3.1.De rechtbank heeft in het vonnis van 12 november 2008 in onderdeel 2 een aantal feiten vastgesteld en daarnaast in dat onderdeel de feiten waarop Battala zich beroept weergegeven. Naast de door de rechtbank vastgestelde feiten, die niet zijn betwist, staan nog andere feiten vast. Hierna volgt een wat uitgebreider overzicht van de relevante feiten.
[appellant], geboren op [geboortedatum] 1967, was op 9 december 1998 betrokken bij een verkeersongeval op [het adres] in [plaats], waarvoor een verzekerde van Achmea aansprakelijk was. Achmea heeft haar aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend.
Ten tijde van het ongeval had [appellant] een groothandel in Catalaans aardewerk, genaamd La Tenda en gevestigd in [plaats].
Op verzoek van zijn toenmalige belangbehartiger is [appellant] op 2 april 2001 onderzocht door dr. [neuropsycholoog], neuropsycholoog en daarna door neuroloog [neuroloog]. Laatstgenoemde concludeert in zijn rapport van 3 mei 2001 (prod. 19 inl. dagv.) dat gezien de aard van het ongeval (klassieke kopstaartbotsing, whiplash-mechanisme) in combinatie met het sindsdien bestaande klachtenpatroon (pijn en stijfheid van de nek, hoofdpijn, moeheid, energieverlies en concentratie- en inprentingsstoornissen) en het normale neurologisch onderzoek en de repercussies op de activiteiten van het dagelijks leven sprake is van een matig postwhiplashsyndroom.
[neuropsycholoog] stelt in zijn rapport als klachten en afwijkingen op zijn vakgebied vast dat sprake is van energieverlies na mentale inspanningen, het snel ontwikkelen van overbelastingsverschijnselen en veranderingen van denkprestaties, welke direct ongevalsgevolg zijn. Zijn antwoord op vraag 8 (Welke beperkingen bestaan door de ongevalsgevolgen) luidt:
“Cliënt ervaart pijnsensaties en energieverlies die toenemen door fysieke en mentale inspanningen. De pijnsensaties en energieverlies kunnen dusdanig toenemen dat betrokkene malaise gevoelens ontwikkeld.
De neurocognitieve tekorten veroorzaken afname van denkprestaties, vooral als meerdere prikkels tegelijkertijd verwerkt dienen te worden, als taken onder tijdsdruk uitgevoerd dienen te worden en wanneer taken een lange duur hebben zijn de denkprestaties van betrokkene beneden de maat en maakt betrokkene veel fouten.
Door voornoemde omstandigheden kan betrokkene niet de taken uitvoeren zoals hij zich dat wenst waardoor stress, frustraties en somberheid ontstaan die een impact hebben op het gevoelsleven van betrokkene.
De getoonde tekorten hebben een negatieve invloed op de leer- en carrière mogelijkheden van betrokkene. Onderzochte raakt te snel vermoeid en maakt onder de meeste studie/werk condities te snel teveel fouten. Betrokkene is eveneens beperkt wat betreft de opnamecapaciteit van studiestof door aandachtstekorten.”
Op verzoek van Achmea en [appellant] heeft arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige] een onderzoek ingesteld naar de mogelijkheden van [appellant] om zijn eigen bedrijf voort te zetten.
In het kader van zijn onderzoek heeft [arbeidsdeskundige] op 26 februari 2003 [appellant] op het kantoor van zijn advocaat gesproken en op 27 februari 2003 met hen beiden het magazijn van [appellant] in [plaats] bezocht. In het rapport van 11 maart 2003 wordt onder meer informatie van [appellant] over zijn medische situatie (par. 5.2), over zijn onderneming voor het ongeval, ten tijde van onderzoek en voor de toekomst (par. 5.3) vermeld. Na een beschrijving van het magazijn van [appellant], formuleert [arbeidsdeskundige] een plan van aanpak (par. 8.2) en beantwoordt hij de hem gestelde vraag als volgt (par. 9, p. 8):
“Uit onderzoek blijkt dat betrokkene zich expliciet en naar ons idee waarachtig presenteerde. Wij missen objectieve informatie over de belastbaarheid. Omdat wij van mening zijn dat betrokkene op dit moment rust en duidelijkheid nodig heeft om zijn bedrijf voort te zetten, stellen wij voor dat uw opdrachtgever zich garant stelt voor de kosten, verbonden aan het aanstellen van een magazijnhulp op basis van een tijdelijk contract en een beperkte urenaanstelling.
Na objectivering en beoordeling van de behoefte aan hulp in het magazijn kunnen de kosten die de magazijnhulp aan loonkosten kost, mogelijk langere tijd vergoed worden door uw opdrachtgever.
In die periode, wij denken aan maximaal 2 jaar, kan betrokkene zijn omzet vergroten en daarmee de extra kosten van een magazijnmedewerker neutraliseren, opdat hij geen verlies aan verdienvermogen heeft.”
De advocaat van [appellant] heeft bij brief van 24 maart 2003 bij dit rapport een aantal opmerkingen gemaakt, onder meer dat [appellant] het niet zag zitten een magazijnmedewerker in te schakelen. In reactie daarop heeft [arbeidsdeskundige] op 5 juni 2003 aanvullend gerapporteerd. [arbeidsdeskundige] heeft in de aangevoerde argumenten geen aanleiding gezien zijn rapport aan te passen. Vervolgens heeft op 9 juli 2003 een overleg plaatsgehad tussen [arbeidsdeskundige], [appellant] en zijn advocaat, en de heer [letselschade expert] namens LSB [bedrijf] BV letselschaderegeling, de gemachtigde van Achmea. [arbeidsdeskundige] heeft van dat overleg een voortgangsrapportage d.d. 22 juli 2003 opgemaakt (prod. 1 MvG). Daarin staat onder meer:
“Betrokkene voert aan, (…), dat als hij een magazijnmedewerker in dienst neemt, hij deze kracht niet in zijn huidige magazijn (120 vierkante meter) kan laten werken. Het pand voldoet namelijk niet aan de eisen die de wet stelt aan een werkomgeving van personeel. Het magazijn heeft te weinig zonlicht en beschikt niet over een toilet bijvoorbeeld.
Betrokkene hebben wij hierin gelijk moeten geven waarop hij reageerde met de opmerking dat als hij een ander magazijn moet huren, dit in plaats van ongeveer € 363,00 per maand, € 1100,00 tot € 1400,00 kost. (…)
Betrokkene wenst niet met personeel te werken. Hij heeft daar nooit voor gekozen en wil daar in de toekomst ook niet aan beginnen. Hij wil echter daarop een uitzondering maken op het moment dat zijn wederpartij hem de volledige loonkosten vooruitbetaald tot zijn pensioengerechtigde leeftijd. (…)
Wij hebben betrokkene aangegeven dat hij niet als zelfstandig ondernemer denkt c.q. wil handelen. Wij gaven hem aan dat hij, zoals een zelfstandige betaamt, creatief naar oplossingen moet zoeken en daarnaar moet handelen opdat het bedrijf hetzelfde, dan wel beter resultaat bereikt.(…).
Conclusie
Partijen hebben nog geen doorbraak bereikt in het oplossen van deze letselschade. (…)”
De buitengerechtelijke onderhandelingen zijn vervolgens in een impasse geraakt aangezien Achmea en [appellant] het niet eens konden worden over de door het ongeval bij [appellant] veroorzaakte beperkingen c.q. de hoogte van het verlies aan verdienvermogen. Achmea heeft op 19 januari 2005 in aanvulling op eerder verstrekte voorschotten een slotbetaling van € 100.000,00 gedaan. Volgens Achmea heeft zij in totaal een bedrag aan € 168.101 als voorschot betaald, alsmede voorschotten op de buitengerechtelijke kosten. Na een aantal eerdere onderzoeken in opdracht van het UWV is [appellant] in het kader van een eenmalige herbeoordeling ASB op 26 september 2006 onderzocht door een verzekeringsarts van het UWV. Ten behoeve van de toenmalige belastbaarheid is een belastbaarheidsprofiel opgesteld, dat als bijlage bij het rapport is gevoegd.
Bij brief van 15 november 2006 (prod. 43 ibidem) heeft het UWV op basis van voornoemde door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen geconcludeerd dat [appellant] als volledig arbeidsongeschikt moet worden beschouwd en besloten om [appellant] voor 80-100% arbeidsongeschikt te beschouwen.
Per 1 januari 2007 heeft [appellant] de inschrijving van La Tenda bij de Kamer van Koophandel opgeheven en zijn zaak gesloten.
3.2.1.In de onderhavige procedure heeft [appellant] bij dagvaarding van 20 februari 2006 Achmea in rechte betrokken en gevorderd, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Achmea te veroordelen:
1. primair, om tegen behoorlijk bewijs van betaling aan hem te betalen een bedrag van € 554.883,20, te vermeerderen met wettelijke rente;
2. subsidiair, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan hem te betalen een bedrag van € 200.000,00, te vermeerderen met wettelijke rente;
3. in de kosten van de procedure.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [appellant], kort samengevat, ten grondslag gelegd, dat hij ten tijde van het ongeval fulltime werkzaam was als zelfstandig ondernemer en dat hij door het ongeval noodgedwongen alle bedrijfsactiviteiten heeft moeten staken. Weliswaar is hij niet 100% arbeidsongeschikt, maar met zijn handicap ten gevolge van het ongeval kon hij zijn werkzaamheden niet meer uitvoeren en extra personeel in dienst nemen, zoals [arbeidsdeskundige] adviseerde en Achmea heeft overgenomen, doet de omzet niet toenemen doch werkt integendeel kostenverhogend. Bovendien wilde [appellant] gelet op zijn karakterstructuur geen personeelsleden in dienst nemen, zodat hij alles zelf moet doen en daardoor fysiek werd overbelast, hetgeen ertoe heeft geleid dat hij zijn groothandel noodgedwongen heeft moeten sluiten. [appellant] houdt Achmea primair aansprakelijk voor zijn verlies aan verdienvermogen, dat volgens de berekening van het IVBL (Instituut voor Berekening Letselschade B.V. te [plaats]) tot 2032, als [appellant] 65 jaar wordt, € 704.421,00 bedraagt, zodat na aftrek van het voorschot ad € 149.537,80 een bedrag van € 554.883,20 resteert.
Ten aanzien van de subsidiaire vordering stelt [appellant], kort gezegd, dat tijdens de onderhandelingen door de gemachtigde van Achmea op 12 maart 2004 een voorstel tot nabetaling van € 300.000,00 is gedaan, waarop zijn raadsman een tegenvoorstel deed van
€ 350.000,00. Toen [appellant] kort daarop te kennen gaf het eerdere aanbod alsnog te willen aanvaarden, liet Achmea weten dat gelet op het tegenvoorstel dit aanbod vervallen was. Dergelijk handelen is naar de mening van [appellant] in strijd met alle beginselen van redelijkheid, billijkheid en goede trouw, een en ander zoals usance in de letselschadepraktijk. Op grond daarvan vordert [appellant] nakoming van dit aanbod en na vermindering met de nabetaling van € 100.000,00 resteert een bedrag van € 200.000,00.
3.2.3.Achmea heeft gemotiveerd verweer gevoerd, kort gezegd inhoudende dat zij reeds een bedrag van € 168.101,00 aan voorschotten op de buitengerechtelijke kosten heeft betaald, op grond waarvan zij aan haar verplichtingen tot vergoeding van de schade heeft voldaan. Overige verweren zullen, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.1.De rechtbank heeft bij beschikking van 3 mei 2006 een comparitie van partijen gelast, die op 13 juni 2006 heeft plaatsgevonden. Uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal blijkt dat partijen zijn overeengekomen dat zij zouden trachten om binnen drie weken na de comparitie tot een gezamenlijke benoeming van een verzekeringsgeneeskundige te komen en dat zij als dit niet zou lukken de rechtbank zouden verzoeken een deskundige te benoemen. In dat geval zou de te benoemen verzekeringsgeneeskundige worden verzocht een belastbaarheidsprofiel van [appellant] op te stellen op basis van alle voorhanden medische rapporten alsmede op basis van eigen onderzoek.
3.3.2.Nadat beide partijen op 28 maart 2008 een (antwoord)akte na comparitie hadden genomen, heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 12 november 2008 onder meer overwogen:
i) dat zij gelet op de in geding zijnde (uitgebreide) medische en arbeidsdeskundige rapportages van oordeel is dat het verband tussen het ongeval en de in die rapporten vermelde bij [appellant] bestaande klachten c.q. beperkingen voldoende vaststaat, zodat zij geen noodzaak ziet voor een rapportage door een orthopedisch chirurg (r.o. 3.3);
ii) dat nu partijen nog steeds van mening verschillen over de al dan niet duidelijkheid van de voorhanden FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) met betrekking tot de omvang van de beperkingen en daarmede samenhangend de vraag naar de belastbaarheid, de rechtbank de benoeming van een deskundige zinvol en noodzakelijk acht, dat partijen bij akte kunnen aangeven of zij nog een afsluitende arbeidsdeskundige rapportage wenselijk achten en zo ja, of zij dan opteren voor benoeming van de reeds eerder bij deze zaak betrokken arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige] dan wel de voorkeur geven aan een nieuw te benoemen arbeidsdeskundige (r.o. 3.4).
3.3.3.Gelet op het relatief hoge voorschot van de te benoemen verzekeringsgeneeskundige [verzekeringsgeneeskundige] stelt de rechtbank in het tussenvonnis van 1 april 2009 partijen in de gelegenheid zich daarover uit te laten. Daarnaast geeft de rechtbank partijen in verband met de woonplaats van Battala (hof: deze was inmiddels verhuisd naar Barcelona) in overweging of het niet de voorkeur zou verdienen reeds over te gaan tot benoeming van een arbeidsdeskundige, zodat beide onderzoeken in een keer kunnen worden afgehandeld, dat de rechtbank daarbij denkt aan [arbeidsdeskundige], nu deze al in de zaak ingeschakeld is geweest, door partijen gezamenlijk was aangezocht, en [appellant] naar het oordeel van de rechtbank geen zwaarwegende argumenten heeft aangevoerd om [arbeidsdeskundige] niet meer te benoemen (r.o. 2.4.1).
3.3.4.Bij tussenvonnis van 22 juli 2009 heeft de rechtbank de verzekeringsgeneeskundige [verzekeringsgeneeskundige] en de arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige] tot deskundigen benoemd. In het tegen de benoeming van [arbeidsdeskundige] door [appellant] bij akte van 27 mei 2009 aangevoerde heeft de rechtbank geen argumenten gezien om anders te beslissen (r.o. 2.2).
De rechtbank heeft [verzekeringsgeneeskundige] gevraagd a) een belastbaarheidsprofiel van [appellant] op te maken op basis van alle voorhanden medische rapporten alsmede op basis van eigen onderzoek en b) of de onderhavige zaak [verzekeringsgeneeskundige] overigens nog aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
Aan [arbeidsdeskundige] zijn de volgende vragen ter beantwoording voorgelegd:
wat is de arbeidsongeschiktheid van [appellant] ten gevolge van alle huidige klachten en beperkingen die op basis van het rapport van de verzekeringsgeneeskundige als gevolg van het ongeval worden aangemerkt?
is sprake van restcapaciteit? Welke beroepswerkzaamheden zijn gegeven de vooropleiding en werkervaring van [appellant] als passend respectievelijk gangbaar te beschouwen?
in het geval de voorgaande vraag positief wordt beantwoord: welke loonwaarde moet aan die nog passende dan wel gangbare beroepswerkzaamheden na ongeval worden toegekend?
kunt u op grond van een duidelijke berekening aannemelijk maken dat [appellant] meer omzet had kunnen behalen als iemand in zijn magazijn werkzaam zou zijn geweest?
Geeft de zaak u overigens nog aanleiding tot het maken van opmerkingen?
3.3.5.[verzekeringsgeneeskundige] heeft op 18 augustus 2010 zijn rapport uitgebracht. Dit rapport bevat een samenvatting van de medische gegevens van [appellant] (p. 2 -5), een anamnese (p. 5-7) en een verslag van het door [verzekeringsgeneeskundige] op 19 mei 2010 bij [appellant] uitgevoerde lichamelijk onderzoek (p. 7-8). Vervolgens schrijft [verzekeringsgeneeskundige] in zijn rapport in paragraaf 4 “Beschouwing en conclusie” onder meer het volgende (p. 10):
“Ondergetekende concludeert, evenals expertiserend neuroloog [neuroloog], dat patiënt een klachtenpatroon heeft ontwikkeld, passend bij een post-whiplash syndroom. Het klachtenpatroon kan als mild worden omschreven.
Op basis van de bevindingen bij onderzoek is ondergetekende van mening dat patiënt beperkingen heeft ten aanzien van intensieve belasting van de nek. Er gelden ook beperkingen ten aanzien van dragen, tillen, trekken, bovenhands werken, reiken etc.
In verband met de nekklachten, trekkend door de rechter arm naar rechter hand, en op basis van de bevindingen bij lichamelijk onderzoek in de vorm van gering krachtverlies en een geringe vermindering van de fijne motoriek, gelden er tevens enige beperkingen ten aanzien van intensieve belasting van de rechter dominante arm.
Tevens gelden er beperkingen ten aanzien van de koude en temperatuurswisselingen omdat blootstelling hieraan aanleiding kan zijn voor verergering van klachten/beperkingen.
Ten gevolge van de door patiënt aangegeven concentratieproblemen, eveneens passend bij het whiplash syndroom, is ondergetekende van mening dat patiënt is aangewezen op arbeid, waarbij beperkingen gelden ten aanzien van psychische belasting in de vorm van hoge tijds-/werkdruk, herinneren, dwingend werktempo, concentreren.
Voor een uitgebreide beschrijving van de beperkingen wordt verwezen naar bijgevoegde beperkingen lijst d.d. 29 mei 2010.
Bij inachtneming van de genoemde beperkingen is er geen aanleiding om een restrictie met betrekking tot het arbeidpatroon van toepassing te achten.”
3.3.6.[arbeidsdeskundige] heeft op 3 februari 2011 zijn (definitieve) rapport uitgebracht. Op basis van het rapport van [verzekeringsgeneeskundige] en de daarbij behorende FML (door [arbeidsdeskundige] op p. 4-7 van zijn rapport weergegeven) beantwoordt [arbeidsdeskundige] de hem gestelde vragen als volgt:
Antwoord op vraag a:
“
Ik ben dus van mening dat betrokkene, mede omdat hij zelfstandig ondernemer is(was), volledig geschikt was om zijn eigen werk te doen in zijn eigen onderneming. Als de belasting van het werk zijn belastbaarheid al zou hebben overschreden, had hij daarvoor als zelfstandig ondernemer een gepaste oplossing kunnen vinden/gebruiken.”
Antwoord op vraag B en C:
“Betrokkene heeft een restverdiencapaciteit in zijn eigen onderneming van 100%. In het vrije bedrijf heeft hij – rekening houdend met zijn persoon, zijn ervaringen en zijn beperkingen – voldoende mogelijkheden op het verkrijgen van een passende baan. Functies en daarbij behorende verdiensten zijn genoemd(hof: zie p. 18 voorafgaande aan het antwoord).
Vraag en antwoord op vraag D:
“Deze vraag kan ik niet beantwoorden in die zin dat ik niet kan voldoen aan de gestelde eis om een duidelijke berekening te maken.
Mijn redenering is echter wat deze vraag aangaat als volgt:
Betrokkene werkte voor de datum van het ongeval, gemiddeld 30 uur per week.
Daarvan werkte hij gemiddeld 24 uur per week in het magazijn.
Gemiddeld was hij dus 6 uur per week onderweg voor inkoop en verkoop.
Met deze verdeling van werkzaamheden en tijd, behaalde hij een omzet en winst zoals bekend bij u.
Als hij iemand in het magazijn erbij zou hebben gehad, zou hij meer tijd aan inkoop en meer tijd aan verkoop hebben kunnen besteden.
Er van uitgaande dat de markt van zijn producten niet al geheel voorzien was van specifiek zijn producten, vind ik het aannemelijk dat hij bij meer acquisitie ook meer omzet had kunnen genereren.
Daar komt bij dat hij, zeker omdat zijn bedrijf in Zuid-Limburg gevestigd was, ook grote afzetgebieden in België en Duitsland kon aanboren. Gebieden waar bij op datum ongeval niet actief was.
Al met al verwacht ik dat als hij een collega in het magazijn had gehad, hij meer omzet gegenereerd zou kunnen hebben.”
[arbeidsdeskundige] heeft [appellant] voor dit onderzoek niet gesproken, omdat [appellant] had laten weten dat hij dat niet nodig vond. [arbeidsdeskundige] heeft zich dus enkel gebaseerd op dossierstudie en een arbeidsmarktonderzoek en op hetgeen hem vanwege zijn eerdere onderzoek over de onderneming van [appellant] reeds bekend was.
3.3.7.In het tussenvonnis van 7 maart 2012 heeft de rechtbank overwogen dat zij de conclusie van de deskundige [verzekeringsgeneeskundige] overneemt en heeft zij het bezwaar van [appellant] dat geen rekening was gehouden met een beperking ten aanzien van autorijden, verworpen.
3.3.8.Wat betreft het deskundigenrapport van [arbeidsdeskundige] heeft de rechtbank overwogen dat ongewis is of de deskundige heeft kennisgenomen van de rapporten van [neuroloog] en [neuropsycholoog] van 3 mei 2001 en 2 april 2001 en heeft zij [arbeidsdeskundige] in de gelegenheid gesteld zich daaromtrent uit te laten.
3.3.9.[arbeidsdeskundige] heeft daarop bij brief van 20 maart 2012 geantwoord dat hij genoemde rapporten in zijn bezit heeft en had gelezen voordat hij destijds zijn deskundigenbericht had opgesteld, maar dat hij als arbeidsdeskundige, anders dan verzekeringsarts [verzekeringsgeneeskundige], geen medische informatie mag beoordelen. [verzekeringsgeneeskundige] heeft dat wel gedaan en de bevindingen van [verzekeringsgeneeskundige], vastgelegd in zijn rapport en bijbehorend belastbaarheidspatroon, zijn voor [arbeidsdeskundige] als arbeidsdeskundige de medisch objectieve basis voor de beoordeling van de aan hem gestelde vragen, aldus [arbeidsdeskundige].
3.3.10.De rechtbank heeft in het eindvonnis van 21 november 2012 de bezwaren van [appellant] ten aanzien van de (on)partijdigheid van [arbeidsdeskundige] bij de vervulling van zijn taak verworpen evenals de overige kritiekpunten van [appellant] tegen diens rapportage. Vervolgens heeft de rechtbank ten aanzien van het rapport van [arbeidsdeskundige] geconcludeerd dat hij op deugdelijke wijze inzichtelijk heeft gemaakt dat er geen sprake is van ongeschiktheid van [appellant] voor het eigen werk, dat zij geen aanleiding heeft te twijfelen aan de juistheid van de rapportage en dat zij de conclusie overneemt. Op grond daarvan heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] afgewezen en deze in de proceskosten veroordeeld.