In deze zaak gaat het om een vordering van Delta N.V. tegen [appellant] wegens openstaande facturen voor de levering van elektriciteit. Delta heeft [appellant] gedagvaard op 21 september 2011, waarbij een bedrag van € 14.806,39 werd gevorderd, vermeerderd met wettelijke handelsrente en proceskosten. Delta stelt dat er overeenkomsten zijn gesloten met [appellant] door verschillende Delta-vennootschappen, maar [appellant] betwist deze overeenkomsten en stelt dat hij elektriciteit afnam van andere leveranciers. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vordering van Delta toegewezen, omdat [appellant] niet voldoende onderbouwde verweer voerde tegen de claims van Delta.
In hoger beroep heeft [appellant] de vernietiging van de vonnissen van de kantonrechter gevorderd en vijf grieven aangevoerd. De eerste twee grieven hebben betrekking op de identificatie van de gedagvaarde partij, waarbij [appellant] stelt dat er verwarring is ontstaan over zijn identiteit. De derde, vierde en vijfde grief richten zich tegen de oordelen van de kantonrechter over de onvoldoende gemotiveerde betwisting van de vordering door [appellant].
Het hof heeft geoordeeld dat [appellant] in strijd met artikel 21 Rv. heeft gehandeld door relevante feiten niet volledig en naar waarheid aan te voeren. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] de stellingen van Delta onvoldoende heeft betwist en dat de kantonrechter terecht de vordering heeft toegewezen. Het hof bekrachtigt de vonnissen van de kantonrechter en veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.