Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
8.Het verloop van de procedure
- de akte na tussenarrest van [Investments] van 15 oktober 2013 met producties;
- de antwoordakte na tussenarrest van 12 november 2013 van [appellante].
9.De verdere beoordeling
[contractnummer 1.]) (prod 2 inl. dagv.) zijn aangegaan. Het hof heeft voorts geoordeeld dat nu [appellante] en/of [ex-echtgenoot van appellante] zich niet op de voet van artikel 7:908 lid 2 BW aan de verbindendverklaring van de WCAM-overeenkomst hebben onttrokken, zij als gerechtigden gelden in de zin van die overeenkomst, en dat zij aan de verbindendverklaarde WCAM-overeenkomst zijn gebonden (rov. 6.9.2.).
[contractnummer 1.]) op 6 augustus 2003 35 termijnen van € 113,68 had voldaan en dat zij na de beëindigingsdatum nog 77 termijnen diende te betalen.
“Achterstallige post(en) van contract [contractnummer 1.]”opgenomen bedrag van € 927,20 heeft, naar het hof uit de stellingen van [Investments] begrijpt, ook betrekking op deze 8 achterstallige maandtermijnen. Gezien de hoogte van de maandelijkse termijn van € 113,68 zou dit echter neerkomen op een bedrag van (8 x € 113,68 is) € 909,44. [Investments] heeft dit verschil niet toegelicht. Het hof zal derhalve ervan uitgaan dat [appellante] ter zake achterstallige posten € 909,44 aan [Investments] is verschuldigd.
“Beëindigingskosten”. Het hof begrijpt gezien de berekening van [appellante] in haar akte van 13 mei 2009 en in haar antwoordakte na tussenarrest, dat [appellante] betwist dat beëindigingskosten zijn verschuldigd. Nu [Investments] de grondslag van deze post niet heeft onderbouwd, zal deze worden afgewezen.
[contractnummer 1.]en om opheldering vraagt, geenszins kunnen worden aangemerkt of begrepen als brieven waarin [ex-echtgenoot van appellante] de vernietigbaarheid van de overeenkomst inroept in verband het ontbreken van zijn (schriftelijke) toestemming voor het aangaan van die overeenkomst. Anders dan [appellante] thans in haar antwoordakte na tussenarrest stelt, kan uit deze brieven ook niet worden opgemaakt of worden begrepen dat [appellante] deze effectenlease-overeenkomst wilde beëindigen. Het hof zal derhalve aan de stelling van [appellante] dat zij, althans [ex-echtgenoot van appellante], de effectenlease-overeenkomst heeft beëindigd, voorbijgaan, zodat artikel 2 van de overeenkomst toepassing mist.
[contractnummer 1.](koersverlies € 4.487,52) en
[contractnummer 2.](koerswinst € 1.318,74), zijnde € 2.112,63 (zie rov. 6.10.4) in mindering gebracht, evenals een tweetal dividenduitkeringen/vergoedingen van € 26,64 en € 46,55, en dit bedrag vermeerderd met een, volgens [Investments], na de eindafrekening gestorneerde termijn van € 113,68, hetgeen in totaal neerkomt op de gevorderde hoofdsom van € 7.895,18.
[contractnummer 1.]een koersverlies van € 4.487,52 heeft geleden. In voormeld tussenarrest (rov. 6.10.2) heeft het hof voorts vastgesteld dat [appellante] niet, althans niet gemotiveerd, heeft betwist dat de effectenlease-overeenkomst met contractnummer
[contractnummer 2.]op of omstreeks 7 mei 2001 is geëindigd met een koerswinst van € 1.318.74, en dat derhalve van de juistheid van dit bedrag wordt uitgegaan. Hiermee heeft het hof een geschilpunt tussen partijen uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslist.
[contractnummer 2.]en
[contractnummer 1.], zijnde € 681,57, nooit heeft ontvangen.
[contractnummer 2.]zou gaan. Dit bedrag was overigens ook reeds weergegeven op de Duisenberg-berekening van 9 september 2008 (prod. 1 conclusie van repliek).
[contractnummer 1.]) berekende koersresultaat en de daarop gebaseerde Duisenbergvergoeding van € 2.112,63.
[contractnummer 1.]op 6 augustus 2003, en dus na het opmaken van de eindafrekening, op 20 augustus 2003 ter zake dit contractnummer een bedrag van € 113,68 is gestorneerd.