vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Parketnummers: 01/889095-10 en 01/889114-11 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 07 maart 2013
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1970],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 september 2011 (01/889095-10), 11 januari 2012 (01/889114-11) en 30 maart 2012 (01/889114-11) en 11 en 13 juni 2012 (beide parketnummers), en voor wat betreft beide parketnummers: 3 december 2012, 4 december 2012, 6 december 2012, 17 januari 2013, 28 januari 2013, 4 februari 2013 en 21 februari 2013.
Op de zitting van 4 december 2012 heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 12 augustus 2011 en 29 november 2011.
Nadat de tenlastelegging met parketnummer 01/889095-10 op de terechtzitting van 4 december 2012 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de maanden oktober 2010 tot en met november 2010 te
Eindhoven en/of Waalwijk en/of Renswoude en/of Helmond en/of elders in
Nederland en/of Italië,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(in de uitoefening van een beroep of bedrijf)
een (grote) hoeveelheid hasjiesj (circa 191,8 kilogram), in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hasjiesj (zijnde
hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet)
buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1
lid 5 van de Opiumwet)
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad;
[artikel 3 Opiumwet]
[incident 1]
hij in of omstreeks de maand september 2010 te Eindhoven en/of Waalwijk en/of
Renswoude en/of Helmond en/of elders in Nederland en/of Italië
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(in de uitoefening van een beroep of bedrijf)
een (grote) hoeveelheid hennep (circa 120 kilogram) en/of een (grote)
hoeveelheid hasjiesj (circa 25 platen hasjiesj), in elk geval een hoeveelheid
van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep en/of hasjiesj
(zijnde hennep en/of hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet)
buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1
lid 5 van de Opiumwet)
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad;
[artikel 3 Opiumwet]
[incident 2]
hij in of omstreeks de periode van 30 november 2010 tot en met 4 december 2010
te Eindhoven en/of Rotterdam en/of Waalwijk en/of elders in Nederland en/of
Engeland
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(in de uitoefening van een beroep of bedrijf)
een (grote) hoeveelheid hennep (circa 254,1 kilogram), in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (zijnde
hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet)
buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1
lid 5 van de Opiumwet)
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad.
[artikel 3 Opiumwet]
[incident 4, transport 1]
hij in of omstreeks de periode van 20 november 2010 tot en met 30 november
2010 te Eindhoven en/of Rotterdam en/of Waalwijk en/of elders in Nederland
en/of Engeland
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(in de uitoefening van een beroep of bedrijf)
(a)
een (grote) hoeveelheid hennep (circa 75 kilogram), in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (zijnde
hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet)
(b)
een (grote) hoeveelheid hennep (circa 190 kilogram), in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (zijnde
hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet)
buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1
lid 5 van de Opiumwet)
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad.
[artikel 3 Opiumwet]
[incident 4, transport 2]
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2010 tot en met 9 november 2010
te Eindhoven en/of Rotterdam en/of Waalwijk en/of elders in Nederland en/of
Engeland
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(in de uitoefening van een beroep of bedrijf)
een (grote) hoeveelheid hennep en/of hasjiesj (circa 140 kilogram hennep en/of
hasjiesj), in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal
bevattende hennep en/of hasjiesj (zijnde hennep en/of hasjiesj een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet)
buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1
lid 5 van de Opiumwet)
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad.
[artikel 3 Opiumwet]
[incident 4, transport 3]
(A)
hij in of omstreeks de periode van 26 maart 2009 tot en met 24 mei 2011 te
Eindhoven en/of Waalwijk en/of Helmond en/of Rotterdam en/of Renswoude en/of
elders in Nederland en/of Europa
heeft deelgenomen aan een organisatie,
welke organisatie bestond uit een (duurzaam) samenwerkingsverband van twee of
meer personen, te weten
- [medeverdachte 1] en/of
- [medeverdachte 2] en/of
- [medeverdachte 3] en/of
- [medeverdachte 4] en/of
- [medeverdachte 5] en/of
- [medeverdachte 6] en/of
- [medeverdachte 7] en/of
- [medeverdachte 8]
en/of één of meer andere personen,
en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen
en/of het (in de uitoefening van een beroep of bedrijf) opzettelijk verkopen
en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van grote hoeveelheden
hennep en/of hasjiesj, zijnde hennep en/of hasjiesj (een) middel(en) als
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet, terwijl dit betrekking had op een
of meer grote hoeveelhe(i)d(en) hennep en/of hasjiesj,
(B)
hij in of omstreeks de periode van 26 maart 2009 tot en met 24 mei 2011 te
Eindhoven en/of Waalwijk en/of Helmond en/of Rotterdam en/of Renswoude en/of
elders in Nederland en/of Europa
heeft deelgenomen aan een organisatie,
welke organisatie bestond uit een (duurzaam) samenwerkingsverband van twee of
meer personen, te weten
- [medeverdachte 1] en/of
- [medeverdachte 2] en/of
- [medeverdachte 3] en/of
- [medeverdachte 4] en/of
- [medeverdachte 5] en/of
- [medeverdachte 6] en/of
- [medeverdachte 7] en/of
- [medeverdachte 8]
en/of één of meer andere personen,
en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven,
te weten
-(gewoonte)witwassen en/of valsheid in geschrifte,
(artikel 140 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 26 maart 2009 tot en met 24 mei 2011 te
Eindhoven en/of Waalwijk en/of Helmond en/of Rotterdam en/of Renswoude en/of
elders in Nederland en/of Europa
heeft deelgenomen aan een organisatie,
welke organisatie bestond uit een (duurzaam) samenwerkingsverband van twee of
meer personen, te weten
- [medeverdachte 1] en/of
- [medeverdachte 2] en/of
- [medeverdachte 3] en/of
- [medeverdachte 4] en/of
- [medeverdachte 5] en/of
- [medeverdachte 6] en/of
- [medeverdachte 7] en/of
- [medeverdachte 8] en/of
één of meer andere personen,
en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven,
te weten
overtreding van artikel 3A en/of 3B en/of 3C van de Opiumwet en/of
(gewoonte)witwassen en/of valsheid in geschrifte,
(artikel 140 Wetboek van Strafrecht)
Nadat de tenlastelegging met parketnummer 01/889114-11 op de terechtzitting van 4 december 2012 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van de maand 01 december 2010 tot en met 03 mei
2011 te Eindhoven en/of Waalwijk en/of Hattem en/of Rotterdam en/of elders in
Nederland en/of België
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
een (grote) hoeveelheid hasjiesj (circa 3.040 kilogram), in elk geval een
hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige
elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn
toegevoegd, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (in de zin van
artikel 1 lid 4 van de Opiumwet),
zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel 3A Opiumwet)
(incident 5)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.1
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft ter terechtzitting van 3 december 2012 het op 11 juni 2012 preliminair gevoerde verweer herhaald en voortgezet. Bij pleidooi heeft de verdediging wederom dit verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie wegens schending van beginselen van behoorlijke procesvoering onder verantwoordelijkheid van en door het Openbaar Ministerie.
Blijkens de pleitnota van de raadsman bestaat deze schending uit toepassing van een onorthodoxe opsporingsmethode op onoirbare en vooral gevaarzettende wijze. De genoemde onorthodoxe opsporingsmethode betreft het heimelijk wegnemen van de Mercedes-bestelbus die stond geparkeerd in de parkeergarage van de woontoren, waar [verdachte] woont, in de nacht van 24 op 25 november 2010.
De rechtbank begrijpt dat de verdediging zich op het standpunt stelt dat het dossier geen steun biedt voor de redenering van de officier van justitie dat hij opdracht heeft gegeven om de bestelauto met inhoud in beslag te nemen. In de in het dossier aanwezige stukken wordt immers niet gesproken over inbeslagneming. Ook zou volgens de verdediging blijkens de schriftelijke bevestiging van de gegeven bevelen ingevolge artikel 126k van het Wetboek van Strafvordering omtrent medeneming geen opdracht zijn verstrekt. Verder voert de verdediging aan dat voor inzet van de opsporingsmethode geen afweging op grond van proportionaliteit en subsidiariteit heeft plaatsgevonden. Indien een dergelijke afweging wel heeft plaatsgevonden dan heeft de officier van justitie geen dan wel onvoldoende inzicht gegeven in zijn exacte afweging.
Bij gelegenheid van pleidooi ter terechtzitting van 28 januari 2013 voert de verdediging ter onderbouwing van dit verweer wederom aan dat het Openbaar Ministerie elementaire beginselen van een behoorlijke procesorde heeft geschonden door een onorthodoxe en uitdrukkelijk gevaarzettende toepassing van opsporingsmethoden.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie stelt dat het verweer reeds verworpen is ter terechtzitting van 4 december 2012. Bij gelegenheid van pleidooi heeft de verdediging geen nadere onderbouwing gegeven, zodat dit verweer wederom dient te worden verworpen.
Het oordeel van de rechtbank.
De verdediging onderbouwt dit verweer bij pleidooi op gelijkluidende wijze als bij preliminair verweer. De rechtbank heeft hierop reeds beslist en zal, nu ditzelfde verweer wederom wordt gevoerd, haar beslissing ten aanzien van het preliminair gevoerde verweer hieronder herhalen.
De rechtbank stelt omtrent de feitelijke gang van zaken vast dat verbalisanten in de nacht van 24 op 25 november 2010 de Mercedesbus geparkeerd onder de flat van [verdachte] hebben weggenomen, de hennep die zich in deze bus bevond eruit hebben gehaald en de bus vervolgens aan de Bosbaan te Best hebben achtergelaten zonder [verdachte] daarvan in kennis te stellen. Uit het door de officier van justitie op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van 14 augustus 2012 2 volgt dat hij opdracht heeft gegeven om de bestelauto met inhoud in beslag te nemen. Daarbij heeft de officier van justitie bepaald dat dit heimelijk diende te geschieden en dat aan [verdachte] geen bewijs van ontvangst zou worden afgegeven. De inbeslagneming is gebaseerd op artikel 96 van het Wetboek van Strafvordering en/of artikel 9 Opiumwet.
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie op basis van voornoemde wettelijk bepalingen de bevoegdheid tot heimelijke inbeslagname van de bestelbus met inhoud toekomt. Anders dan de verdediging heeft de rechtbank geen redenen te twijfelen aan de inhoud en strekking van voornoemd proces-verbaal van de officier van justitie. Op basis van het proces-verbaal en de verhoren van [getuige 1]3 is genoegzaam vast komen te staan dat een belangenafweging heeft plaatsgevonden alvorens over te gaan tot de besproken werkwijze. De rechtbank merkt op dat uit de wet en/of jurisprudentie niet volgt dat de inhoud van deze belangenafweging achteraf anders dan in grote lijnen kenbaar moet worden gemaakt. Overigens stelt de rechtbank vast dat uit de feiten en omstandigheden na 25 november 2010 tot aan de dag van vandaag niet is gebleken van enige gevaarzetting voor [verdachte] naar aanleiding van deze heimelijke inbeslagname.
De bij pleidooi van 28 januari 2013 aangevoerde argumenten leiden niet tot een ander oordeel, nu dit niet een nadere onderbouwing maar een herhaling van het standpunt van de verdediging behelst.
De rechtbank concludeert op basis van het vorenstaande dat geen sprake is van een schending van beginselen van behoorlijke procesorde. De rechtbank verwerpt het verweer en is van oordeel dat de officier van justitie derhalve ontvankelijk is in zijn verdere vervolging van [verdachte].
Subsidiair (schending gelijkheidsbeginsel en fair trial)
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege schending van het gelijkheidsbeginsel en het beginsel van fair trial. Hiertoe is aangevoerd dat het Openbaar Ministerie, ondanks herhaald verzoek van de verdediging, geen toelichting geeft op haar beslissing om [medeverdachte 9] enkel inzake de Wet Wapens en Munitie te vervolgen. De verdediging onderbouwt dit verweer door onder meer te verwijzen naar hetgeen bij [medeverdachte 9] is aangetroffen bij de doorzoeking van zijn woning. Nu het Openbaar Ministerie geen inzicht geeft in zijn overwegingen om [medeverdachte 9] niet betreffende de Opiumwet te vervolgen dient het niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging van [verdachte].
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie stelt dat aan de verdediging een brief is gestuurd met de mededeling dat [medeverdachte 9] is vervolgd en veroordeeld voor de Wet Wapens en Munitie. Het staat het Openbaar Ministerie vrij te kiezen wie wordt vervolgd. Bij repliek stelt het Openbaar Ministerie ontvankelijk te zijn in de vervolging van [verdachte].
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat voorop staat dat artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan de officier van justitie een zelfstandige beslissingsbevoegdheid toekent met betrekking tot de vraag of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging dient plaats te vinden.
Indien de officier van justitie besluit tot het wel of niet instellen van vervolging, staat die beslissing in het algemeen niet ter beoordeling van de rechter, tenzij de vervolging in strijd is met verdragsbepalingen of met de beginselen van een goede procesorde zoals het gelijkheidsbeginsel. In dat geval kan het recht tot strafvervolging vervallen.
De enkele omstandigheid dat de officier van justitie anders dan bij [verdachte] geen strafvervolging instelt tegen [medeverdachte 9] ter zake betrokkenheid bij strafbare handelingen met betrekking tot de Opiumwet en deelname aan een criminele organisatie, kan op grond van vaste jurisprudentie geen niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging van [verdachte] met zich meebrengen. Het verweer wordt derhalve verworpen en de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van [verdachte].
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Het Openbaar Ministerie heeft onder verwijzing naar de identiteitsprocessen-verbaal ten aanzien van verschillende incidenten meerdere telefoonnummers aan [verdachte] toegekend. De verdediging heeft deze identiteitsvaststelling niet betwist. In navolging van deze vaststelling in de identiteitsprocessen-verbaal4 stelt de rechtbank tevens vast dat voor zover met deze telefoonnummers in de tenlastegelegde incidenten sms-berichten zijn verzonden/ontvangen, danwel gesprekken zijn gevoerd [verdachte] degene is geweest die van deze telefoonnummers gebruik heeft gemaakt.
Parketnummer: 01/889095-10:
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie is van mening dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [verdachte] dit feit samen met anderen heeft gepleegd.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging voert aan dat [verdachte] bij dit feit gefungeerd heeft als doorgeefluik en boodschappen heeft doorgegeven. Hij heeft ge-sms't en contacten onderhouden met andere betrokkenen. Hij heeft een bestelauto gereden waarvan niet kan worden vastgesteld dat daar iets belastends in zat. Hij heeft wel een rol gespeeld maar zoals hij zelf ook heeft verklaard "ik ben gewoon een chauffeurtje en een doorgeefluik". Volgens de verdediging kan een bewezenverklaring voor feit 1 volgen.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank oordeelt tot een bewezenverklaring van feit 1 onder verwijzing naar de bewijsmiddelen als vermeld onder "bewijsmiddelenoverzicht incident 1". Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank een nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot dit transport tussen [verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 7]. De rol van [verdachte] bij dit transport laat zich naar het oordeel van de rechtbank als volgt omschrijven. [verdachte] onderhoudt ten behoeve van het transport contacten met [medeverdachte 1], [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 7]. [verdachte] verzamelt de verdovende middelen in de loods aan de [adres] te Eindhoven en is aanwezig bij het laden van de verdovende middelen. Hij overlegt met [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] over het moment van vertrek van het transport. Hij is betrokken bij het regelen van [medeverdachte 7] als voorrijder voor het transport en onderhoudt ten tijde van het transport contact met [medeverdachte 7] en [medeverdachte 2] over het verloop van het transport. Ook heeft hij contact met [medeverdachte 3] over de afhandeling van de (rest)betaling aan [medeverdachte 7]. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [verdachte] van het begin tot het eind betrokken was bij het transport. De kwalificatie dat hij enkel een chauffeurtje en doorgeefluik was doet naar het oordeel van de rechtbank op grond van het vorenstaande geen recht aan zijn rol bij dit transport.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie is van mening dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [verdachte] dit feit samen met anderen heeft gepleegd.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging voert aan dat [verdachte] met airco's heeft gereden en heeft ge-sms't. De hoeveelheden genoemd in de sms-berichten zijn niet elders bevestigd. Een en ander betekent dat de rol van [verdachte] in zekere zin kan worden vastgesteld, doch dat niet zonder meer bewijsbaar is dat betreffend transport zag op hennep en hasj. Niet uitgesloten kan worden dat zogenaamde dummy's onderwerp van het betreffende transport zijn geweest. Daarmee kan het feit niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Het oordeel van de rechtbank.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen als opgenomen in het "bewijsmiddelenoverzicht incident 2" voldoende blijkt dat het een transport van 102 kilogram hennep en 25 platen hasjiesh betrof. De rechtbank leidt dit onder meer af uit de sms-berichten van 21 september 2010, omstreeks 19.37 uur, waarin [medeverdachte 2] een sms verstuurt aan [verdachte] met de inhoud: "Alles gelukt", waarop [verdachte] omstreeks 19.39 uur antwoordt: "Ja 102 ipv 120 en 25 pL. hy is al uurtje weg verder alles ok". Dat het transport hennep en hasjiesj betrof leidt de rechtbank naast de afkorting PL, die duidt op platen hasjiesj, ook af uit het gegeven dat het onderschepte transport onder incident 1 hasjiesj betrof en de zogenaamde bak uit Pakistan onder incident 5 ook hasjiesj bevatte.
De stelling van de verdediging dat het ook een dummytransport kan zijn geweest acht de rechtbank niet aannemelijk gelet op de sms-berichten van 18 november 2010 tussen [medeverdachte 3] en [verdachte], waarbij [verdachte] omstreeks 09.51 uur stuurt "Ok ik dacht dat we van 102 en 25 pl zo uit myn hoofd nog kregen". Enkele minuten later reageert [medeverdachte 3] met een sms: "Heeft al betaald dit stond nog open nu nog 4 of 5".
De rechtbank begrijpt uit dit bericht dat [verdachte] in de veronderstelling verkeert dat voor onderhavig transport nog gedeeltelijke betaling moet plaatsvinden en dat [medeverdachte 3] te kennen geeft dat [betrokkene 1] dit al heeft betaald. Dit duidt naar het oordeel van de rechtbank niet op een zogenaamd dummytransport. Ook overigens heeft [verdachte] ter zitting een beroep gedaan op zijn zwijgrecht en nimmer verklaard dat het hier om een dummytransport zou gaan.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen als vermeld onder "bewijsmiddelenoverzicht incident 2" het onder feit 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Uit de bewijsmiddelen volgt een nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot dit transport tussen [verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 7]. De rol van [verdachte] bij dit transport laat zich naar het oordeel van de rechbank als volgt omschrijven. [verdachte] onderhoudt ten behoeve van het transport contacten met [medeverdachte 1], [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 7]. [verdachte] verzamelt de verdovende middelen in de loods aan de [adres] te Eindhoven. Hij onderhoudt contact met [medeverdachte 2] over het laden van de verdovende middelen en heeft contact met [medeverdachte 3] over vertrek van het transport, dat het geld is opgehaald en dat de platen niet goed zijn en hij 100 telt. [verdachte] geeft daarop aan dat hij 100% zeker weet dat het er 102 zijn. Ook heeft [verdachte] contact met [medeverdachte 7] over het afgeven van het geld. Hieruit volgt dat [verdachte] ook bij dit transport van het begin tot het eind betrokken was. De kwalificatie dat hij enkel een chauffeurtje en doorgeefluik was doet naar het oordeel van de rechtbank op grond van het vorenstaande ook geen recht aan zijn rol bij dit transport.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie heeft tot bewezenverklaring van drie transporten van hennep naar Engeland en betrokkenheid van [verdachte] daarbij geconcludeerd. Het Openbaar Ministerie verwijst hierbij naar bevindingen uit het WOD-traject, sms-berichten, onderzoeksbevindingen met betrekking tot aangetroffen hennep, getuigenverklaringen en transportdocumenten.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt met betrekking tot transport 1 dat het transport vaststaat en dat de bijdrage van [verdachte] niet wordt betwist.
Ten aanzien van transport 2 stelt de verdediging dat kan blijken van betrokkenheid van [verdachte] en dat aannemelijk is dat hennep is vervoerd. Bij een kritische benadering is er onvoldoende bewijs om daadwerkelijk vast te stellen dat het gaat om (190 kilo) hennep.
Met betrekking tot transport 3 stelt de verdediging dat [verdachte] met een Mercedes Vito-bus heeft gereden, ook naar Rotterdam en heeft ge-sms't. Betrokkenheid van [verdachte] bij dit transport laat zich bevestigen maar omtrent de inhoud van het transport bestaat geen zekerheid.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt onder verwijzing naar het "bewijsmiddelenoverzicht incident 4" vast dat drie transporten naar Engeland hebben plaatsgevonden in de tenlastegelegde periodes.
Ten aanzien van alle drie de transporten blijkt van deelname aan het sms-verkeer door [verdachte].
Transport 1 is onderschept. De lading van dit transport is gewogen en getest en bevat de tenlastegelegde hoeveelheid hennep.
Transport 2 is deels onderschept en van dit inbeslaggenomen deel staat vast dat het de onder feit 4 sub a tenlastegelegde hoeveelheid hennep bevat. Op grond van de inhoud van het sms-verkeer over zowel het inbeslaggenomen deel, als het overige deel van de oorspronkelijke lading stelt de rechtbank vast dat het overige deel ook hennep betrof. De inhoud van de sms-berichten leiden tot de conclusie dat het onder feit 4 sub b tenlastegelegde de overige hoeveelheid hennep van dit transport betreft.
Ten aanzien van transport 3 oordeelt de rechtbank dat op grond van de inhoud van het sms-verkeer over inhoud en omvang van de lading, de verklaringen van vervoerders, de vrachtdocumenten en de overeenkomsten met de andere transporten naar Engeland vaststaat dat sprake is van vervoer van de tenlastegelegde hoeveelheid hennep.
De rechtbank concludeert dat alle aan [verdachte] tenlastegelegde transporten naar Engeland derhalve bewezen dienen te worden verklaard. Uit de bewijsmiddelen volgt dat sprake is een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte], [medeverdachte 3], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] met betrekking tot deze transporten. De mate van betrokkenheid van [verdachte] bij deze transporten volgt uit de sms-berichten met verschillende medeverdachten. Uit de inhoud van de sms-berichten blijkt dat [verdachte] zich bezighoudt met het verzamelen en vervoeren van hennep. Tevens blijkt dat [verdachte] exact op de hoogte is welke hoeveelheid hennep iedere afnemer zal ontvangen en heeft hij wetenschap van transportdata, zowel met betrekking tot vertrek van de lading uit Rotterdam als tot de aankomst in Engeland. [verdachte] is derhalve niet alleen betrokken als uitvoerder van praktische zaken. Hij is ook van alle aspecten van het transport op de hoogte en is actief betrokken bij het organiseren hiervan.
De rechtbank komt op grond van de inhoud van de het sms-verkeer tot de conclusie dat de rol van [verdachte] vele malen groter is dan door de verdediging bepleit.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. De organisatie was doende met de export van honderden kilo's verdovende middelen per keer, alsmede met de import van hasjiesj uit Pakistan. Verder werd er crimineel geld witgewassen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft het bestaan van een crimineel samenwerkingsverband niet betwist, echter de rol die het Openbaar Ministerie aan [verdachte] toedicht, vergt echter de nodige aanpassing c.q. nuancering in dier voege dat [verdachte] enkel gezien moet worden als de persoon die boodschappen doorgaf tussen de overige leden van de criminele organisatie.
Het oordeel van de rechtbank.
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht respectievelijk artikel 11a van de Opiumwet dient er sprake te zijn van deelname aan een gestructureerd samenwerkingsverband, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Om te kunnen spreken van een organisatie is verder nodig dat blijkt van een in zekere mate gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad, hetgeen kan blijken uit gemeenschappelijke regels en doelstellingen, maar ook uit een zekere gelaagdheid van het samenwerkingsverband en/of een rolverdeling tussen de individuele deelnemers binnen het samenwerkingsverband. Van deelname is sprake indien men behoort tot het samenwerkingsverband en men (tenminste) wetenschap heeft dat er misdrijven worden gepleegd door/binnen het samenwerkingsverband waar men deel van uitmaakt. Daarbij geldt dat om iemand te kunnen aanmerken als deelnemer die persoon tenminste hetzij een aandeel heeft in, hetzij ondersteunt, de gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de betreffende organisatie.
De rechtbank stelt allereerst vast dat uit de hiervoor bewezenverklaarde feiten en de daar aan ten grondslag liggende bewijsmiddelen alsmede uit de bewijsmiddelen zoals die blijken uit het "bewijsmiddelenoverzicht incident 6", volgt dat [verdachte], [medeverdachte 3], [medeverdachte 6], [medeverdachte 2], [medeverdachte 5], [medeverdachte 7] en [medeverdachte 4] zich hebben bezig gehouden met grootschalige transporten van hennep en/of het witwassen van gelden. De rechtbank ontkomt er in dit verband niet aan ook de rol te duiden van de inmiddels overleden [medeverdachte 1] bij de beschrijving van de criminele organisatie. De rechtbank beschouwt [medeverdachte 1] als de leider van de organisatie. Uit het geheel van bewijsmiddelenoverzichten blijkt van intensief en veelvuldig sms-verkeer tussen onder andere [medeverdachte 1] enerzijds en [medeverdachte 3], [medeverdachte 2], [verdachte], [medeverdachte 6], [medeverdachte 7] en [medeverdachte 4] anderzijds. Zij rapporteerden aan [medeverdachte 1] over de benodigde voorbeelden, over de transporten alsmede de onderschepte transporten, de (overdracht van) ontvangen gelden, zij bespraken met hem de prijzen en [medeverdachte 1] nam het over toen het traject met [medeverdachte 10] niet het gewenste resultaat bracht. Ook [medeverdachte 3] en [verdachte], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] en [verdachte] en [medeverdachte 2] onderhielden onderling contact via sms-berichten. Verder blijkt dat [medeverdachte 5] sms-contacten onderhield met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6]. [medeverdachte 4] onderhield met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] sms-contact over het ophalen van de gelden voor betaling van de transporten. Ditzelfde geldt voor [medeverdachte 7], die in een transport naar Italië ook de rol van voorrijder van het transport op zich heeft genomen en daarbij sms-contacten had met [verdachte] en [medeverdachte 3].
De rechtbank stelt vast dat de telefoonnummers waarmee deze sms-berichten werden verstuurd niet voor andere doeleinden zijn gebruikt dan het onderling versturen van sms-berichten. In alle gevallen ging het daarbij om prepaid telefoonnummers, waardoor de identiteit van de gebruiker niet eenvoudigweg is vast te stellen. Daarnaast maakten zij slechts over een beperkte periode van enkele weken gebruik van een telefoon en telefoonnummer en wisselden zij regelmatig van nummer en telefoon. Met deze telefoons werden enkel sms-berichten in versluierd taalgebruik ontvangen/verzonden over hoeveelheden hasjiesj en hennep, over prijzen en betalingen alsmede over het afspreken van ontmoetingen. Uit de tientallen observatieverslagen vanaf juli 20095 volgt dat men in wisselende samenstellingen bij elkaar kwam in openbare gelegenheden zoals bijvoorbeeld een hotel in Vught. Bij laatstgenoemd hotel vonden ook ontmoetingen plaats met de Italiaanse afnemer. Voornoemde werkwijze wordt door [medeverdachte 7] ook bevestigd tegenover informant [persoon 1].
Dat de organisatie naast het oogmerk tot het plegen van Opiumwetdelicten ook het oogmerk had op witwassen volgt onder meer uit de bewijsmiddelenoverzichten betreffende de incidenten 1 en 2 en het bewijsmiddelenoverzicht feit 4 van [medeverdachte 4]. Hieruit volgt dat de gelden die verdiend werden met de verkoop van de hennep en hasjiesj afzonderlijk werden opgehaald door [medeverdachte 7] en [medeverdachte 4] en afgedragen aan [medeverdachte 1]. Het patroon was telkens hetzelfde: men reed, bij voorkeur met een passagier, naar Turijn, overnachtte in een hotel, via sms-berichten werd men gedirigeerd naar de plek waar het geld zo worden overgedragen om vervolgens terug te rijden naar Nederland en het geld af te geven aan [medeverdachte 1].
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de bewijsmiddelenoverzichten het volgende over de betrokkenheid van de verschillende verdachten.
- [medeverdachte 3] onderhoudt contacten met Italiaanse en Engelse afnemers. Hij onderhandelt met de afnemers over de hoeveelheden en prijzen, overlegt over de datum van transport en fungeert als tussenpersoon tussen [medeverdachte 7] en [medeverdachte 4] en de Italiaanse afnemer met betrekking tot het ophalen van de gelden en informeert medeverdachten over de aankomst van ladingen. Hij organiseert met medeverdachten een transport van hasjiesj uit Pakistan en is ook medefinancier van dit transport. Hij onderhoudt contacten met zijn medeverdachten over het verloop van transport alsmede met een medewerker in de haven van Antwerpen.
- [verdachte] werkt nauw samen met [medeverdachte 1], [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 7]. Hij verzamelt de hoeveelheden hasjiesj en hennep, verplaatst die naar opslaglocaties, overlegt over het regelen van een chauffeur en voorrijder en de datum waarop het transport kan plaatsvinden en is betrokken bij het laden en daadwerkelijk vertrekken van een deel van de transporten. Ook heeft [verdachte] tijdens de transporten onder incidenten 1 en 2 contact met [medeverdachte 7] over het ophalen van geld en onder incident 1 over het niet kunnen bereiken van de chauffeur. [verdachte] verzamelt hoeveelheden hennep ten behoeve van transport naar Engeland, houdt de medeverdachten op de hoogte van de vorderingen hierin en deelt verkregen informatie over hoeveelheden per afnemer met medeverdachten. [verdachte] is actief betrokken bij het reageren op onderscheppingen van delen van een transport.
- [medeverdachte 2] is betrokken bij de transporten naar Italië. Hij regelt een chauffeur voor de transporten en stuurt deze in overleg met [verdachte] aan. Tijdens het transport onderhoudt hij contacten met de medeverdachten en hij wordt betrokken bij het niet kunnen bereiken van de chauffeur. De loods aan de [adres], welke door de organisatie als opslagplaats voor de hennep werd gebruikt, is door tussenkomst van [medeverdachte 2] verkregen. Hij heeft als tussenpersoon bemiddeld bij de verhuur van deze loods. Ook stond de vrachtwagen waarmee de transporten hebben plaatsgevonden op naam van zijn [bedrijf 1] Tevens had hij een hennepkwekerij in Veenendaal.
- [medeverdachte 6] heeft sms contacten met [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] over het transport uit Pakistan. Hij is meerdere malen door het observatieteam waargenomen tijdens ontmoetingen met medeverdachten. Hij is ook aanwezig tijdens ontmoetingen met de Italiaanse afnemer.
- [medeverdachte 5] heeft sms-contacten met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] over het transport uit Pakistan. Ook is hij aanwezig in Werkendam ten tijde van de binnenkomst van de container uit Pakistan. Hij is ook betrokken bij de Engeland transporten onder de schuilnaam van [naam 1]. In die hoedanigheid heeft [medeverdachte 5] een opslagplaats voor verdovende middelen in Rotterdam en het vervoer van de transporten geregeld.
- [medeverdachte 7] is betrokken bij de Italië transporten. Onder incident 1 heeft hij voor het transport uitgereden om controle door autoriteiten op de weg te signaleren, Tijdens het transport onderhield hij contact met [verdachte], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1]. Hij heeft vervolgens het geld ter (rest) betaling van dit transport opgehaald en afgegeven bij [medeverdachte 1]. Onder incident 2 heeft hij wederom geld opgehaald ter betaling van een transport en dit afgegeven aan [medeverdachte 1]. Ook hierbij heeft hij sms-contacten onderhouden met medeverdachten [verdachte] en [medeverdachte 3]. Volgens zijn eigen verklaringen tegenover informant [persoon 1] heeft hij ook vele malen geld ter betaling van henneptransporten opgehaald in Engeland.
- [medeverdachte 4] heeft twee keer gelden opgehaald in Italië ter betaling van transporten hennep en/of hasjiesj. Hij onderhield hierbij sms-contact met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3]. Daarnaast heeft hij in zijn woning een hennepdrogerij waarin ongeveer tien kilogram hennep lag te drogen.
Het totaal aan strafbare gedragingen van de individuele verdachten geeft een behoorlijke mate van onderlinge verwevenheid en bestendigheid te zien tussen de genoemde personen bij het plegen van de Opiumwetdelicten en het witwassen. Naar het oordeel van de rechtbank wordt daardoor in voldoende mate voldaan aan de voorwaarden om het totaal van handelen te kunnen kwalificeren als handelen binnen een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, meer in het bijzonder de invoer en uitvoer, verkopen en afleveren van grote hoeveelheden hennep en hasjiesj en het witwassen van de daaruit verkregen gelden. Ook zijn verdachten zich van het bestaan van deze samenhang bewust geweest, gelet op hun feitelijk handelen en de onderlinge afstemming ervan.
De periode waarin verdachten hebben deelgenomen aan de criminele organisatie is per verdachte verschillend, maar ligt voor alle verdachten in de bewezenverklaarde periode. Voor zover de deelname beperkter is dan de bewezenverklaarde periode, zal de rechtbank daarmee rekening houden bij de strafmaat.
Parketnummer: 01/889114-11:
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van de bewijsmiddelen zoals opgenomen in het bij requisitoir overgelegde bewijsmiddelenoverzicht. [verdachte] wordt verantwoordelijk geacht voor het verplaatsen van de deklading tussen de loodsen, het regelen van dozen en het deelnemen aan het vooroverleg met de Italiaanse afnemers.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging betwist de betrokkenheid van [verdachte] bij dit incident. De verdediging voert aan dat uit het overdragen van een doos aan [medeverdachte 3] op 5 april 2011 niet kan worden afgeleid dat het kennelijk om een plaats hasj ging, laat staan een plaat afkomstig uit de inbeslaggenomen partij van 3 mei 2011. Verder heeft [verdachte] geen contacten onderhouden met Italiaanse afnemers die dag.
De verdediging voert voorts aan dat de sms-berichten van en aan [verdachte] niet te relateren zijn aan dit feit. Ze zijn in tijd te ver verwijderd en niet is uit te sluiten dat zij gezien hebben op een ander transport. Het sms-verkeer aangaande dozen levert evenmin bewijs op. Rechtstreeks verband tussen de aanschaf van de dozen en de invoer van de container met hasj is niet aangetoond. Het sms-verkeer rond de dag van aankomst van de container kan niet bijdragen aan het bewijs, omdat niet is aangetoond dat deze contacten onmiskenbaar verband houden met de container. Tot slot voert de verdediging aan dat, voor zover bepaalde sms-berichten er op zouden kunnen duiden dat [verdachte] enige kennis had ten aanzien van de verijdelde invoer, hieruit niet kan worden afgeleid dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking gericht op de invoer van die 3040 kilogram hasj.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank oordeelt onder verwijzing naar het "bewijsmiddelenoverzicht incident 5" wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] tezamen en in vereniging met anderen het in de bewezenverklaring genoemde feit, te weten de invoer van ongeveer 3040 kilogram hasjiesj, heeft gepleegd.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Uit de sms-berichten blijkt dat er in de periode januari 2011 tot en met 3 mei 2011 contacten zijn onder andere tussen [medeverdachte 1] met [verdachte], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6]; tussen [verdachte] en [medeverdachte 3]; tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 11]; alsmede tussen [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5]. De rechtbank is van oordeel dat deze sms-berichten in onderling verband gelezen op niets anders kunnen duiden dan dat men bezig is met de invoer van ongeveer 3040 kilogram hasjiesj die op 3 mei 2011 in beslag zijn genomen en dat ook [verdachte] daar bij betrokken is. Immers, uit de sms-berichten van begin januari 2011 is op te maken dat men bezig is met de invoer van een container en dat [verdachte] daar vanaf weet en dat ook wil bespreken. Uit het sms-verkeer op 2 en 3 mei 2011 maakt de rechtbank op dat men doende is alles in gereedheid te brengen in verband met de aankomst van de container. Zo vraagt [medeverdachte 3] in een sms-bericht aan [verdachte] op 2 mei 2011: 'Ben je met alles klaar voor morgen' en antwoordt [verdachte] : 'Ja ik heb alles al'. Hieruit leidt de rechtbank af dat [verdachte] wist dat men bezig was met de invoer van een container, dat hij op de hoogte was van de aankomst van de container en in dat kader ook handelingen heeft verricht. Of de door [verdachte] aangeschafte dozen eind april 2011 al dan niet bestemd waren voor dit transport, draagt in dat licht bezien niet verder bij aan het bewijs en behoeft geen bespreking. Hetzelfde geldt voor zijn aanwezigheid bij een ontmoeting met Italianen op 5 april 2011.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
in de maanden oktober 2010 tot en met november 2010 in Nederland en/of Italië,
tezamen en in vereniging met anderen,
in de uitoefening van een beroep of bedrijf
een grote hoeveelheid hasjiesj (circa 191,8 kilogram), zijnde
hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1
lid 5 van de Opiumwet)
heeft verkocht en vervoerd
2.
in de maand september 2010 in Nederland en/of Italië
tezamen en in vereniging met anderen,
in de uitoefening van een beroep of bedrijf
een grote hoeveelheid hennep (circa 102 kilogram) en een grote
hoeveelheid hasjiesj (circa 25 platen hasjiesj,
zijnde hennep en hasjiesj middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst II,
buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1
lid 5 van de Opiumwet
heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd
3.
in de periode van 30 november 2010 tot en met 4 december 2010
in Nederland en/of Engeland
tezamen en in vereniging met anderen,
in de uitoefening van een beroep of bedrijf
een grote hoeveelheid hennep (circa 254,1 kilogram), zijnde
hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1
lid 5 van de Opiumwet
heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd
4.
in de periode van 20 november 2010 tot en met 30 november 2010 in Nederland
en/of Engeland
tezamen en in vereniging met anderen,
in de uitoefening van een beroep of bedrijf
(a)
een grote hoeveelheid hennep (circa 75 kilogram), zijnde
hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
(b)
een grote hoeveelheid hennep (circa 190 kilogram), zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1
lid 5 van de Opiumwet
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of vervoerd,
5.
in de periode van 1 november 2010 tot en met 9 november 2010
in Nederland en/of Engeland
tezamen en in vereniging met anderen,
in de uitoefening van een beroep of bedrijf
een grote hoeveelheid hennep en/of hasjiesj (circa 140 kilogram hennep en/of
hasjiesj), zijnde hennep en hasjiesj middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1
lid 5 van de Opiumwet
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of vervoerd
(A)
in de periode van 26 maart 2009 tot en met 24 mei 2011 in Nederland en/of Europa
heeft deelgenomen aan een organisatie,
welke organisatie bestond uit een (duurzaam) samenwerkingsverband van twee of
meer personen, te weten
- [medeverdachte 1] en
- [medeverdachte 2] en
- [medeverdachte 3] en
- [medeverdachte 4] en
- [medeverdachte 5] en
- [medeverdachte 6] en
- [medeverdachte 7] en
en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen
en/of het (in de uitoefening van een beroep of bedrijf) opzettelijk verkopen
en/of afleveren en/of vervoeren van grote hoeveelheden
hennep en/of hasjiesj, zijnde hennep en/of hasjiesj (een) middel(en) als
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, terwijl dit betrekking had op een
of meer grote hoeveelhe(i)d(en) hennep en/of hasjiesj,
(B)
in de periode van 26 maart 2009 tot en met 24 mei 2011 in Nederland en/of Europa
heeft deelgenomen aan een organisatie,
welke organisatie bestond uit een (duurzaam) samenwerkingsverband van twee of
meer personen, te weten
- [medeverdachte 1] en
- [medeverdachte 2] en
- [medeverdachte 3] en
- [medeverdachte 4] en
- [medeverdachte 5] en
- [medeverdachte 6] en
- [medeverdachte 7]
en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven,
te weten
Onder parketnummer: 01-889114-11:
in de periode van 01 december 2010 tot en met 03 mei
2011 in Nederland en/of België
tezamen en in vereniging met anderen,
een grote hoeveelheid hasjiesj (circa 3.040 kilogram), binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht in de zin van artikel 1 lid 4 van de Opiumwet,
zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar, met aftrek conform het gestelde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Voorts eist de officier van justitie:
-Verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten van de goederen
vermeld onder de nummers 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 19,
20, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 36, 40 en 47 op de als
bijlage bij dit vonnis gevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
- Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten van de
goederen vermeld onder de nummers 48 en 49 op de als bijlage bij dit vonnis
gevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
- Teruggave van de inbeslaggenomen goederen, te weten van de goederen vermeld onder de
nrs. 1, 37, 38, 39, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 49, 50, 51 en 52 op de als bijlage
bij dit vonnis gevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, dan heeft de raadsman verzocht om tot een zodanige strafmodaliteit te komen dat [verdachte] niet opnieuw van zijn vrijheid beroofd zal worden. [verdachte] kan geen grotere rol worden toegeschreven dan die van hand- en spandiensten verlenende boodschappenjongen. Dat hij gedurende langere tijd met betrekking tot relatief veel incidenten in beeld is gekomen, doet daar niet aan af. Daarnaast heeft de raadsman verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de uitzonderlijke persoonlijke omstandigheden van [verdachte], zoals deze op zitting door hem naar voren zijn gebracht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan [verdachte] dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door [verdachte] gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van [verdachte].
De rechtbank heeft daarbij voorts in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
[verdachte] heeft zich gedurende een lange periode, in georganiseerd verband, bij herhaling schuldig gemaakt aan handel in hennep. Daarbij ging het om grote hoeveelheden.
Hij heeft geen oog gehad voor de maatschappelijke gevolgen van zijn handelen. Hem ging het om het geld dat hij hiermee kon verdienen.
De criminele organisatie hield zich tevens bezig met het witwassen van drugsgelden. [verdachte] was ook hier direct bij betrokken. [verdachte] en zijn mededaders hebben door zo te handelen inbreuk gemaakt op de integriteit van het financiële en economische verkeer.
Binnen de criminele organisatie vervulde [verdachte] een wezenlijke rol.
Immers, zoals uit de bewijsmiddelen is gebleken is [verdachte] niet alleen betrokken geweest bij de praktische uitvoering zoals het verzamelen en vervoeren van hennep. Zijn wetenschap heeft zich uitgestrekt tot het in detail weten welke afnemer welke hoeveelheid wanneer moest ontvangen. Tevens is uit de bewijsmiddelen gebleken dat [verdachte] actief mee heeft gedacht aan oplossingen als de organisatie problemen had. Uit de inhoud van de contacten met de medeverdachten is op geen enkele wijze gebleken dat [verdachte] enkel een loopjongen zou zijn geweest.
De verdediging heeft verzocht in sterke mate rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van [verdachte]. De rechtbank onderkent dat deze persoonlijke omstandigheden aanwezig zijn.
Echter, nu de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat [verdachte] gedurende meerdere jaren een wezenlijke rol heeft gespeeld in een criminele organisatie zoals hierboven beschreven, zal de rechtbank bij de strafoplegging weinig gewicht toekennen aan deze persoonlijke omstandigheden.
De consequenties van strafoplegging, die zoals de rechtbank heeft vernomen, verstrekkend zijn, zijn de gevolgen van het handelen van [verdachte] en dienen dan ook volledig voor zijn rekening te komen.
Uit de bewijsmiddelen is niet gebleken dat [verdachte] initiatief tot concrete transporten van verdovende middelen heeft genomen.
De rechtbank zal om die reden een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
Beslag.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit voorwerpen zijn met behulp van welke de feiten zijn begaan of voorbereid en deze voorwerpen ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorden.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit voorwerpen zijn met behulp van welke de feiten zijn begaan of voorbereid en de voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.
Overweging met betrekking tot de geschorste voorlopige hechtenis.
De raadsman heeft met betrekking tot de voorlopige hechtenis primair verzocht deze op te heffen en subsidiair de schorsing ervan te continueren. Het primaire verzoek is ingegeven door het gebrek aan gronden. De legitimiteit voor preventieve vrijheidsbeneming ontbreekt, nu niet aannemelijk is dat [verdachte] voornemens is nog strafbare feiten te plegen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de voorlopige hechtenis als volgt.
[verdachte] is voor de zaak met parketnummer 01/889114-11 in verzekering gesteld op 4 oktober 2011. Nadien heeft de rechtbank meermalen besloten om de voorlopige hechtenis onder voorwaarden te schorsen en wel laatstelijk op 3 december 2012, welke schorsing eindigt op de dag van de uitspraak, te weten 7 maart 2013 te 13.00 uur.
Bij de beoordeling van de vraag of er thans aanleiding bestaat de voorlopige hechtenis op te heffen, dient de rechtbank na te gaan of de ernstige bezwaren en de grond(en) waarop de voorlopige hechtenis van verdachte is gebaseerd ook thans nog aanwezig is/zijn. Uitgangspunt voor de rechtbank is dat het uitzitten van een straf pas aan de orde is als een veroordeling onherroepelijk is en dat enkel in het geval er sprake is van vrees voor herhaling van ernstige strafbare feiten de rechtbank niet zal overgaan tot het opheffen van de voorlopige hechtenis bij einduitspraak. Verdachte is naar het oordeel van de rechtbank gedurende een lange periode lid geweest van een criminele organisatie die zich bezig hield met im- en export van hennep en het witwassen van drugsgelden. Gelet hierop acht de rechtbank het aannemelijk dat er een reëel gevaar bestaat dat verdachte zich in de toekomst wederom aan soortgelijke delicten schuldig zal maken. Naar het oordeel van de rechtbank is de zogenaamde recidivegrond derhalve niet komen te vervallen en zijn de ernstige bezwaren nog onverkort aanwezig. Op grond van het vorenstaande ziet de rechtbank geen aanleiding de opheffing van de voorlopige hechtenis te bevelen. Het primaire verzoek van de raadsman zal derhalve worden afgewezen.
Het verzoek van de verdediging om de schorsing van de voorlopige hechtenis ook na de uitspraak van dit vonnis te continueren, wijst de rechtbank af.
De rechtbank is thans niet gebleken van klemmende persoonlijke feiten en omstandigheden die aan een verdere tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis in de weg staan.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 5, 10, 27, 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57, 91, 140,
Opiumwet art. 3, 11, 11a.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. 01/889095-10 feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A,
van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote
hoeveelheid van het middel
medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk
handelen in strijd met het in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven
verbod
T.a.v. 01/889095-10 feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder A,
van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote
hoeveelheid van het middel
medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk
handelen in strijd met het in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven
verbod
T.a.v. 01/889095-10 feit 3:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A,
van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote
hoeveelheid van het middel
medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk
handelen in strijd met het in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven
verbod
T.a.v. 01/889095-10 feit 4:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A,
van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote
hoeveelheid van het middel
medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk
handelen in strijd met het in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven
verbod
T.a.v. 01/889095-10 feit 5:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder A,
van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote
hoeveelheid van het middel
medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk
handelen in strijd met het in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven
verbod
T.a.v. 01/889095-10 feit 6 primair:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een
misdrijf als bedoeld in artikel 11 lid 3, artikel 11 lid 4, en artikel 11 lid
5 van de Opiumwet
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
T.a.v. 01/889114-11:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A,
van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote
hoeveelheid van het middel
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende (bijkomende) straf(fen) en maatregel.
T.a.v. 48/889095-10 feit 1, feit 2, feit 3, feit 4, feit 5, feit 6 primair,
48/889114-11:
Gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar en 6 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht.
Verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten van de goederen
vermeld onder de nummers 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 19,
20, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 36, 40 en 47 op de als
bijlage bij dit vonnis gevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten van de
goederen vermeld onder de nummers 48 en 49 op de als bijlage bij dit vonnis
gevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Teruggave inbeslaggenomen goederen, te weten van de goederen vermeld onder de
nrs. 1, 37, 38, 39, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 49, 50, 51 en 52 op de als bijlage
bij dit vonnis gevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C.M. de Klerk, voorzitter,
mr. S. van Lokven en mr. H.H.E. Boomgaart, leden,
in tegenwoordigheid van mr. P. van Etteger-Lubbers en dhr. G.G. Dirks, griffiers,
en is uitgesproken op 7 maart 2013.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt hiermee bedoeld de paginanummers van het eindproces-verbaal van de Regiopolitie Brabant Zuid-Oost, Divisie Recherche, met dossiernummer 221908012, afgesloten d.d. 4 januari 2012, aantal doorgenummerde bladzijden 19388.
2 Proces-verbaal d.d. 14 augustus 2012 op ambtseed opgemaakt door officier van justitie (naam)
3 Verklaringen van (naam teamleider), teamleider Divisie Recherche, afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris op 31 augustus en 14 november 2012
4 Ordner 28
5 Zie proces-verbaal van observeren van 9 juli 2009 (nagekomen stukken).