4.1.In rechtsoverweging 3.1 van het vonnis van 2 maart 2011 heeft de kantonrechter vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de kantonrechter vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Het hof geeft hierna een overzicht van de relevante feiten.
4.1.1.Bpf GIL is een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds in de zin van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet Bpf 2000). Bpf GIL verricht haar taken sinds 1964. Met ingang van dat jaar is deelneming in het bedrijfstakpensioenfonds verplicht gesteld.
4.1.2.Hanos-ISPC is de formele rechtsopvolgster van Hanos Breda B.V.. Hanos-ISPC behoort sinds medio 2009 tot de Hanos-Groep, een groothandelsorganisatie met ruim dertien vestigingen in Nederland.
4.1.3.GOG Breda is de formele rechtsopvolgster van ISPC Breda B.V. en is op hetzelfde adres gevestigd als Hanos-ISPC.
4.1.4.In het handelsregister van de Kamer van Koophandel staat bij de bedrijfsomschrijving van Hanos-ISPC geregistreerd dat Hanos-ISPC een groothandel en/of detailhandel voert in voedings- en genotmiddelen, vrijetijdsbestedingsartikelen, huishoudelijke goederen en andere natuurlijke, industriële en/of ambachtelijke producten. Voorts staat in het handelsregister vermeld dat het aantal werkzame personen bij Hanos-ISPC nul is.
4.1.5.Voor GOG Breda wordt in het handelsregister als bedrijfsomschrijving vermeld: “Groothandel volgens het cash and carrysysteem in horeca-benodigdheden, zoals levensmiddelen, sterke-, zwak-alcoholische- en alcoholvrije dranken, glas- en keramische artikelen, textielgoederen, elektrotechnische artikelen, kookapparaten, kook-, bak- en braadgerei en papierwaren en aanverwante artikelen. Detailhandel in levensmiddelen, zwak-alcoholische en alcoholvrije dranken, glas- en keramische artikelen, textielgoederen, electrotechnische artikelen, kookapparaten, kook-, bak- en braadgerei en papierwaren en aanverwante artikelen.” In het handelsregister is verder opgenomen dat bij GOG Breda 183 personen werkzaam zijn.
4.1.6.Bij besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 1 april 1999 (Stcrt. 1999, nr. 67, onder meer overgelegd als productie 1 bij memorie van grieven) is de deelneming in Bpf GIL verplicht gesteld voor:
“(…)
de onderneming, waarin uitsluitend of in hoofdzaak wordt uitgeoefend:
a. het bedrijf van het kopen en verkopen aan wederverkopers van kruidenierswaren (groothandel in kruidenierswaren) in de zin van artikel 2 lid 2*, van het Instellingsbesluit Bedrijfschap Groothandel in Kruidenierswaren, zoals dit besluit luidde op 30 november 1964;
b. het bedrijf van het kopen en het verkopen aan wederverkopers van één of meer der navolgende produkten:
bakkerijgrondstoffen, specerijen, vleeswaren, visconserven, tabak en/of tabaksprodukten, zoetwaren en/of gedroogde zuidvruchten en aanverwante artikelen.
Onder het “verkopen aan wederverkopers” wordt mede verstaan het verkopen van produkten aan instellingen of personen, die deze in een door hen gedreven onderneming aanwenden, behalve indien dit verkopen geschiedt in verband met het verkopen van waren aan particulieren.
(…)”
4.1.7.Bij besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 12 augustus 2005 (Stcrt. 16 augustus 2005, nr. 157, onder meer overgelegd als productie 2 bij memorie van grieven) is de deelneming in Bpf GIL verplicht gesteld voor:
“(…)
Artikel 2 Werkgevers
Onder groothandel in levensmiddelen wordt verstaan de onderneming die zich als groothandel:
a. bezig houdt met het kopen en verkopen van een assortiment levensmiddelen (ongeacht de verpakkingsvorm) bestaande uit ten minste acht van de hierna genoemde groepen;
en/of
b. bezig houdt met het kopen en verkopen aan wederverkopers van één of meer der navolgende producten: bakkerijgrondstoffen, specerijen, vleeswaren, visconserven, zoetwaren en/of gedroogde zuidvruchten, tabak en/of tabaksproducten en levensmiddelen gericht op binnen- en buitenhuishoudelijke markt;
Voor de ondernemingen als bedoeld in artikel 2 sub a. en b. geldt dat de omzet die wordt behaald met het verkopen hoger is dan 50% van de totale omzet en voor meer dan 50% bestaat uit het verkopen aan wederverkopers en/of aan wederverkopers in retailondernemingen en/of verbruikers in horeca- en cateringbedrijven.
(…)
Onder groothandel in levensmiddelen gericht op de binnen- en buitenhuishoudelijke markt wordt verstaan de onderneming:
a. die zich bezig houdt met het kopen en/of verkopen van levensmiddelen (ongeacht de verpakkingsvorm) voor de binnen- en buitenhuishoudelijke markt;
en
b. waarbij de omzet die wordt behaald met het verkopen als bedoeld onder sub a. hoger is dan 50% van de totale omzet en voor meer dan 50% bestaat uit het verkopen aan wederverkopers en/of aan wederverkopers in retailondernemingen en/of verbruikers in horeca- en cateringbedrijven. (…)”
4.1.8.Bij besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 17 december 2009 (Stcrt 22 december 2009, nr. 20160, onder meer overgelegd als productie 3 bij memorie van grieven) zijn de in de voorgaande rechtsoverweging geciteerde bepalingen ongewijzigd gebleven.
4.1.9.ISPC is als groothandel in levensmiddelen actief en wel uitsluitend op de buitenhuishoudelijke markt, dat wil zeggen op de markt van horeca- en cateringbedrijven.
4.1.10.Per 1 september 2009 zijn de werknemers die bij GOG Breda werkzaam waren, ondergebracht bij Hanos-ISPC.
4.1.11.ISPC heeft een eigen pensioenvoorziening getroffen voor haar werknemers bij Reaal Verzekeringen. Met ingang van 1 januari 2010 heeft zij het pensioen van haar werknemers ondergebracht in de pensioenregeling van de Hanos-groep bij Nationale Nederlanden.
4.1.12.Bpf GIL heeft ISPC met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2001 aangesloten bij haar bedrijfstakpensioenfonds. Een voorwaardelijk vrijstellingsverzoek van ISPC werd door Bpf GIL bij besluit van 6 maart 2008 afgewezen. Het bezwaar van ISPC heeft Bpf GIL bij besluit van 27 oktober 2009 inhoudelijk ongegrond verklaard. Op 30 november 2009 is ISPC tegen deze beslissing in beroep gegaan bij de rechtbank Rotterdam, sector bestuursrecht.
4.1.13.Op 12 januari 2009 heeft Bpf GIL ISPC een factuur toegezonden voor een bedrag van € 9.385.634,46 aan verschuldigde premie over de jaren 2001 tot en met 2007.
4.1.14.Partijen hebben onderhandeld over de mogelijkheid tot vrijwillige deelname van ISPC aan de pensioenregeling van Bpf GIL en de voorwaarden waaronder vrijstelling verleend kon worden van verplichte deelname in dit bedrijfstakpensioenfonds. Overeenstemming is niet bereikt. Bpf GIL heeft vervolgens de incasso van de factuur van
12 januari 2009 hervat. ISPC heeft deze nota niet voldaan.
4.1.15.Bpf GIL heeft op 23 november 2009 dertien vestigingen van de Hanos-Groep gedagvaard voor de kantonrechter te Amsterdam en daarbij gevorderd voor recht te verklaren dat deze vennootschappen ieder voor zich over het jaar 2009 gebonden zijn aan het verplichtstellingsbesluit en dus verplicht deelnemen aan Bpf GIL, alsmede om alle vennootschappen te veroordelen tot betaling van de pensioenpremie over 2009.
4.2.1.Bpf GIL heeft in eerste aanleg bij exploot van 25 februari 2010 ISPC gedagvaard voor de kantonrechter te Breda en gevorderd, zakelijk weergegeven,
- te verklaren voor recht dat Hanos-ISPC en GOG Breda over de jaren 2001-2009 vallen onder en gebonden zijn aan de werkingssfeer van de respectievelijk in de rechtsoverwegingen 4.1.6 tot en met 4.1.8 genoemde verplichtstellingsbesluiten, alsmede bijgevolg verplicht zijn tot naleving van de statuten en reglementen van Bpf GIL,
alsmede
- Hanos-ISPC en GOG Breda ieder voor zich hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de verschuldigde pensioenpremies aan Bpf GIL over de jaren 2001-2007, alsook voor ieder afzonderlijk jaar in die periode, begroot op een bedrag van € 9.385.634,46, te vermeerderen met de wettelijke rente inzake handelstransacties vanaf 17 november 2009 tot aan de dag der algehele voldoening, althans vanaf een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen dag, en te vermeerderen met buitengerechtelijke invorderingskosten ter hoogte van 15% van het verschuldigde bedrag van € 9.385.634,46, dan wel Hanos-ISPC en GOG Breda te veroordelen tot betaling van bovengenoemde bedragen op basis van onrechtmatige daad, nu Bpf GIL schade lijdt door het mislopen van premies die zij gehouden was te ontvangen, waarvoor Hanos-ISPC en GOG Breda aansprakelijk zijn,
- met de hoofdelijke veroordeling van Hanos-ISPC en GOG Breda in de proceskosten.
4.2.2.In rechtsoverweging 3.23 van het vonnis van 2 maart 2011, waarvan appel, heeft de kantonrechter geconcludeerd dat ISPC niet als groothandel in levensmiddelen op grond van de b-categorie vermeld in de verplichtstellingsbesluiten 1999, 2005 en 2009 (zie rechtsoverwegingen 4.1.6 tot en met 4.1.8) kwalificeert.
Ter beantwoording van de vraag of ISPC kwalificeert als groothandel op grond van de a-categorie vermeld in genoemde verplichtstellingsbesluiten, heeft de kantonrechter een deskundigenbericht gelast.
In het bestreden vonnis van 1 juni 2011 heeft de kantonrechter de deskundige benoemd. Nadat het deskundigenbericht was uitgebracht, heeft de kantonrechter in het vonnis van
12 juni 2013, waarvan appel, kort gezegd, de vorderingen van Bpf GIL afgewezen en Bpf GIL in de proceskosten veroordeeld.
4.2.3.Bpf GIL is het met deze drie vonnissen niet eens en is daarvan tijdig in hoger beroep gekomen.