In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een ontnemingsvordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de veroordeelde verplicht werd gesteld tot betaling van een bedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft vastgesteld dat het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel € 527.083,- bedraagt, maar heeft ook rekening gehouden met inkomsten die reeds in de belastingheffing zijn betrokken. Hierdoor is de uiteindelijke betalingsverplichting vastgesteld op € 170.998,-. De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk verklaard moest worden in de ontnemingsvordering, maar het hof verwierp deze argumenten. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van een onherstelbaar vormverzuim en dat de vordering van het Openbaar Ministerie ontvankelijk was. De beslissing van het hof is gebaseerd op de noodzaak om dubbele ontneming te voorkomen, waarbij het hof de fiscale aspecten in overweging heeft genomen. Het hof heeft de verbeurdverklaring van eerder in beslag genomen goederen in de uiteindelijke betalingsverplichting betrokken. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken.