ECLI:NL:RBOBR:2013:BZ3456

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
01/889012-10
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van opzetwitwassen en schuldwitwassen wegens gebrek aan bewijs van wetenschap van illegale herkomst van gelden

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, stond de verdachte terecht voor opzetwitwassen en schuldwitwassen. De tenlastelegging betrof het verbergen van de illegale herkomst van gelden die gebruikt waren voor de aanschaf van luxe voertuigen en andere uitgaven. De rechtbank oordeelde dat voor een veroordeling niet alleen bewijs van de illegale herkomst van de gelden vereist is, maar ook bewijs van de wetenschap van die illegale herkomst. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte op de hoogte was van de criminele herkomst van de gelden. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet kon weten dat de gelden uit een misdrijf afkomstig waren, gezien de legale inkomsten van haar echtgenoot en de omstandigheden rondom de transacties. De rechtbank vond dat de verdachte niet redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de gelden uit een misdrijf afkomstig waren, en sprak haar vrij, in afwijking van de eis van het Openbaar Ministerie, dat een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf had geëist. De uitspraak werd gedaan op 7 maart 2013, na een uitgebreid onderzoek ter terechtzitting, waarbij meerdere zittingen waren gehouden.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/889012-10
Datum uitspraak: 07 maart 2013
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1968],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 april 2012, 12 december 2012, 24 januari 2013, 28 januari 2013, 7 februari 2013 en 21 februari 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 april 2012.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 12 december 2012 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 01 mei 2008 tot en met 24 mei 2011, te
Eindhoven, althans in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
van (een) voorwerp(en),
te weten een of meer hoeveelheden (contant) geld en/of (een)
hoeveelheid/hoeveelheden geld ten behoeve van de aanschaf en/of betaling van
en/of storting op:
- een of meer personenauto's te weten: een Audi RS6 (voorzien van (de)
kenteken(s) [kenteken] en/of [kenteken] en/of [kenteken]) en/of een Ferrari F 430
(voorzien van kenteken [kenteken]) en/of een Porsche 911 (voorzien van kenteken
[kenteken]) en/of
- (reparatie)kosten ten behoeve van een of meer personenauto's bij autobedrijf
[bedrijf 1] en/of
- een of meer aanko(o)p(en) gedaan met American Express Card(s) (voorzien van
(de) kaartnummer(s) [nummer] ten name van [persoon 1] en/of
[nummer] ten name van [persoon 1] en/of [nummer] ten name van
[verdachte]) en/of
- een bankrekening bij de [bank] (rekeningnummer [rekeningnummer] op naam va[persoon 1] en/of [persoon 2])
(telkens) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding
en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld,
althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die/dat
voorwerp(en), was/waren of wie bovenomschreven voorwerp(en), voorhanden
had(den),
terwijl zij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs
had(den) moeten vermoeden dat, dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
zulks terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) van het plegen van
voormeld(e) feit(en) een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
(artikel 420 bis/420ter Wetboek van Strafrecht)
(zaaksdossiers 14, 15, 16)
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt dat het Openbaar Ministerie opzettelijk, al dan niet in een voorwaardelijke vorm, de rechtbank onvolledige informatie heeft voorgehouden en van belang zijnde zaken niet in het dossier heeft verwerkt. In dit verband wijst de verdediging op de opzettelijk onjuiste en onvolledige voorlichting met betrekking tot de creditcard[persoon 1] beschikte over meer creditcards dan die welke onderzocht en gebruikt zijn in het onderzoek en het requisitoi[persoon 1] is op enig moment vrijwillig met de administratie van deze creditcards naar de politie gegaan zodat ze bij het onderzoek konden worden betrokken. Met deze creditcards zijn ook geldbedragen opgenomen welke (mede) de door het Openbaar Ministerie gestelde verschillen tussen opnames en stortingen verklaren. Hieruit volgt onder meer d[persoon 1] beschikte over meer contant geld dan uit het onderzoek van de politie naar voren is gekomen. De verdediging wijst in dit verband ook op het legale bezit van contanten van wijlen [medeverdachte 1] verkregen met een bancaire voldoening van een ontneming van het Openbaar Ministerie ten bedrage van € 225.900,00 voor een Opiumwetzaak. De verdediging stelt dat het opzettelijk achterhouden van voormelde informatie in de zaken v[persoon 1] en [verdachte] moet leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie reageert bij repliek - onder verwijzing naar een ter zitting overgelegd nagekomen proces-verbaal van 6 februari 2013 - als volgt op het door de verdediging gestelde. Voor het Openbaar Ministerie is het nieuwe informatie dat het crimineel verdiende geld door [medeverdachte 1] niet zou zijn ingezet om het CJIB te voldoen, maar kennelijk is achtergehouden. Het Openbaar Ministerie verwijst naar het proces-verbaal van de politie van 6 februari 2013 voor de uitleg waarom de creditcards genoemd door de verdediging aanvankelijk niet zijn meegenomen in het onderzoek. Niet-ontvankelijkheid is derhalve niet aan de orde. Het met veel verve debiteren van onjuistheden door de verdediging maakt nog niet dat aan het Zwolsmancriterium zou zijn voldaan.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank constateert dat in het proces-verbaal van 6 februari 2013 waar het Openbaar Ministerie naar verwijst het navolgende is vermeld over het nalaten van onderzoek naar de overige creditcards zoals door de verdediging gesteld.
Op 15 november 2011 [persoon 1] vrijwillig aan het politiebureau verschenen om aan de hand van zijn administratie nader te verklaren over de creditcard van American Expres[persoon 1] heeft bij deze gelegenheid overzichten overgelegd van de ABN AMRO Creditcard Online, nr. ( ), de American Express Gold Card nr. [nummer], de American Express Flying Blue en de Ivory Card nr. ( ). De reden dat de overzichten van deze creditcards aanvankelijk niet zijn meegenomen is omdat deze handelden over de periode na de onderzoeksperiode van 20 december 2008 tot en met 23 mei 2010. Ze zijn wel als bijlage bij de op 15 november 2011 afgelegde verklaring bij de politie van [persoon 1] opgenomen.
Op grond van dit proces-verbaal stelt de rechtbank vast dat de politie ten tijde van het onderzoek op de hoogte was van de door de verdediging genoemde creditcards van [persoon 1], maar dat het onderzoek zich aanvankelijk niet tot deze gegevens heeft uitgestrekt gelet op de periode waar het onderzoek betrekking op had. Hieruit blijkt geenszins van opzettelijk onjuist en onvolledig informeren van de rechtbank teneinde de rechtbank te misleiden.
De rechtbank is ditzelfde oordeel toegedaan omtrent de door de verdediging gestelde onjuiste informatievoorziening betreffende de betaling van de ontnemingsvordering. De rechtbank ziet volstrekt niet in dat de hieromtrent door de verdediging geschetste gang van zaken tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie dient te leiden. Het verweer wordt dan ook verworpen.
De rechtbank oordeelt dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van [verdachte].
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie stelt dat op basis van het dossier van 22.000 pagina's kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 1] een spil was in een crimineel samenwerkingsverband dat zich jarenlang bezig heeft gehouden met grootschalige handel in hennep en hasjiesj.
Het Openbaar Ministerie acht het ongeloofwaardig dat [verdachte] in het geheel niet geweten zou hebben van criminele activiteiten van wijlen haar echtgenoot of van de link tussen hem en haar broer.
Dat [verdachte] het vermoeden van deze criminele activiteiten en daarmee de criminele herkomst van gelden heeft gehad blijkt volgens het Openbaar Ministerie uit het feit dat het om verhullende activiteiten met grote hoeveelheden -voornamelijk contante- gelden gaat. Dit tegen de achtergrond van het exorbitante uitgavenpatroon van haar en wijlen haar echtgenoot, waarbij veelal cash werd afgerekend. [verdachte] dient haar stelling dat zij van niets wist aannemelijk te maken door hierover een verklaring af te leggen.
Het Openbaar Ministerie concludeert tot bewezenverklaring van schuldwitwassen.
De officier van justitie eist:
Een werkstraf voor de duur van 240 uren te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat niet bewezen kan worden dat de gelden waar het in deze zaak om gaat afkomstig zijn uit enig misdrijf. De verdediging onderbouwt dit met stukken die zien op de vermogenspositie van wijlen [medeverdachte 1] en wijlen [persoon 3], de vader van [medeverdachte 1]. De verdediging concludeert dat de Audi RS6 met legale middelen is betaald. Ten aanzien van de creditcards stelt de verdediging zich op het standpunt dat er meer legale contanten beschikbaar waren dan er stortingen zijn gedaan. Ten aanzien van de overige auto's waar de tenlastelegging op ziet stelt de verdediging dat er geen bewijs is dat deze auto's van wijlen [medeverdachte 1] waren.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij beoordeling van het tenlastegelegde dient de vraag te worden beantwoord of [verdachte] en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijze had(den) moeten vermoeden dat gelden waarmee auto's zijn aangeschaft, (reparatie)kosten ten behoeve van een of meer van deze auto's zijn gedaan of transacties met creditcards hebben plaatsgevonden onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor een veroordeling van opzetwitwassen dan wel schuldwitwassen is, naast het wettig en overtuigend bewijs van een illegale herkomst van de gelden, bewijs van de wetenschap van die illegale herkomst vereist.
Op grond van het dossier kan de rechtbank een dergelijke wetenschap of redelijk vermoeden bij [verdachte] niet vaststellen. De rechtbank begrijpt dat [verdachte] stelt dat de door het Openbaar Ministerie gestelde uitgaven aan auto's en creditcardtransacties haar, gelet op de inkomsten van [medeverdachte 1], geen redenen gaven om te twijfelen over de herkomst van die gelden.
De rechtbank oordeelt dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting naar voren is gekomen dat wijlen haar echtgenoot [medeverdachte 1], over aanzienlijke gelden uit legale bedrijfsactiviteiten en familierelaties beschikte. Het door het Openbaar Ministerie gestelde exorbitante uitgavenpatroon kan gelet op deze omstandigheid naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer leiden tot de conclusie dat [verdachte] daarom moet hebben geweten danwel redelijkerwijs moest vermoeden van een illegale herkomst van de gelden. Ook uit de wijze waarop de transacties met de creditcards en het op naam zetten van een voertuig hebben plaatsgevonden, kan naar het oordeel van de rechtbank deze wetenschap of dit redelijk vermoeden niet zonder meer volgen.
Nu zoals hiervoor overwogen de rechtbank van oordeel is dat het wettig en overtuigend bewijs voor de vereiste wetenschap danwel het redelijk vermoeden bij [verdachte] ontbreekt, dient reeds hierom vrijspraak te volgen.
DE UITSPRAAK
Vrijspraak, achtende de rechtbank het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C.M. de Klerk, voorzitter,
mr. S. van Lokven en mr. H.H.E. Boomgaart, leden,
in tegenwoordigheid van mr. P. van Etteger-Lubbers en dhr. G.G. Dirks, griffiers,
en is uitgesproken op 7 maart 2013.