4.3.Het hof ziet aanleiding het principaal en incidenteel hoger beroep gezamenlijk te behandelen.
In het principaal en incidenteel hoger beroep
Uitleg van de geheimhoudingsovereenkomst
4.4.1.De
eerste grief in incidenteel appelis gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de enkele mededeling door [accountmanager van grondboringen en bronbemalingen] aan NIBE en [Installatietechniek] dat overnamegesprekken hebben plaatsgevonden reeds een schending van de geheimhoudingsovereenkomst inhoudt. [Groep] voert hieromtrent onder meer aan dat de rechtbank ten onrechte de nadruk heeft gelegd op een taalkundige uitleg van de overeenkomst.
4.4.2.Het hof overweegt dat ook indien bij de uitleg van een overeenkomst groot gewicht toekomt aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen, bijvoorbeeld omdat niet of nauwelijks is onderhandeld over de inhoud van de overeenkomst, de overige omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat een andere (dan de taalkundige) betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht. Beslissend blijft immers de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Dit is niet zonder meer anders waar het een overeenkomst tussen twee professionele partijen betreft, die zich hebben laten bijstaan door deskundige adviseurs (vgl. o.m. HR 7 februari 2014 ECLI:NL:HR:2014:260 Afvalzorg/Slotereind). 4.4.3.In dit verband neemt het hof in aanmerking dat het in het onderhavige geval gaat om twee professionele partijen die een commerciële overeenkomst hebben gesloten, waarbij zij zich allebei hebben laten bijstaan door hun accountant. Daarnaast zijn de verplichtingen van partijen vrij gedetailleerd weergegeven in de geheimhoudingsovereenkomst. Anderzijds is niet gesteld noch gebleken dat partijen uitgebreid hebben onderhandeld over de precieze bewoordingen van de overeenkomst.
4.4.4.Vaststaat dat de besprekingen over een mogelijke overname op of omstreeks 19 januari 2012 zijn gestart. Op 9 februari 2010 heeft [Groep] de letter of intent aan [appellanten c.s.] voorgelegd (zie hiervoor onder 4.1.4). [appellanten c.s.] heeft deze niet ondertekend. Zij heeft in plaats daarvan de geheimhoudingsovereenkomst door haar accountant laten opstellen, die bij e-mail van 11 februari 2010 aan de accountant van [Groep] is verstuurd. Deze laatste heeft bij e-mail van 12 februari 2010 laten weten dat de geheimhoudingsovereenkomst door [Groep] nog nader beoordeeld zou worden. [Groep] heeft de door haar ondertekende geheimhoudingsovereenkomst vervolgens op 24 februari 2010 aan [appellanten c.s.] overhandigd. Niet concreet is gesteld noch gebleken dat partijen hebben gesproken over de inhoud van de geheimhoudingsovereenkomst.
4.4.5.[Groep] voert aan dat de geheimhoudingsovereenkomst eerst tussen partijen ter sprake is gekomen toen reeds diverse overnamebesprekingen hadden plaatsgevonden en op een moment waarop [appellanten c.s.] in het kader van die besprekingen vertrouwelijke stukken diende af te geven. [Groep] mocht hieruit afleiden dat de geheimhoudingsverplichting niet zag op het enkele feit dat overnamebesprekingen werden gevoerd, aldus [Groep].
4.4.6.Het hof overweegt dat tussen de door [Groep] opgestelde letter of intent en de door [appellanten c.s.] opgestelde geheimhoudingsovereenkomst wezenlijke verschillen bestaan. Zo is in de letter of intent een boete van € 1.000,00 per overtreding opgenomen, terwijl in de geheimhoudingsovereenkomst een boete van € 100.000,00 is opgenomen. Daarnaast zag de letter of intent enkel op geheimhouding van vertrouwelijke stukken, terwijl de geheimhoudingsovereenkomst naar het oordeel van het hof verder strekkende geheimhouding gebiedt. In de considerans van de geheimhoudingsovereenkomst is immers bepaald dat partijen besprekingen wensen aan te gaan over een mogelijke overdracht van activa en passiva en dat partijen te kennen hebben gegeven genoemde besprekingen en al hetgeen zij over en weer ter kennis van elkaar brengen geheim wensen te houden. Daarnaast volgt uit artikel 2 lid 6 van de geheimhoudingsovereenkomst dat [Groep] jegens derden geen mededelingen zal doen, van welke aard dan ook, omtrent de gespreksvoering, terwijl “gespreksvoering” in artikel 1 lid 3 is gedefinieerd als alle gesprekken tussen partijen, waaronder tevens begrepen mogelijke onderhandelingen, in verband met de mogelijke overdracht van de activa en passiva en dit alles in de ruimste zins des woords. Voorts is bepaald dat de gespreksvoering aanving op 19 januari 2010. Uit dit alles kan naar het oordeel van het hof worden afgeleid dat [Groep] gehouden was ook het enkele feit dat overnamebesprekingen hadden plaatsgevonden geheim te houden.
4.4.7.Daar komt nog het volgende bij. Voor zover [Groep] de bedoeling had slechts te tekenen voor geheimhouding van vertrouwelijke stukken, had de tekst van de geheimhoudingsovereenkomst, die wezenlijk verschilde van de letter of intent, voor haar aanleiding moeten zijn om bij [appellanten c.s.] na te vragen wat diens bedoelingen waren met de betreffende bepalingen van de overeenkomst. Dat zij dit kennelijk niet heeft gedaan, dient voor haar rekening te komen. Het hof kan [Groep] voorts niet volgen in haar standpunt dat [appellanten c.s.] het risico heeft aanvaard dat de informatie naar buiten zou komen, nu de geheimhoudingsovereenkomst eerst is ondertekend nadat reeds verschillende gesprekken hadden plaatsgevonden. [appellanten c.s.] heeft met de overeenkomst nu juist willen voorkomen dat de besprekingen openbaar werden, terwijl voor partijen van begin af aan duidelijk was dat [appellanten c.s.] enige geheimhouding verlangde. [Groep] voert verder nog aan dat ook de sommatiebrief van de advocaat van [appellanten c.s.] van 1 december 2010 (zie hiervoor onder 4.1.9) slechts ziet op openbaar maken van geheime informatie. Dit leidt echter niet tot een ander oordeel. Deze brief betrof een andere vermeende overtreding van de overeenkomst ([Installatiebedrijf] Installatiebedrijf B.V.), die in het onderhavige geval niet aan de orde is en aldus niets zegt over mogelijke latere overtredingen en de omvang van de geheimhoudingsverplichting.
4.4.8.Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat, alle omstandigheden in acht nemend, partijen de overeenkomst redelijkerwijs zo hebben moeten begrijpen dat de geheimhoudingsverplichting ook ziet op het feit dat overnamebesprekingen hebben plaatsgevonden. De
eerste grief in het incidenteel hoger beroepfaalt dan ook.
Schending van de geheimhoudingsovereenkomst
4.5.1.[Groep] heeft niet betwist dat [accountmanager van grondboringen en bronbemalingen] aan [Installatietechniek] en [sales engineer van NIBE] heeft meegedeeld dat tussen [Groep] en [appellanten c.s.] overnamebesprekingen hadden plaatsgevonden. Zij voert in de akte uitlating producties in hoger beroep echter aan dat ook in 2000 overnamebesprekingen hebben plaatsgevonden tussen partijen. Volgens haar zag de mededeling van [accountmanager van grondboringen en bronbemalingen] op die besprekingen en niet op de besprekingen van 2010, zodat de in 2010 gesloten geheimhoudingsovereenkomst niet is geschonden.
4.5.2.Naar het oordeel van het hof volgt uit het verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor (productie 9 akte van [appellanten c.s.] in eerste aanleg) dat het uitgangspunt van dit getuigenverhoor is geweest de overnamegesprekken in 2010 en mededelingen die [accountmanager van grondboringen en bronbemalingen] daarover zou hebben gedaan aan derden in 2010 en 2011. Uit de afgelegde getuigenverklaringen volgt daarnaast niet dat de getuigen hebben gedoeld op overnamegesprekken die reeds in 2000 hebben plaatsgevonden. Gelet hierop staat voldoende vast dat de verklaringen zien op de gebeurtenissen in 2010, nog daargelaten dat dit standpunt door [Groep] eerst bij akte uitlating producties naar voren is gebracht en dan ook niet is uit te sluiten dat het moet worden aangemerkt als een nieuwe grief in incidenteel hoger beroep, waarmee in beginsel geen rekening mag worden gehouden behoudens ondubbelzinnige instemming van de wederpartij, waarvan niet is gebleken.
4.5.3.[Groep] voert voorts aan dat het aan een sms-bericht van [appellanten c.s.] is te wijten dat [Groep] [accountmanager van grondboringen en bronbemalingen] heeft ingelicht over de overnamebesprekingen. Het hof begrijpt dat [Groep] hiermee betoogt dat schending van de geheimhoudingsovereenkomst niet aan haar kan worden toegerekend. Het hof kan [Groep] niet volgen in dit standpunt. Voor zover genoemd bericht al aanleiding was voor [Groep] om bij [accountmanager van grondboringen en bronbemalingen] te verifiëren of hij van de overnamebesprekingen op de hoogte was en daarover met derden had gesproken, had het, gelet op de geheimhoudingsovereenkomst, op de weg van [Groep] gelegen [accountmanager van grondboringen en bronbemalingen] te wijzen op de geheimhoudingsverplichting en hem te verbieden over de overnamebesprekingen te spreken. Dit heeft [Groep] echter nagelaten. De stelling dat het aan [appellanten c.s.] is te wijten dat [accountmanager van grondboringen en bronbemalingen] op de hoogte is geraakt van de overnamebesprekingen snijdt dan ook geen hout.
4.5.4.Nu vaststaat dat [accountmanager van grondboringen en bronbemalingen] aan [sales engineer van NIBE] van NIBE en aan [Installatietechniek] heeft meegedeeld dat overnamebesprekingen zijn gevoerd tussen [appellanten c.s.] en [Groep], staat eveneens vast dat [Groep] de geheimhoudingsverplichting heeft geschonden.
4.6.1.Zowel de
eerste grief in principaal hoger beroepals de
tweede grief in incidenteel hoger beroepis gericht tegen de hoogte van de door de rechtbank toegewezen boete, te weten € 10.000,00 per overtreding. [appellanten c.s.] voert aan dat voor matiging geen plaats is, [Groep] voert aan dat de boete moet worden gematigd tot nihil.
4.6.2.Alvorens in te gaan op de hoogte van de boete, overweegt het hof dat de stelling van [Groep] dat zij geen boete verschuldigd is, omdat zij niet (deugdelijk) in gebreke is gesteld, niet opgaat. Het hof verenigt zich met rechtsoverweging 4.11 van het beroepen vonnis.
4.6.3.Op grond van artikel 6:94 BW kan de rechter de bedongen boete matigen indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, met dien verstande dat hij de schuldeiser niet minder kan toekennen dan de schadevergoeding op grond van de wet. Uit deze bepaling volgt dat de bevoegdheid tot matiging terughoudend moet worden toegepast. Matiging is slechts aan de orde indien toepassing van het boetebeding tot een buitensporig en daarmee onaanvaardbaar resultaat leidt. Omstandigheden die hierbij van belang zijn, zijn de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen (HR 27 april 2007, LJN AZ6638, NJ 2007/262 Intrahof/Bart Smit). Ook kan aan de hoedanigheid van partijen gewicht toegekend worden en kunnen de omstandigheden waaronder de tekortkoming tot stand kwam van belang zijn. Het enkele uiteenlopen van schade en boete is onvoldoende voor matiging.
4.6.4.Het hof acht in het onderhavige geval van belang dat [Groep] haar medewerkers, in het bijzonder [accountmanager van grondboringen en bronbemalingen], niet heeft geïnstrueerd zich te onthouden van mededelingen aan derden over de gevoerde overnamegesprekken. [Groep] was hiertoe reeds op grond van de overeenkomst gehouden. Zij is echter ook door de brief van de advocaat van 1 december 2010 gewezen op haar geheimhoudingsverplichting, zij het dat zij niet expliciet erop is gewezen dat ook het enkele feit dat overnamebesprekingen hadden plaatsgevonden niet openbaar gemaakt mocht worden. Van het gesprek tussen [accountmanager van grondboringen en bronbemalingen] en [Installatietechniek] staat in ieder geval vast dat dit heeft plaatsgevonden na ontvangst van de brief van de advocaat, aldus nadat [Groep] was gewaarschuwd. Voorts acht het hof van belang dat het twee professionele partijen betreft die zich bij het sluiten van de geheimhoudingsovereenkomst hebben laten bijstaan door hun accountant. Van de andere kant stelt [appellanten c.s.] zelf dat de schade niet kwantificeerbaar is, zodat naar het oordeel van het hof betwijfeld kan worden of enige schade is geleden. Hoewel het lijden van schade op zichzelf geen vereiste is voor het verbeuren van een contractuele boete, is hier naar het oordeel van het hof wel sprake van een grote discrepantie tussen de mogelijke (maar niet kwantificeerbare) schade en de hoogte van de boete, te weten € 100.000,00 per overtreding. Voorts acht het hof van belang dat één boete is overeengekomen voor alle mogelijke schendingen van de overeenkomst en dat de ernst van de onderhavige schending relatief beperkt is. Er is immers enkel naar buiten gebracht dat overnamegesprekken hebben plaatsgevonden. Dat vertrouwelijke gegevens zoals winstmarges of omzetgegevens zijn geopenbaard is gesteld noch gebleken. Evenmin is gesteld of gebleken dat [Groep] dankzij de gesprekken met [appellanten c.s.] klanten van [appellanten c.s.] heeft kunnen benaderen. Het hof is gelet op deze omstandigheden van oordeel dat het boetebeding tot een buitensporig en daarmee onaanvaardbaar resultaat leidt. Het hof acht gronden aanwezig om de boete te matigen tot € 25.000,00 per schending. De
eerste grief in principaal hoger beroepslaagt in zoverre. De
tweede grief in incidenteel hoger beroepfaalt. Nu vaststaat dat [accountmanager van grondboringen en bronbemalingen] zowel aan [Installatietechniek] als aan [sales engineer van NIBE] heeft meegedeeld dat overnamebesprekingen hadden plaatsgevonden, heeft [Groep] in totaal een boete van € 50.000,00 verbeurd.