was eind augustus 2012 niet klaar. Dit is begin september 2012 ook geconstateerd door mevr. [medewerker van stichting MEE] , van de Stichting Mee, een stichting met behulp waarvan [geïntimeerde] met succes financiën voor het project heeft gezocht. Medio september 2012 zijn telefonische gesprekken gevoerd met [appellant] , maar hij is niet meer op het werk verschenen. [geïntimeerde] heeft verder gesteld dat het haar medio oktober 2012 tijdens een telefoongesprek duidelijk is geworden dat [appellant] niet meer bereid was om de overeenkomst na te komen. Partijen hebben toen afgesproken dat [appellant] de werkzaamheden zou beëindigen en dat [geïntimeerde] zou overgaan tot restitutie van het door haar teveel betaalde (nr. 17 dagvaarding [geïntimeerde] ). [appellant] heeft vervolgens een eindnota opgemaakt, op grond waarvan [geïntimeerde] € 880,- zou terugkrijgen. [geïntimeerde] stelt dat die nota niet deugt. De door [appellant] verrichte werkzaamheden stonden in geen verhouding tot de omvang van de nota, er waren werkzaamheden gefactureerd die geen betrekking hadden op de overeenkomst en de wel verrichte werkzaamheden waren ondeugdelijk verricht. Eén en ander blijkt, aldus nog steeds [geïntimeerde] , ook uit het door HK Statica opgestelde rapport (zie r.o. 8.1 sub e). Al met al stelt [geïntimeerde] dat [appellant] wanprestatie heeft gepleegd en aansprakelijk is voor de door haar geleden (gevolg)schade. Zij heeft vervolgens gevorderd dat de kantonrechter [appellant] zal veroordelen om aan haar te betalen € 19.853,08 (€ 665,50 + € 19.187,58), te vermeerderen met wettelijke rente, € 968,- aan buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
8.2.2
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis de vordering toegewezen, met dien verstande dat de gevorderde hoofdsom van € 19.187,58 is verminderd tot € 17.000,- omdat in de offerte van [timmerwerken] uitsluitend is gerekend met 21% btw in plaats van met 6% en dat de vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten is afgewezen.
8.3
In grief I voert [appellant] aan dat de kantonrechter heeft miskend dat de aannemingsovereenkomst door [geïntimeerde] is opgezegd op de voet van art. 7:764 BW en dat brengt volgens [appellant] , zo begrijpt het hof, met zich dat de vordering zou moeten worden afgewezen.
Het hof oordeelt als volgt.
Partijen verschillen niet van mening over het feit dat de overeenkomst is geëindigd op enig moment vóór 15 oktober 2012, de dag waarop [appellant] de eindnota (zie r.o. 8.1 sub d) heeft opgesteld. Zo stelt [appellant] dat hij de eindnota van 15 oktober 2012 heeft opgesteld in verband met de gemaakte afspraken omtrent de afwikkeling van de overeenkomst (zie onder meer nrs. 12-13 memorie van grieven). [geïntimeerde] stelt bij dagvaarding dat zij medio oktober 2012 telefonisch contact met [appellant] heeft opgenomen en dat toen is afgesproken dat [appellant] de werkzaamheden zou beëindigen, waarbij tot restitutie zou worden overgegaan van het door [geïntimeerde] teveel betaalde (zie nr. 17 dagvaarding eerste aanleg). Dit brengt met zich dat de brief van [geïntimeerde] van 15 november 2012 (zie r.o. 8.1 sub h) niet meer is dan een aanbod aan [appellant] om de geëindigde overeenkomst nieuw leven in te blazen en om alsnog het werk af te maken. Dit aanbod is niet door [appellant] aanvaard, zodat als uitgangspunt heeft te gelden dat de overeenkomst vóór 15 oktober 2012 is geëindigd. De vraag of de overeenkomst bij brief van 11 januari 2013 (zie r.o. 8.1 sub j) al dan niet is ontbonden, behoeft daarmee geen beantwoording.
Het hof hoeft niet in te gaan op de vraag of sprake is geweest van een opzegging conform artikel 7:764 BW (zoals door [appellant] gesteld) dan wel van een tussen partijen gesloten beëindigingsovereenkomst, omdat dit voor de beslissing van het geschil niet uitmaakt.
8.4
[appellant] stelt in zijn eerste grief verder dat [geïntimeerde] geen recht heeft op meer dan het bedrag dat hij heeft becijferd in zijn eindnota van 15 oktober 2012. Hij stelt in dit verband dat het recht op schadevergoeding moet zijn ontstaan vóór de beëindiging van de overeenkomst en niet dóór de beëindiging van de overeenkomst. Hij stelt verder dat hij [geïntimeerde] erop heeft gewezen dat een deel van de werkzaamheden, waaronder het plaatsen van de trap en het dragend maken van het dak en de dakkapel, nog moest worden afgerond en dat het werk dus in onvoltooide staat verkeerde toen hij de eindnota van 15 oktober 2012 opmaakte. Met de huidige vordering van [geïntimeerde] , aldus [appellant] , worden de risico’s, problemen en (herstel)kosten van een niet voltooid werk bij [appellant] gelegd.
Het hof oordeelt als volgt.
[geïntimeerde] vorderde in eerste aanleg voor zover hier van belang, betaling van € 19.853,08. Dit bedrag bestond uit € 665,50 kosten inspectie en € 19.187,58 aan kosten herstel en afmaken van de door [appellant] geoffreerde werkzaamheden (zie r.o. 8.1 sub f en g). [geïntimeerde] en [appellant] hebben de overeenkomst beëindigd. Gesteld noch gebleken is dat zij hierbij hebben afgesproken dat [appellant] de kosten voor het afmaken van het werk voor zijn rekening zou nemen, zodat er geen rechtsgrond is voor de vordering van [geïntimeerde] die betrekking heeft op de kosten voor het afmaken van het werk. Dit betekent dat de posten in de vordering van [geïntimeerde] die hierop betrekking hebben moeten worden afgewezen.
Voor de door [geïntimeerde] gevorderde kosten herstel geldt het volgende. Het einde van de overeenkomst tussen partijen per in elk geval 15 oktober 2012 bracht met zich dat [appellant] niet in staat is gesteld de overeengekomen werkzaamheden te voltooien. De stelling van [appellant] dat de werkzaamheden op zich tot een goed einde konden worden gebracht, is niet door [geïntimeerde] betwist en volgt ook uit de door [geïntimeerde] overgelegde offerte van [timmerwerken] timmerwerken van 4 november 2012. Er zijn geen, in elk geval niet voldoende redenen aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat het [appellant] niet zou zijn gelukt om de werkzaamheden tot een goed einde te brengen als hij daarvoor de kans had gekregen. Het feit dat de kwaliteit van zijn onafgemaakte werk volgens HK Statica onvoldoende was, doet daar niet aan af. [geïntimeerde] heeft namelijk niet voldoende onderbouwd gesteld dat [appellant] de door HK Statica gesignaleerde onvolkomenheden niet had opgelost indien de overeenkomst niet per in elk geval 15 oktober 2012 zou zijn beëindigd. Voor zover het oplossen of repareren van die onvolkomenheden of gebreken [appellant] de nodige moeite en geld had gekost, zou dat niet voor rekening van [geïntimeerde] zijn gekomen: partijen hadden immers een vaste prijs voor de werkzaamheden afgesproken. [geïntimeerde] heeft echter niet voor die oplossing gekozen.
Dit brengt met zich dat de eerste grief ook wat dit punt betreft slaagt: door de overeenkomst te beëindigen, ongeacht of dit is geschied door opzegging door [geïntimeerde] dan wel doordat partijen een beëindigingsovereenkomst hebben gesloten, heeft [geïntimeerde] het [appellant] onmogelijk gemaakt om zijn verbintenis tot een goed einde te brengen. Daarmee dient de vordering van [geïntimeerde] ter zake kosten herstel ook te worden afgewezen.
Het hof merkt nog op dat voor zover [geïntimeerde] het niet eens is met de eindnota van [appellant] en zij meent dat [appellant] haar meer dient terug te betalen dan € 880,-, zij dit niet ten grondslag heeft gelegd aan haar vordering.
8.5
Vorenstaande oordelen brengen met zich dat [appellant] geen belang meer heeft bij een beoordeling van grief 2 en 3, zodat het hof die grieven niet zal bespreken.
8.6
Al met al slaagt het appel en dient het bestreden vonnis te worden vernietigd onder afwijzing van de vordering van [geïntimeerde] . Zij heeft daarmee te gelden als de in het ongelijk gestelde partij en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten van eerste aanleg en van dit appel.

9.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht als volgt:
wijst het door [geïntimeerde] gevorderde af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [appellant] worden begroot op € 75,- aan griffierecht en € 600,- aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 782,34 aan verschotten en op € 1.788,- aan salaris advocaat voor het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. J. Th. Begheyn, E.K. Veldhuijzen van Zanten en
J.R. Sijmonsma en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 april 2015.
griffier rolraadsheer