ECLI:NL:GHSHE:2014:956

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 april 2014
Publicatiedatum
3 april 2014
Zaaknummer
20-000805-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake drugstransporten en deelneming aan criminele organisatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar en 6 maanden voor het medeplegen van drugstransporten en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte, geboren in 1970 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was betrokken bij de uitvoer van grote hoeveelheden softdrugs, waaronder hennep en hasjiesj, naar Italië en Engeland. Het hof heeft het niet-ontvankelijkheidsverweer van de verdachte verworpen, maar heeft de rol van de verdachte anders gewaardeerd dan de rechtbank. Het hof concludeert dat de verdachte voornamelijk een uitvoerende rol had en niet de beslissingen nam binnen de criminele organisatie. Hierdoor heeft het hof de straf verlaagd naar 3 jaar gevangenisstraf, met inachtneming van de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Het hof heeft ook het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en beslissingen genomen over de in beslag genomen voorwerpen. De zaak benadrukt de ernst van de betrokkenheid bij drugshandel en de gevolgen daarvan voor de samenleving.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000805-13
Uitspraak : 3 april 2014
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 7 maart 2013 (ECLI:NL:RBOBR:2013:BZ3440) in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 01/889095-10 en 01/889114-11, tegen de verdachte:

[SL],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in Huis van Bewaring Roermond te Roermond.
A.
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar en 6 maanden, met aftrek van het voorarrest, ter zake van - kort gezegd -
het in de zaak met parketnummer 01/889095-10 bewezen verklaarde
1.
medeplegen van de uitvoer van een grote hoeveelheid softdrugs en het in de uitoefening van een beroep op bedrijf verkopen en vervoeren van softdrugs;
2.
medeplegen van de uitvoer van een grote hoeveelheid softdrugs en het in de uitoefening van een beroep op bedrijf verkopen, afleveren en vervoeren van softdrugs;
3.
medeplegen van de uitvoer van een grote hoeveelheid softdrugs en het in de uitoefening van een beroep op bedrijf verkopen, afleveren en vervoeren van softdrugs;
4.
medeplegen van de uitvoer van een grote hoeveelheid softdrugs en het in de uitoefening van een beroep op bedrijf verkopen, afleveren en/of vervoeren van softdrugs;
5.
medeplegen van de uitvoer van een grote hoeveelheid softdrugs en het in de uitoefening van een beroep op bedrijf verkopen, afleveren en/of vervoeren van softdrugs;
6.
de deelneming aan een criminele organisatie in de zin van artikel 11a van de Opiumwet en het deelnemen aan een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht;
en het in de zaak met parketnummer 01/889114-11 bewezen verklaarde
 medeplegen van de invoer van een grote hoeveelheid softdrugs,
Voorts heeft de rechtbank beslist over in beslag genomen voorwerpen.
De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal, mr. W.P.A. Korver en mr. C.T. Tjauw-Foe, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. H.E. Brink, naar voren is gebracht.
De advocaten-generaal hebben gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, behoudens ten aanzien van de opgelegde straf, en - in zoverre opnieuw rechtdoende - de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren en 6 maanden, met aftrek van voorarrest. Die straf is echter ook door de rechtbank opgelegd, zodat de advocaten-generaal in feite een gave bevestiging van het vonnis hebben gevorderd.
De raadsman heeft primair bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte en subsidiair dat de verdachte van de ten laste gelegde feiten zal worden vrijgesproken. In meer subsidiaire zin heeft hij een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, aangezien het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd,
 in de zaak met parketnummer 01/889095-10, dat:
1. -
in het dossier ook wel aangeduid als incident 1 -
hij in of omstreeks de maanden oktober 2010 tot en met november 2010 te Eindhoven en/of Waalwijk en/of Renswoude en/of Helmond en/of elders in Nederland en/of Italië,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(in de uitoefening van een beroep of bedrijf)
opzettelijk
een (grote) hoeveelheid hasjiesj (circa 191,8 kilogram), in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hasjiesj (zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet)
buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet)
en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad;
2. - in het dossier ook wel aangeduid als incident 2 -
hij in of omstreeks de maand september 2010 te Eindhoven en/of Waalwijk en/of Renswoude en/of Helmond en/of elders in Nederland en/of Italië
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(in de uitoefening van een beroep of bedrijf)
opzettelijk
een (grote) hoeveelheid hennep (circa 120 kilogram) en/of een (grote) hoeveelheid hasjiesj (circa 25 platen hasjiesj), in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep en/of hasjiesj (zijnde hennep en/of hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet)
buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet)
en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad;
3. -
in het dossier ook wel aangeduid als incident 4.1 -
hij in of omstreeks de periode van 30 november 2010 tot en met 4 december 2010 te Eindhoven en/of Rotterdam en/of Waalwijk en/of elders in Nederland en/of Engeland tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(in de uitoefening van een beroep of bedrijf)
opzettelijk
een (grote) hoeveelheid hennep (circa 254,1 kilogram), in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet)
buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet)
en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad;
4. -
in het dossier ook wel aangeduid als incident 4.2 -
hij in of omstreeks de periode van 20 november 2010 tot en met 30 november 2010 te Eindhoven en/of Rotterdam en/of Waalwijk en/of elders in Nederland en/of Engeland tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(in de uitoefening van een beroep of bedrijf)
opzettelijk
  • a) een (grote) hoeveelheid hennep (circa 75 kilogram), in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet) en/of
  • b) een (grote) hoeveelheid hennep (circa 190 kilogram), in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet)
buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet)
en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad;
5. -
in het dossier ook wel aangeduid als incident 4.3 -
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2010 tot en met 9 november 2010 te Eindhoven en/of Rotterdam en/of Waalwijk en/of elders in Nederland en/of Engeland tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(in de uitoefening van een beroep of bedrijf)
opzettelijk
een (grote) hoeveelheid hennep en/of hasjiesj (circa 140 kilogram hennep en/of hasjiesj), in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep en/of hasjiesj (zijnde hennep en/of hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet) buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet)
en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad;
6. - in het dossier ook wel aangeduid als incident 6 -
primair:
(A)
hij in of omstreeks de periode van 26 maart 2009 tot en met 24 mei 2011 te Eindhoven en/of Waalwijk en/of Helmond en/of Rotterdam en/of Renswoude en/of elders in Nederland en/of Europa
heeft deelgenomen aan een organisatie,
welke organisatie bestond uit een (duurzaam) samenwerkingsverband van twee of meer personen, te weten
- [AJ] en/of
- [AF] en/of
- [GM] en/of
- [ME] en/of
- [SM] en/of
-[RJ] en/of
- [JK] en/of
- [SB]
en/of één of meer andere personen,
en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van grote hoeveelheden hennep en/of hasjiesj en/of het (in de uitoefening van een beroep of bedrijf) opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van grote hoeveelheden hennep en/of hasjiesj, zijnde hennep en/of hasjiesj (een) middel(en) als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
en
(B)
hij in of omstreeks de periode van 26 maart 2009 tot en met 24 mei 2011 te Eindhoven en/of Waalwijk en/of Helmond en/of Rotterdam en/of Renswoude en/of elders in Nederland en/of Europa
heeft deelgenomen aan een organisatie,
welke organisatie bestond uit een (duurzaam) samenwerkingsverband van twee of meer personen, te weten
- [AJ] en/of
- [AF] en/of
- [GM] en/of
- [ME] en/of
- [SM] en/of
-[RJ] en/of
- [JK] en/of
- [SB] en/of
één of meer andere personen,
en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
(gewoonte)witwassen en/of valsheid in geschrifte;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 26 maart 2009 tot en met 24 mei 2011 te Eindhoven en/of Waalwijk en/of Helmond en/of Rotterdam en/of Renswoude en/of elders in Nederland en/of Europa
heeft deelgenomen aan een organisatie,
welke organisatie bestond uit een (duurzaam) samenwerkingsverband van twee of meer personen, te weten
- [AJ] en/of
- [AF] en/of
- [GM] en/of
- [ME] en/of
- [SM] en/of
-[RJ] en/of
- [JK] en/of
- [SB]
en/of één of meer andere personen,
en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
overtreding van artikel 3A en/of 3B en/of 3C van de Opiumwet en/of (gewoonte)witwassen en/of valsheid in geschrifte;
 in de zaak met parketnummer 01/889114-11 - in het dossier ook wel aangeduid als incident 5 -, dat:
hij in of omstreeks de periode van de maand 01 december 2010 tot en met 03 mei 2011 te Eindhoven en/of Waalwijk en/of Hattem en/of Rotterdam en/of elders in Nederland en/of België
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk
een (grote) hoeveelheid hasjiesj (circa 3.040 kilogram), in elk geval een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (in de zin van artikel 1 lid 4 van de Opiumwet),
zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
In de weergave van het in de zaak met parketnummer 01/889095-10 onder 6 primair ten laste gelegde feit, heeft het hof - overeenkomstig de kennelijke bedoeling van de steller van de tenlastelegging - de zinsnede “terwijl dit betrekking had op een of meer grote hoeveelhe(i)d(en) hennep en/of hasjiesj” weggelaten en daarvoor in de plaats aan de zinsnede “het opzettelijk binnen en buiten het grondgebied van Nederland brengen” toegevoegd de woorden “van grote hoeveelheden”. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
E.1
De raadsman heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte. Daartoe heeft hij - op de gronden als vervat in zijn pleitnota - aangevoerd dat in geen geval kan worden gerechtvaardigd dat het Openbaar Ministerie heeft beslist tot het zonder enige braakschade wegnemen van de circa 75 kilogram wiet uit de bestelbus van het merk Mercedes, type Vito, waarover de verdachte de beschikking had. Het Openbaar Ministerie en de politie hebben de verdachte met deze actie blootgesteld aan onverantwoorde en onbeheersbare risico’s. Of voorafgaande aan deze actie al dan niet een risicoanalyse heeft plaatsgevonden, is niet van belang. Ook bij een afweging van belangen valt deze gevaarzettende opsporingsmethode geenszins te rechtvaardigen. Aan dit ingrijpen dient paal en perk te worden gesteld; de enige doeltreffende sanctie is, aldus de raadsman, het ontnemen van het vervolgingsrecht van het Openbaar Ministerie.
E.2
Bij de beoordeling van dit verweer stelt het hof voorop dat uit vaste jurisprudentie volgt dat het in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering bedoelde rechtsgevolg van niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Gelet op het bepaalde in het eerste en het tweede lid van voormeld artikel 359a is de toepassing van dat rechtsgevolg bovendien beperkt tot onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek en dient telkens rekening te worden gehouden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
E.3
In het licht van dat juridisch kader acht het hof de volgende feiten en omstandigheden van belang.
In de nacht van 24 op 25 november 2010 hebben verbalisanten - conform een bevel ex artikel 126k Sv van de officier van justitie - de (besloten) parkeergarage onder het flatgebouw waar de verdachte woonde, betreden teneinde na te gaan of het vermoeden juist was dat de verdachte daar “een bestelauto met […] verdovende middelen stalde” die mogelijk op korte termijn naar het buitenland zou worden getransporteerd.
De bestelauto - een bestelbus van het merk Mercedes, type Vito, voorzien van kenteken [kenteken] - bleek in de parkeergarage aanwezig. De officier van justitie gaf daarop een nieuw bevel ex artikel 126k Sv om te bezien of in die bestelauto inderdaad verdovende middelen aanwezig waren. De verbalisanten constateerden bij de uitvoering van dit bevel dat zich in de vrachtruimte van de bestelauto een aantal gevulde vuilniszakken bevond.
Dit was reden voor de officier van justitie om te bevelen dat de bestelauto met inhoud heimelijk in beslag zou worden genomen. De officier van justitie heeft hierover het volgende gerelateerd:
“Beoogd werd om aldus elders (nader) onderzoek te kunnen laten verrichten aan die bestelauto en de zich daarin bevindende goederen. Daarbij heb ik bepaald dat deze inbeslagneming ‘heimelijk’ diende te geschieden, d.i. dat aan verdachte [SL] niet op de voet van artikel 94 lid 3 Sv een bewijs van ontvangst zou worden afgegeven en/of dat aan hem niet anderszins mededeling zou worden gedaan van de inbeslagneming; er diende immers te worden voorgekomen dat verdachte [SL] e.a. op de hoogte zouden geraken van de strafvorderlijke inbeslagneming van de bestelauto en verdovende middelen en/of op de hoogte zou raken van het lopende opsporingsonderzoek.” [1]
De bestelauto werd - in overeenstemming met dit plan - elders nader onderzocht. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden aan de [straat] te Best. Daarbij werd in één vuilniszak en in een sporttas gekeken. Vastgesteld werd dat beiden vol zaten met doorzichtige plastic zakken met daarin een op hennep c.q. weed gelijkende stof. De sporttas en alle vuilniszakken (in totaal 11 stuks) zijn vervolgens overgeladen in een dienstvoertuig en overgebracht naar het hoofdbureau van de politie in Eindhoven. De bestelauto werd onafgesloten achtergelaten op de [straat] te Best.
Ook dat was geheel volgens plan, zo liet de officier van justitie naderhand weten:
“Na […] onderzoek bleek voortduren van het beslag op de bestelauto niet (langer) noodzakelijk. In verband met de al eerder genoemde onderzoeksbelangen werd de auto echter niet door de politie aan verdachte [SL] en/of de tenaamgestelde van het kenteken teruggegeven, maar conform het aanvankelijke plan ter plaatse achtergelaten. Daarbij werd verwacht dat de bestelauto spoedig door voorbijgangers zou worden opgemerkt, en dat die auto aldus wederom in het bezit van verdachte [SL] en/of die tenaamgestelde zou geraken.” [2]
Artikel 96 Sv en/of artikel 9 Opiumwet vormde(n) voor deze handelwijze volgens de officier van justitie de grondslag.
Nader onderzoek heeft uitgewezen dat de stoffen in de sporttas en vuilniszakken uit de bestelauto inderdaad hennep betroffen; in totaal een hoeveelheid van 75,628 kilogram.
De officier van justitie heeft verklaard bij deze actie een belangenafweging te hebben gemaakt:
“Bovenbeschreven werkwijze voldeed m.i. in dit concrete geval aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, en ik heb toentertijd in mijn afwegingen ook de mogelijke veiligheidsrisico’s voor verdachte [SL] e.a. betrokken. Uit het onderzoek bleek tot op dat moment echter niet van concrete of reële veiligheidsrisico’s; ook nadien bleek daar niet van.” [3]
E.4
Het hof stelt vast dat de verbalisanten met de bevelen ex artikel 126k Sv van de officier van justitie de parkeergarage en de zich daarin bevindende bestelauto mochten betreden. Het hof stelt voorts vast dat de verbalisanten de bestelauto en de daarin aanwezige hennep op grond van artikel 9 van de Opiumwet in beslag mocht worden genomen. Het hof ziet echter noch in deze artikelen, noch in de overige door de officier van justitie genoemde bepalingen (artt. 94 en 96 Sv) een grondslag, voor het achterlaten van de bestelauto op een andere plaats dan waar deze in beslag werd genomen en het achterwege laten van een kennisgeving aan de verdachte. Met betrekking tot het achterwege laten van deze kennisgeving overweegt het hof dat weliswaar in artikel 94, derde lid, Sv staat dat aan degene bij wie een voorwerp in beslag is genomen “zoveel mogelijk” een bewijs van ontvangst wordt afgegeven, maar aan een uitzondering op die regel heeft de wetgever kennelijk niet gedacht (Kamerstukken II 1993-1994, 23692, 3). Dat had wel in de rede gelegen, indien de wetgever het Openbaar Ministerie met deze bepaling de vergaande bevoegdheid had willen geven om heimelijk voorwerpen in beslag te nemen. De omschrijving moet veeleer, zo leidt het hof uit de memorie van toelichting af, worden bezien tegen de achtergrond van de destijds bestaande capaciteitsproblemen.
In zoverre zijn bij deze ‘opsporingsmethode’ dan ook vormen verzuimd.
E.5
De vraag is of die vormverzuimen van dien aard zijn dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het hof constateert dat de raadsman niet duidelijk gemotiveerd aan de hand van de onder 1.1 genoemde factoren - het belang van het voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel voor verdachte - heeft aangegeven waarom het door hem genoemde vormverzuim tot het zwaarste rechtsgevolg dient te leiden, terwijl zulks wel van hem mag worden verlangd (zie Afvoerpijp-arrest, HR 30 maart 2004, NJ 2004/376, rov. 3.7).
Het hof overweegt met betrekking tot de ernst van de verzuimen dat het door de officier van justitie omschreven doel - het hof begrijpt: onderzoek aan de zich mogelijk in de auto bevindende verdovende middelen - ook met een minder ingrijpende methode had kunnen worden bereikt. Het hof vermag niet in te zien waarom de verbalisanten niet al in de parkeergarage in de vuilniszak en sporttas hadden kunnen kijken om vast te stellen of daarin een op hennep c.q. weed gelijkende stof zat.
Voor zover de actie mede tot doel had om te ensceneren dat de in de bestelauto opgeslagen hoeveelheid hennep door de verdachte of een ander was gestolen en zodoende wat rumoer te veroorzaken - een mogelijkheid die het hof gelet op de gang van zaken allerminst als onaannemelijk voorkomt -, is het hof van oordeel dat daartoe geen enkele noodzaak bestond.
In dit verband acht het hof echter van belang - anders dan de raadsman ziet het hof geen aanleiding daaraan te twijfelen - dat de officier van justitie een belangenafweging heeft gemaakt. Teamleider [verbalisant] heeft daarover verklaard dat de vriendschapsband tussen [AJ] en de verdachte dusdanig werd ingeschat dat de kans op gewelddadigheden jegens de verdachte zeer gering werd geacht. In ieder geval kan worden vastgesteld dat het potentiële gevaar dat voor de verdachte bestond, zich niet heeft gerealiseerd. Een ander rechtens relevant nadeel voor de verdachte is evenmin uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken.
E.6
Dat betekent naar het oordeel van het hof dat in dit geval geen sprake is van een dusdanig ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, dat daardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Er bestaat dan ook geen aanleiding om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren. Het hof is van oordeel dat kan worden volstaan met de constatering dat er vormen zijn verzuimd.
Ook anderszins is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie raken. Het Openbaar Ministerie is derhalve ontvankelijk in de strafvervolging van de verdachte.
Bewezenverklaring
Het hof acht - op grond van de aan dit arrest gehechte aanvulling bewijsmiddelen en de hierna vermelde bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 01/889095-10 onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 primair ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 01/889114-11 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
 de zaak met parketnummer 01/889095-10
1. - in het dossier ook wel aangeduid als incident 1 -
hij in de maanden oktober 2010 tot en met november 2010 in Nederland en/of Italië,
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een grote hoeveelheid hasjiesj (circa 191,8 kilogram), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet)
en in de uitoefening van een beroep of bedrijf heeft verkocht en vervoerd;
2. -
in het dossier ook wel aangeduid als incident 2 -
hij in de maand september 2010 in Nederland en/of Italië
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een grote hoeveelheid hennep (circa 120 kilogram) en een hoeveelheid hasjiesj (circa 25 platen), zijnde hennep en hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet)
en in de uitoefening van een beroep of bedrijf heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd;
3. -
in het dossier ook wel aangeduid als incident 4.1 -
hij in de periode van 30 november 2010 tot en met 4 december 2010 in Nederland en/of Engeland
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een grote hoeveelheid hennep (circa 254,1 kilogram), zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet)
en in de uitoefening van een beroep of bedrijf heeft vervoerd;
4. - in het dossier ook wel aangeduid als incident 4.2 -
hij in de periode van 20 november 2010 tot en met 30 november 2010 in Nederland en/of Engeland
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk
  • a) in de uitoefening van een beroep of bedrijf een grote hoeveelheid hennep (circa 75 kilogram), zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, heeft vervoerd en
  • b) een grote hoeveelheid hennep (circa 190 kilogram), zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet), en in de uitoefening van een beroep of bedrijf heeft afgeleverd en verstrekt en vervoerd;
5. - in het dossier ook wel aangeduid als incident 4.3 -
hij in de periode van 1 november 2010 tot en met 9 november 2010 in Nederland en/of Engeland,
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een grote hoeveelheid hennep (circa 140 kilogram), zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet) en
in de uitoefening van een beroep of bedrijf heeft afgeleverd en verstrekt en vervoerd;
6. - in het dossier ook wel aangeduid als incident 6 -
(A)
hij in de periode van 1 september 2010 tot en met 24 mei 2011 in Nederland en/of Europa
heeft deelgenomen aan een organisatie,
welke organisatie bestond uit een duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen, te weten
- [AJ] en
- [AF] en
- [GM] en
- [ME] en
-[RJ] en
- [JK],
en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
het opzettelijk binnen en buiten het grondgebied van Nederland brengen van grote hoeveelheden hennep en/of hasjiesj en het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk verkopen en afleveren en verstrekken en vervoeren van grote hoeveelheden hennep en/of hasjiesj, zijnde hennep en hasjiesj middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
en
(B)
hij in de periode van 1 september 2010 tot en met 24 mei 2011 in Nederland en/of Europa
heeft deelgenomen aan een organisatie,
welke organisatie bestond uit een duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen, te weten
- [AJ] en
- [AF] en
- [GM] en
- [ME] en
-[RJ] en
- [JK],
en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
witwassen;
 de zaak met parketnummer 01/889114-11
- in het dossier ook wel aangeduid als incident 5 -
hij in de periode van 1 december 2010 tot en met 3 mei 2011 in Nederland en/of België
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een grote hoeveelheid hasjiesj (circa 3.040 kilogram), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (in de zin van artikel 1 lid 4 van de Opiumwet).
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het hof heeft de gebezigde bewijsmiddelen, die redengevend zijn voor bovenstaande bewezenverklaring, omwille van de leesbaarheid van het arrest als aanvulling opgenomen. Deze bewijsmiddelen zijn gerangschikt naar incident en dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Bewijsoverwegingen
H.1 Algemene overwegingen
Ieder bewijsmiddel is - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt voor het bewijs van dat bewezen verklaarde feit of die bewezen verklaarde feiten waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Ten aanzien van de toeschrijving van de verschillende telefoonnummers overweegt het hof dat het de koppeling van ieder telefoonnummer dat in de bewijsmiddelen naar voren komt, aan de hand van het daarmee corresponderende identiteitsproces-verbaal en de overige stukken van het procesdossier heeft geverifieerd en juist heeft bevonden.
Het hof heeft datzelfde gedaan ten aanzien van de bijnamen die politie en justitie aan de verschillende verdachten, alsmede locaties of goederen hebben toegeschreven. Ook die koppelingen zijn naar het oordeel van het hof correct.
H.2 Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
H.2.1 - Ten aanzien van verdachtes betrokkenheid van de verdachte bij incident 5De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het in de zaak met parketnummer 01/889114-11 ten laste gelegde (incident 5) zal worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat onvoldoende bewijs voorhanden is om te kunnen vaststellen dat de verdachte nauw en bewust met anderen heeft samengewerkt aan de invoer van de container met hasjiesj. De verdachte heeft dat ontkend. Hij was na de “rip” eind november 2010 op non-actief gezet. Dat maakt dat aannemelijk is dat hij voornemens was om in de tegelhandel te stappen en verklaart ook het gebruik van het woord “bak” in het sms-bericht van 6 januari 2011. De sms-berichten van na de inbeslagname van de container leveren geen bewijs op voor verdachtes betrokkenheid bij of de wetenschap van de invoer. De verdachte is zich uit pure wanhoop gaan bemoeien met het verdwijnen van de container. Hij hoopte nog geld te krijgen en zag die hoop vervliegen in het geval van een grote zeperd. Sinds het moment dat hij op non-actief was gezet had hij geen inkomsten meer genoten, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De raadsman kan worden toegegeven dat uit het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk is geworden dat de verdachte na de inbeslagname van zijn bestelbus en de daarin aanwezige hennep (de door de raadsman zogenoemde “rip”) tijdelijk op non-actief is gesteld. De verklaring van de verdachte dat hij toen getracht heeft een legaal werkzaam bestaan op te bouwen, kwam bovendien oprecht over op het hof. Het hof acht het echter niet aannemelijk dat hij op geen enkel moment in de ten laste gelegde periode weet heeft gehad van de invoer van een container met hennep en dat hij daaraan ook op geen enkel moment met anderen heeft samengewerkt, zoals hij eveneens heeft verklaard.
Uit de bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van het hof dat de verdachte in elk geval in april 2011 weer bij de drugshandel werd betrokken. Het hof wijst op de volgende feiten en omstandigheden. In de avond van 4 april 2011 liet hij per sms aan medeverdachte [GM] weten dat hij een “vb” (het hof begrijpt: voorbeeld) voor hem heeft. Op de vraag van [GM] “met plaat ok” antwoordde hij “heb niet gekeken wat er in zit zou kunnen”, waarna zij voor de volgende ochtend afspreken.
Die ochtend, dus op 5 april 2011, zien leden van het observatieteam dat de verdachte een doos van ongeveer 40 bij 40 bij 20 (lengte, breedte en hoogte) aan de medeverdachten [GM] en [MN] liet zien. Even later werd gezien dat de verdachte en de medeverdachten [GM], [RJ], [de Italiaan PT] en een andere Italiaan aan één tafel in het restaurant zaten te eten. Op 26 april 2011 werd door medeverdachte [GM] per sms aan de verdachte gevraagd of hij verpakking wilde regelen; op 29 april 2011 vroeg hij de verdachte of “de bus maandag” (het hof: 2 mei 2011) gereed zou staan. Op 2 mei 2011 heeft de verdachte laten weten dat de bus klaarstond in het dorpje. Op de vraag van medeverdachte [GM] of hij “met alles klaar is voor morgen (het hof: 3 mei 2011) en straks wissel tel”, antwoordde de verdachte “Ja ik heb alles al. En straks wissel doe maar wat later heb hem nu niet by”. In de middag van die 3e mei 2011 werd de vrachtwagen die de container met hasjiesj vervoerde, door de politie van de weg gehaald en werd die container in beslag genomen. Diezelfde avond heeft de verdachte nog een ontmoeting met medeverdachten [GM] en [RJ] in het Novotel aan de Anthony Fokkerweg te Eindhoven. Delen van het gesprek werden opgevangen. Er werd gesproken over “politie”, “het zal wel op teletekst staan”, “Ja die politie agent die werkt hier in Eindhoven”, “geld”, “telefoons” en “we zijn weer bestolen”. De verdachte heeft tijdens dat gesprek onder meer het volgende gezegd: “Ik heb het er helemaal mee gehad”, “Ik kan wel mee gaan rijden maar daar schieten we ook niks mee op” en “We worden gewoon bedonderd”.
Dit levert naar het oordeel van het hof het bewijs op dat de verdachte wel degelijk met anderen heeft samengewerkt aan de invoer van de container met hasjiesj, zij het dat hij pas later in die samenwerking is betrokken en ook minder werkzaamheden heeft vervuld dan bij de andere transporten het geval was.
Het verweer van de raadsman wordt mitsdien verworpen.
H.2.2 - Ten aanzien van de rol van de verdachte bij de verschillende incidenten
De raadsman heeft bij pleidooi ten aanzien van de overige drugstransporten - het in de zaak met parketnummer 01/889095-10 ten laste gelegde (incidenten 1, 2, 4.1, 4.2, 4.3) - naar voren gebracht dat de rol van de verdachte een andere is dan zoals de rechtbank die heeft geschetst. De raadsman heeft, evenals de verdachte overigens, meermalen benadrukt dat de verdachte naast een boodschapper c.q. doorgeefluik slechts een uitvoerende kracht was die als taak had om de handel te verzamelen op het vertrekpunt en de in te zetten wagen te laden voor het transport. De raadsman concludeerde ten aanzien van deze exporttransporten dat “de bewijsdragende overwegingen van de rechtbank voor [hem] weliswaar te volgen [zijn], doch […] dat onvoldoende onweerlegbare zekerheid bestaat om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.” Om die reden verzocht hij het hof de verdachte van deze feiten vrij te spreken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte ten behoeve van de transporten veelvuldig in contact was met diverse medeverdachten en zich ook bezighield met het verzamelen, laden en/of (binnenslands) vervoeren van verdovende middelen. Hoewel de verdachte bij deze transporten inderdaad, zoals de rechtbank heeft overwogen, “van het begin tot het eind betrokken was”, deelt het hof het standpunt van de raadsman dat het aandeel van de verdachte welbeschouwd niet meer omvat dan het doorgeven van informatie en het uitvoeren van orders.
Uit de bewijsmiddelen volgt bepaald niet dat de verdachte degene was die de beslissingen nam en evenmin volgt daaruit dat de verdachte een (betekenisvolle) bemoeienis had met de financiële afwikkeling van de transporten. In die zin moet de betrokkenheid van de verdachte bij de transporten worden gerelativeerd. Dat laat echter onverlet dat zijn betrokkenheid voor de criminele organisatie wel van eminent belang was. De conclusie van de raadsman dat die betrokkenheid onvoldoende zou zijn om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, wijst het hof dan ook van de hand. De nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot de bewezen verklaarde transporten blijkt naar het oordeel van het hof overduidelijk uit de bewijsmiddelen; dat behoeft geen nadere bespreking.
Het verweer wordt bijgevolg verworpen.
H.2.3 - Overwegingen ten aanzien van incident 4
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman ten aanzien van incident 4.3, te weten feit 5 op de tenlastelegging met parketnummer 01/889095-10, nog aangevoerd dat niet kan worden uitgesloten dat in het onderhavige geval geen drugs werden vervoerd en dat het om een proefzending ging. Voorts heeft de raadsman opgemerkt dat de gradatie “met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid” onvoldoende is om bewezen te verklaren dat het transport daadwerkelijk verdovende middelen bevatte.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat er naast een zogenoemd dummy transport daadwerkelijk een transport van een grote hoeveelheid softdrugs heeft plaatsgevonden. Zo heeft [AJ] op 2 november 2010 een sms-bericht ontvangen, inhoudende dat “dum” morgen wel weggaat. Later die dag hebben [GM] en verdachte elkaar sms-berichten toegezonden, inhoudende dat “we” vrijdag gaan en niet op donderdag omdat dan “dum” aankomt. In de sms-berichten ten aanzien van incident 4.3 wordt - naast 1 of 2 plaatjes - veelvuldig gesproken over 140. Het hof acht om de navolgende reden bewezen dat met dit getal gedoeld wordt op 140 kilogram hennep. Immers, in een sms-bericht d.d. 3 november 2010 van [AJ] aan een onbekende persoon “Ray” wordt gesproken over ‘nat’. In een sms-bericht d.d. 20 november 2010 (incident 4.2) sms’t [AJ] aan verdachte: “Gewoon afspreken om nat aan te pakken kan naar onze eigen droog locatie.” Gelet op de context waarin deze sms-berichten zijn verzonden, kan worden geconcludeerd dat “nat” voor natte hennep staat. Voorts heeft het transport, dat volgens de documenten van lading in Luton (Engeland) aankwam op 8 november 2010, op dezelfde wijze plaatsgevonden als de latere transporten van incident 4.2 en 4.1. Zo zijn de goederen in alle drie de incidenten namens de afzender [naam van bedrijf] te Rotterdam door het vervoersbedrijf [naam van bedrijf] vervoerd naar Engeland met als bestemming [naam bedrijf in Engeland] en zijn de CMR’s zijn steeds op identieke wijze opgemaakt. Ten aanzien van de transporten van incidenten 4.1 en 4.2 is door de politie na (gedeeltelijke) inbeslagname vastgesteld dat het om hennep ging.
Ten overvloede overweegt het hof dat het om dezelfde redenen bewezen acht dat het getal 190 in de sms-berichten van incident 4.2, te weten het gedeelte dat niet in beslag werd genomen, staat voor een hoeveelheid van circa 190 kilogram hennep die alsnog naar Engeland is vervoerd.
Het verweer wordt verworpen.
H.2.4 - Overwegingen ten aanzien van incident 6
Met betrekking tot de tenlastegelegde organisatie overweegt het hof, dat onvoldoende is komen vast te staan dat die organisatie het oogmerk had tot het plegen van valsheid in geschrifte en tot het plegen van gewoontewitwassen. Dit is anders voor wat betreft het oogmerk tot het plegen van de ten laste gelegde Opiumwetdelicten en het witwassen. Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, in samenhang bezien met de bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan de ten aanzien van hen bewezen verklaarde feiten, blijkt naar het oordeel van het hof, dat er sprake is geweest van een samenwerkingsverband tussen verdachte, [GM] [AF], [AJ], [RJ], [JK] en [ME] gericht op het plegen van Opiumwet-misdrijven, zoals grootschalige export en/of import van hennep en hasjiesj, alsmede het witwassen.
Uit het geheel van bewijsmiddelen blijkt het volgende.
Er is sprake geweest van intensief en veelvuldig sms-verkeer tussen onder anderen [AJ] enerzijds en [GM], [AF], de verdachte, [RJ], [JK] en [ME] anderzijds. Zij communiceerden met [AJ] over benodigde voorbeelden, over aanstaande en onderschepte drugstransporten, de te ontvangen gelden en de overdracht daarvan. Ook [GM] en de verdachte, [GM] en [RJ], [GM] en [AF] en de verdachte en [AF] onderhielden onderling contact via sms-berichten. [ME] onderhield met [AJ] en [GM] sms-contact over het ophalen van de gelden voor betaling van transporten. Ditzelfde geldt voor [JK], die in een transport naar Italië ook de rol van voorrijder van het transport op zich heeft genomen en daarbij sms-contacten had met verdachte en [GM].
[ME] onderhield met [AJ] eveneens sms-contact over het verzamelen van hennep ten behoeve van de export naar Italië.
Een bijzonder aspect van genoemd samenwerkingsverband is, dat de telefoonnummers waarmee deze sms-berichten werden verstuurd niet of nauwelijks voor andere doeleinden zijn gebruikt dan het onderling versturen van sms-berichten. In vrijwel alle gevallen ging het daarbij om prepaid telefoonnummers, waardoor de identiteit van de gebruiker niet eenvoudig is vast te stellen. Daarnaast maakten de genoemde personen slechts over een beperkte periode van enkele weken gebruik van een telefoon en telefoonnummer en wisselden zij regelmatig van nummer en telefoon. Met deze telefoons werden sms-berichten in versluierd taalgebruik ontvangen/verzonden over hoeveelheden hasjiesj en hennep, over prijzen en betalingen alsmede over het afspreken van ontmoetingen. Het versluierd taalgebruik blijkt onder meer uit het hanteren van bijnamen van medeverdachten en afnemers van drugs, bijnamen van de locaties waar men zou samenkomen en aparte benamingen voor de betreffende drugs zoals tak en pl. Het hof concludeert gelet op deze werkwijze, dat de leden van het samenwerkingsverband beseften dat zij zich bezig hielden met strafbare activiteiten en dat de politie deze activiteiten onderzocht dan wel zou kunnen onderzoeken.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat men in wisselende samenstellingen bij elkaar kwam in openbare gelegenheden zoals bijvoorbeeld een hotel in Vught. Bij laatstgenoemd hotel vonden ook ontmoetingen plaats met de Italiaanse afnemer van drugs.
Dat de organisatie naast het oogmerk tot het plegen van Opiumwetdelicten ook het oogmerk had op witwassen volgt onder meer uit de bewijsmiddelenoverzichten betreffende de incidenten 1 en 2 en het bewijsmiddelenoverzicht feit 4 in de zaak van [ME].
Hieruit volgt dat de gelden die verdiend werden met de verkoop van de hennep en hasjiesj afzonderlijk werden opgehaald door [JK] en [ME] en vervolgens werden afgedragen aan [AJ].
Het patroon was telkens hetzelfde: men reed, bij voorkeur met een passagier, naar Turijn, overnachtte in een hotel, via sms-berichten werd men gedirigeerd naar de plek waar het geld zou worden overgedragen om vervolgens terug te rijden naar Nederland en het geld af te geven aan [AJ].
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de bewijsmiddelenoverzichten het volgende over de betrokkenheid van de verschillende verdachten/veroordeelden:
  • [GM] onderhoudt contacten met Italiaanse en Engelse afnemers, waarbij hij in sms-berichten de Italiaanse respectievelijk de Engelse taal gebruikt. Hij onderhandelt met de afnemers over de hoeveelheden en prijzen, overlegt over de datum van transport, fungeert als tussenpersoon tussen [JK] en [ME] en de Italiaanse afnemer met betrekking tot het ophalen van de gelden en informeert medeverdachten over de aankomst van ladingen. Hij organiseert met medeverdachten een transport van hasjiesj uit Pakistan en is ook medefinancier van dit transport. Hij onderhoudt contacten met zijn medeverdachten over het verloop van transport alsmede met een medewerker in de haven van Antwerpen.
  • De verdachte werkt nauw samen met [AJ], [GM], [AF] en [JK]. Hij verzamelt de hoeveelheden hasjiesj en hennep, verplaatst die naar opslaglocaties, overlegt over het regelen van een chauffeur en voorrijder en de datum waarop het transport kan plaatsvinden en is betrokken bij het laden en daadwerkelijk vertrekken van een deel van de transporten. Ook heeft de verdachte tijdens de transporten met betrekking tot de incidenten 1 en 2 contact met [JK] over het ophalen van geld en voor wat betreft incident 1 over het niet kunnen bereiken van de chauffeur. De verdachte verzamelt hoeveelheden hennep ten behoeve van transport naar Engeland, houdt de medeverdachten op de hoogte van de vorderingen hierin en deelt verkregen informatie over hoeveelheden per afnemer met medeverdachten. De verdachte is actief betrokken bij het reageren op onderscheppingen van delen van een transport.
  • [AF] is betrokken bij de transporten naar Italië. Hij regelt een chauffeur voor de transporten en stuurt deze in overleg met verdachte aan. Tijdens het transport onderhoudt hij contacten met de medeverdachten en hij wordt betrokken bij het niet kunnen bereiken van de chauffeur. De loods aan de Dinkelstraat die door de organisatie als opslagplaats voor de hennep werd gebruikt is door tussenkomst van [AF] verkregen. Hij heeft als tussenpersoon bemiddeld bij de verhuur van deze loods. Ook stond de vrachtwagen waarmee de transporten hebben plaatsgevonden op naam van zijn Beheer B.V.
  • [RJ] heeft sms-contacten met [AJ] en [GM] over het transport uit Pakistan. Hij wordt meerdere malen door het observatieteam waargenomen tijdens ontmoetingen met medeverdachten. Hij is ook aanwezig tijdens ontmoetingen met de Italiaanse afnemer.
  • [JK] is betrokken bij de Italië-transporten. Ter gelegenheid van incident 1 rijdt hij voor het transport uit om controle door autoriteiten op de weg te signaleren, Tijdens het transport onderhoudt hij contact met de verdachte en [AJ]. Hij haalt vervolgens het geld ter (rest)betaling van dit transport op en geeft het af bij [AJ]. Voor wat betreft incident 2 haalt hij wederom geld op ter betaling van een transport en geeft dit af aan [AJ]. Ook hierbij onderhoudt hij sms-contacten met de verdachte.
  • [ME] haalt twee keer gelden op in Italië ter betaling van transporten hennep en/of hasjiesj. Hij onderhoudt hierbij sms-contact met [AJ] en [GM]. Ook verzamelt Van Eijk hennep ten behoeve van de uitvoer naar Italië, waarbij hij sms-contact heeft met [AJ].
  • Wijlen [AJ] vervulde een sturende rol en was vrijwel steeds degene die belangrijke beslissingen nam. Andere verdachten raadpleegden hem vooraf en achteraf.
Het totaal aan strafbare gedragingen van de individuele verdachten geeft een behoorlijke mate van onderlinge verwevenheid en bestendigheid te zien tussen de genoemde personen bij het plegen van de Opiumwetdelicten en het witwassen. Hiermee wordt in voldoende mate voldaan aan de voorwaarden van een zekere duurzaamheid en structuur om het totaal van handelen te kunnen kwalificeren als handelen binnen een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van de bewezenverklaarde misdrijven. Ook zijn verdachten zich van het bestaan van deze samenhang bewust geweest, gelet op hun feitelijk handelen en de onderlinge afstemming ervan.
Ten aanzien van de periode waarin verdachten hebben deelgenomen aan de criminele organisatie overweegt het hof het volgende. Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is niet komen vast te staan dat verdachte reeds vanaf 26 maart 2009 enige rol heeft gespeeld in de organisatie. Gelet op de voorhanden zijnde bewijsmiddelen dient de bewezen te verklaren periode te worden beperkt tot de periode van september 2010 tot en met 24 mei 2011.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
 de zaak met parketnummer 01/889095-10
Het onder 1, 3 en 5 bewezen verklaarde bestaat telkens enerzijds uit een misdrijf dat is voorzien bij artikel 3, aanhef en onder A, van de Opiumwet, juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht, en strafbaar is gesteld in artikel 11, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet; en anderzijds uit een misdrijf dat is voorzien bij artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet, juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht, en strafbaar is gesteld in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet. Het wordt telkens als volgt gekwalificeerd:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel,enmedeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Het onder 2 bewezen verklaarde bestaat telkens enerzijds uit een misdrijf dat is voorzien bij artikel 3, aanhef en onder A, van de Opiumwet, juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht, en strafbaar is gesteld in artikel 11, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet; en anderzijds uit een misdrijf dat is voorzien bij artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet, juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht, en strafbaar is gesteld in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd,enmedeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezen verklaarde bestaat enerzijds uit een misdrijf dat is voorzien bij artikel 3, aanhef en onder A, van de Opiumwet, juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht, en strafbaar is gesteld in artikel 11, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet; en anderzijds uit twee misdrijven die zijn voorzien bij artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet, juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht, en strafbaar zijn gesteld in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel,
en
medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 6 bewezen verklaarde is voor wat betreft onderdeel (A) als misdrijf voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 11a, eerste lid, van de Opiumwet; en voor wat betreft onderdeel (B) voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 140, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet
en
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
 de zaak met parketnummer 01/889114-11
Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij artikel 3, aanhef en onder A, van de Opiumwet, juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht, en strafbaar is gesteld in artikel 11, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de in de zaak met parketnummer 01/889095-10 onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde drugstransporten, het in de zaak met parketnummer 01/889114-11 ten laste gelegde drugstransport en de in de zaak met parketnummer 01/889095-10 onder 6 ten laste gelegde deelneming aan een criminele organisatie.
De rechtbank heeft dezelfde feiten bewezen verklaard en de verdachte daarvoor veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren en 6 maanden.
De advocaten-generaal hebben zich achter deze beslissing van de rechtbank geschaard.
De raadsman heeft, in uiterst subsidiaire zin, een strafmaatverweer gevoerd. Daarbij heeft hij gewezen op de rol van de verdachte, diens persoonlijke omstandigheden en opstelling ter terechtzitting.
Het hof overweegt omtrent de op te leggen straf als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van de bewezen verklaarde feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komen in de daarop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het bewezen verklaarde handelen van verdachte staat in verband met de internationale handel in softdrugs, welke handel de internationale rechtsorde verstoort en bovendien allerlei maatschappelijk onwenselijke effecten veroorzaakt, zoals het ontduiken van belastingen, terwijl wetenschappelijk is aangetoond dat het frequent gebruik van softdrugs de volksgezondheid kan schaden, met name waar het geestelijke aandoeningen betreft.
De in- dan wel uitvoer van een grote hoeveelheid softdrugs wordt bedreigd met een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren en datzelfde geldt voor het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren van zo’n grote hoeveelheid softdrugs. Het op grote schaal, in een crimineel samenwerkingsverband, verhandelen van softdrugs, waarvan in dit geval sprake is, wordt nog zwaarder bestraft: het op een dergelijk samenwerkingsverband toegesneden artikel 11a, eerste lid, van de Opiumwet een strafbedreiging kent van 8 jaren gevangenisstraf.
Gezien de samenloopregeling worden de feiten die hier aan de orde zijn, bedreigd met een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren en 8 maanden.
Dat is ook niet opmerkelijk. De handel en in- en uitvoer van softdrugs is in de regel lucratief; niet valt in te zien dat dit anders is geweest bij de bewezen verklaarde drugstransporten. Zeer grote hoeveelheden werden verhandeld (naar Italië werd respectievelijk 191,8 kg hasjiesj, 120 kg hennep en 25 platen hasjiesj uitgevoerd; naar Engeland werd respectievelijk 254,1 kg hennep, 75 kg hennep, 190 kg hennep en 140 kg hennep/hasjiesj uitgevoerd; en vanuit Pakistan werd 3.040 kg hasjiesj ingevoerd). Kennelijk stond bij het crimineel samenwerkingsverband financieel gewin voorop. De verdachte heeft zich daarbij niet of in elk geval onvoldoende bekommerd over de maatschappelijke gevolgen van de handel. De drugsgelden werden witgewassen; een vervlechting van uit misdrijf verkregen geld met legaal geld die de integriteit van het financiële en economische verkeer raakt. Naar het oordeel van het hof kan dan ook niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een gevangenisstraf die een vrijheidsbeneming van een behoorlijke duur met zich brengt.
Desalniettemin zal het hof tot een aanzienlijk lagere straf komen dan de rechtbank heeft opgelegd en de advocaten-generaal hebben gevorderd. Dat heeft te maken met een andere waardering van het aandeel van de verdachte, tot welke waardering het hof is gekomen op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep. De verdachte had weliswaar een wezenlijke rol in de organisatie - hij was vrijwel steeds in beeld -, maar zijn rol strekte niet verder dan het verrichten van hand- en spandiensten. De verdachte was een louter uitvoerende kracht, een loopjongen en doorgeefluik; of zoals hij het zelf ter terechtzitting in hoger beroep verwoordde:
“De ellende is dat ik overal in voorkom. […] Ik was een loopjongen. Als het werkelijk zo zou zijn dat ik de rechterhand van Aran was, dan zou ik nu toch heel wat te zeggen moeten hebben. Maar ik ben een lulletje in dit hele verhaal.”
Van belang voor de strafoplegging acht het hof ook dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte zelf veel aan de drugstransporten heeft verdiend. Zijn betrokkenheid laat zich veeleer verklaren door de grote loyaliteit die hij had naar zijn toenmalige vriend [AJ]. Deze omstandigheden dienen naar het oordeel van het hof bij de strafmaat in belangrijke mate in het voordeel van de verdachte te worden meegewogen.
Daar komt nog het volgende bij. De verdachte heeft in hoger beroep ervoor gekozen om openheid van zaken te geven, een keuze die een aantal medeverdachten hem niet in dank zullen hebben afgenomen.
Dat maakt naar het oordeel van het hof dat met een lagere straf kan worden volstaan dan door de rechtbank is opgelegd en door de advocaten-generaal is gevorderd. Na een en ander te hebben afgewogen, is het hof tot de slotsom gekomen dat een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren de meest passende reactie is. Aangezien de verdachte reeds meer dan 2 jaren in voorarrest heeft doorgebracht, behoort hij - gelet op de regeling met betrekking tot de voorwaardelijke invrijheidstelling - met ingang van heden voorwaardelijk in vrijheid te worden gesteld. Het hof zal het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte dan ook opheffen.
Beslissingen ten aanzien van het beslag
Het hof kan zich op nagenoeg alle onderdelen verenigen met de beslissingen ten aanzien van de onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen, zoals die door de rechtbank zijn genomen. Het hof neemt die beslissingen over op de wijze zoals in het dictum van dit arrest is vermeld. Per abuis heeft de rechtbank in het dictum vermeld dat het voorwerp met nummer 32 verbeurd wordt verklaard, terwijl dat voorwerp niet is vermeld op de lijst van in beslag genomen voorwerpen. In de plaats daarvan zal het hof het voorwerp met nummer 35, een mobiele telefoon, verbeurd verklaren.
De in het dictum verbeurd verklaarde voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, omdat het voorwerpen zijn met behulp waarvan de bewezen verklaarde feiten zijn begaan of voorbereid. Het hof heeft bij deze beslissing rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De in het dictum aan het verkeer onttrokken voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, omdat deze bij gelegenheid van het onderzoek naar de bewezen verklaarde misdrijven werden aangetroffen en kunnen dienen tot het begaan of voorbereiden van soortgelijke feiten, terwijl zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Van hetgeen verder in beslag genomen en nog niet teruggegeven is, zal de teruggave aan de verdachte worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3, 11 en 11a van de Opiumwet en de artikelen 27, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 01/889095-10 onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 primair en in de zaak met parketnummer 01/889114-11 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dat als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals op de lijst van in beslag genomen voorwerpen vermeld onder 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 35, 36, 40 en 47, te weten:
04. 4
airconditioners, GL2500, H13-T10;
05. 6
airconditioners, GL2500, H13-T11;
06. 6
airconditioners, GL2500, H13-T12;
07. 6
airconditioners, GL2500, H13-T13;
08. 6
airconditioners, GL2500, H13-T14;
09. 6
airconditioners, GL2500, H13-T15;
10. 6
airconditioners, GL2500, H13-T16;
11. 6
airconditioners, GL2500, H13-T17;
12. 6
airconditioners, GL2500, H13-T18;
13. 6
airconditioners, GL2500, H13-T19;
14. 6
airconditioners, GL2500, H13-T20;
15. 6
airconditioners, GL2500, H13-T21;
16. 6
airconditioners, GL2500, H13-T22;
17. 1
betonmolen, kleur: oranje, Atika, H13-T27 / onderstel van cementmolen;
19. 1
kubusvormig filter, Rosev, H13-T23;
20. 1
cementton, kleur: oranje, Atika Expert 185, H13-T24;
21. 1
speciekuip, kleur: oranje, Atika Expert 185, H13-T25, losse kuip van cementmolen;
22. 1
hogedrukspuit, kleur: geel, Veba, H13-T26;
23. 1
plastic maatbeker, Agerland, H13-T28;
24. 1
voerschep, Wilesco, H13-T29;
25. 1
tas, kleur: zwart, H13-T31 / grote sporttas met daarin zelfde tassen;
26. 1
tas, kleur: zwart, H13-T32 / grote sporttas met daarin zelfde tassen;
27. 1
tas, kleur: blauw, H13-T33 / grote sporttas met daarin zelfde tassen;
28. 1
tas, kleur: zwart, H13-T34; / grote sporttas met daarin zelfde tassen;
29. 1
tas, H13-T36 / grote sporttas met div. spuitbussen/bonnen;
30. 2
vacuümzuigers, Henko E153, H13-T38;
31. 1
cilindervormig metalen filter, H13-T39;
35. 1
GSM (mobiele telefoon), kleur: zilver/zwart, Nokia 1800, H11-T13;
36. 1
GSM (mobiele telefoon), kleur: zwart/grijs, Nokia 1662, H11-T24;
40. 1
GSM (mobiele telefoon), kleur: zwart, Samsung GT-E1080, H11-T41;
47. 1
GSM (mobiele telefoon), Samsung GT-S8000, H11-T45 / Jet gsm / zwart-rood.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals op de lijst van in beslag genomen voorwerpen vermeld onder 48 en 48, te weten:
48. 1
zender, H11-T53 / jammer met kabel;
49. 1
wapenstok, H12-T16.
Gelast de
teruggaveaan verdachte van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals op de lijst van in beslag genomen voorwerpen vermeld onder 1, 37, 38, 39, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 50, 51 en 52, te weten:
01. 1
heftruck, Toyota 42 5FGF 25, kleur oranje, H13-T7;
37. 1
rekening, H11-T31 / factuur Arend Auto m.b.t. Trafic 82-BJ-HS;
38. 1
papier, H11-T31, handgeschreven notitie "Gary Edwards";
39. 1
document, H11-T31 / inspection report woning [adres];
41. 1
papier, H11-T43 / envelop met handgeschreven tekst;
42. 1
papier, H11-T43 / handgeschreven notitie;
43. 4
papieren, H11-T44 / A4-tjes met handgeschreven tekst;
44. 2
papieren, kleur: blauw, H11-T44 / post-it blaadjes met handgeschreven tekst;
45. 1
rekening, H11-T44 / div. facturen en kwitanties;
46. 1
rekening, H11-T44 / GWK bonnen m.b.t. contante betalingen;
50. 1
document, H13-T37 / pakbon van MBK;
51. 1
papier, H13-T37 / handgeschreven notitie;
52. 5
documenten, H13-T37 / blanco pakbonnen.
Heft ophet tegen de verdachte verleende bevel tot
voorlopige hechtenismet ingang van heden
.
Aldus gewezen door
mr. A.B.A.P.M. Ficq, voorzitter,
mr. N.J.L.M. Tuijn en mr. T.A. de Roos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mrs. A.P. Verhaegh en H.M. Vos, griffiers,
en op 3 april 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van officier van justitie mr. W. Bos d.d. 14 augustus 2012.
2.Proces-verbaal van officier van justitie mr. W. Bos d.d. 14 augustus 2012.
3.Proces-verbaal van officier van justitie mr. W. Bos d.d. 14 augustus 2012.