ECLI:NL:GHSHE:2014:957

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 april 2014
Publicatiedatum
4 april 2014
Zaaknummer
20-000957-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vrijspraak in zaak van (gewoonte)witwassen tegen de vrouw van wijlen Aran de J.

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, de vrouw van wijlen Aran de J., was eerder vrijgesproken van het ten laste gelegde feit van (gewoonte)witwassen. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak, met de vordering om het vonnis te vernietigen en de verdachte te veroordelen tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaten-generaal en de argumenten van de verdediging gehoord. De verdediging pleitte primair voor niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en subsidiair voor vrijspraak van de tenlastelegging. Het hof heeft de argumenten van de verdediging overwogen, maar kwam tot de conclusie dat de rechtbank de verdachte terecht had vrijgesproken. Het hof oordeelde dat de bewijsverweren van de raadsman niet waren ontkracht door de argumenten van de advocaten-generaal.

Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank en oordeelde dat er geen sprake was van een schending van het recht op een eerlijke behandeling van de zaak. De beslissing van het hof werd op 3 april 2014 in het openbaar uitgesproken, waarbij de rechters zich volledig verenigden met de eerdere beslissing van de rechtbank.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000957-13
Uitspraak : 3 april 2014
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 7 maart 2013 (ECLI:NL:RBOBR:2013:BZ3456) in de strafzaak met parketnummer 01/889012-10 tegen de verdachte:

[D],

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboorteplaats 2] 1968,
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis is de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, te weten (gewoonte)witwassen.
De officier van justitie heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van advocaten-generaal mr. W.P.A. Korver en mr. C.T. Tjauw-Foe, alsmede van hetgeen door de verdachte en haar raadsman,
mr. C.A.D. Oomes, naar voren is gebracht.
De advocaten-generaal hebben gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en - opnieuw rechtdoende - het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft primair bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging en subsidiair dat de verdachte integraal van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en met de redengeving waarop dit berust, ook wat betreft de beslissing van de rechtbank ten aanzien van het niet-ontvankelijkheidsverweer van de verdediging.
De verdediging heeft het niet-ontvankelijkheidsverweer ter terechtzitting in hoger beroep opnieuw gevoerd, maar de daarvoor aangedragen gronden tasten de overwegingen van de rechtbank naar het oordeel van het hof niet aan. Ook bij gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is voor het hof niet aannemelijk geworden dat politie of justitie met het niet nader onderzoeken van de overige creditcards die door de vader van de verdachte (medeverdachte [D]) werden gebruikt, doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte tekort heeft gedaan aan het recht op een eerlijke behandeling van haar zaak.
In het feit dat het hof zich geheel verenigt met het vonnis van de rechtbank, ligt besloten dat de bewijsverweren van de raadsman doel treffen. Het hof verenigt zich geheel met het betoog van de raadsman strekkende tot vrijspraak van de gehele tenlastelegging, een betoog dat naar het oordeel van het hof niet is ontkracht door hetgeen de advocaten-generaal ter terechtzitting in hoger beroep hebben aangevoerd. De conclusie luidt dan ook dat de rechtbank de verdachte terecht van het ten laste gelegde heeft vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep.
Aldus gewezen door
mr. A.B.A.P.M. Ficq, voorzitter,
mr. N.J.L.M. Tuijn en mr. T.A. de Roos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.P. Verhaegh en mr. H.M. Vos, griffiers,
en op 3 april 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.