ECLI:NL:GHSHE:2014:755

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 maart 2014
Publicatiedatum
18 maart 2014
Zaaknummer
HD 200 118 456_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen voor levering van elektriciteit en de gevolgen van schending van artikel 21 Rv

In deze zaak gaat het om een vordering van Delta N.V. tegen [appellant] wegens openstaande facturen voor de levering van elektriciteit. Delta heeft [appellant] gedagvaard op 21 september 2011, waarbij een bedrag van € 14.806,39 werd gevorderd, vermeerderd met wettelijke handelsrente en proceskosten. Delta stelt dat er overeenkomsten zijn gesloten met [appellant] door verschillende Delta-vennootschappen, maar [appellant] betwist deze overeenkomsten en stelt dat hij elektriciteit afnam van andere leveranciers. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vordering van Delta toegewezen, omdat [appellant] niet voldoende onderbouwde verweer voerde tegen de claims van Delta.

In hoger beroep heeft [appellant] de vernietiging van de vonnissen van de kantonrechter gevorderd en vijf grieven aangevoerd. De eerste twee grieven hebben betrekking op de identificatie van de gedagvaarde partij, waarbij [appellant] stelt dat er verwarring is ontstaan over zijn identiteit. De derde, vierde en vijfde grief richten zich tegen de oordelen van de kantonrechter over de onvoldoende gemotiveerde betwisting van de vordering door [appellant].

Het hof heeft geoordeeld dat [appellant] in strijd met artikel 21 Rv. heeft gehandeld door relevante feiten niet volledig en naar waarheid aan te voeren. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] de stellingen van Delta onvoldoende heeft betwist en dat de kantonrechter terecht de vordering heeft toegewezen. Het hof bekrachtigt de vonnissen van de kantonrechter en veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

zaaknummer HD 200.118.456/01
arrest van 18 maart 2014
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna: “[appellant]”,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar te Eindhoven,
tegen
Delta N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna: “Delta”,
advocaat: mr. M.R. Minekus te Middelburg,
op het bij exploot van dagvaarding van 27 november 2012 ingeleide hoger beroep van de door de rechtbank 's-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Eindhoven gewezen vonnissen van 10 mei 2012 en 13 september 2012 tussen appellant – [appellant] – als gedaagde en geïntimeerde – Delta – als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 784059 11-9808)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met één productie;
- de memorie van antwoord met één productie;
- de akte van [appellant] d.d. 21 mei 2013;
- de antwoordakte van Delta d.d. 18 juni 2013;
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.1.1.
Delta heeft op 21 september 2011 gedagvaard [appellant], geboren op [geboortedatum] 1961, h.o.d.n. [Klussenbedrijf] Klussenbedrijf en wonende te [woonplaats] aan de [woonadres] (in deze procedure aangeduid als “[appellant]”).
4.1.2.
Delta vorderde betaling van een bedrag van € 14.806,39, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 10.451,48 vanaf 16 augustus 2011 en de proceskosten.
4.1.3.
Aan haar vordering legde Delta het volgende ten grondslag. Een of meer van de vennootschappen Delta Energy B.V., Delta Comfort B.V., Delta Infra B.V., Delta Comfort Service B.V., Delta Kabelcomfort netten B.V. en Delta Netwerkbedrijf B.V. (hierna: “de Delta-vennootschappen”) hebben met [appellant] overeenkomsten gesloten op grond waarvan zij aan [appellant] nutsvoorzieningen hebben geleverd. [appellant] heeft niet voldaan aan zijn uit die overeenkomsten voortvloeiende betalingsverplichtingen. De aldus uit die overeenkomsten voortvloeiende geldvorderingen (van genoemde vennootschappen op [appellant]) zijn overgedragen aan Delta. De overdracht is bij de dagvaarding aan [appellant] medegedeeld.
De vordering bestaat uit € 10.451,48 aan hoofdsom, rente tot 16 augustus 2011 ad € 3.554,91 en buitengerechtelijke incassokosten ad € 800,--, totaal een bedrag van € 14.806,39.
Subsidiair heeft Delta haar vorderingen gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking.
4.1.4.
[appellant] heeft bij conclusie van antwoord betwist overeenkomsten met Delta/de Delta-vennootschappen te hebben gesloten. Volgens [appellant] nam hij stroom af van NRE en E.On en ter onderbouwing daarvan legde [appellant] enkele facturen van NRE en E.On over. Voorts betwistte Hendrikx de cessie aan Delta en de gevorderde buitengerechtelijke kosten en handelsrente.
4.1.5.
Bij conclusie van repliek heeft Delta een overzicht van de netbeheerder overgelegd, waaruit volgens haar bleek dat [appellant] in de periode waarop de onbetaald gelaten facturen betrekking hebben, Delta wel degelijk de leverancier van elektriciteit is geweest. De door [appellant] overgelegde facturen van de NRE en E.On wijzen volgens haar niet in een andere richting, omdat die facturen ofwel betrekking hebben op een andere periode ofwel betrekking hebben op de levering van gas, terwijl Delta nu juist elektriciteit leverde. Volgens Delta heeft [appellant] destijds (in 2004) telefonisch met Delta een overeenkomst gesloten, die Delta vervolgens bij (de door Delta overgelegde) brief van 21 september 2004 heeft bevestigd. Ook heeft [appellant] enkele betalingen aan Delta verricht, onder meer vanaf een rekeningnummer dat ook staat vermeld op de door [appellant] overgelegde facturen van de NRE en E.On, aldus Delta. Volgens haar is met de schriftelijk bevestiging d.d. 21 september 2004 van de aanmelding door [appellant], de facturen, de betalingen door [appellant], het overzicht van de netbeheerder en het feit dat [appellant] zijn betwistingen op geen enkele wijze onderbouwt, komen vast te staan dat Delta op grond van een met [appellant] gesloten overeenkomst recht heeft op betaling van het gevorderde bedrag.
4.1.6.
[appellant] is bij conclusie van dupliek niet op de hiervoor genoemde bevestigingsbrief van Delta van 21 september 2004 ingegaan, noch op Delta’s commentaar op de door [appellant] overgelegde facturen van de NRE en E.On, noch op het door Delta overgelegde overzicht van de netbeheerder. [appellant] heeft aangevoerd dat Delta waarschijnlijk [vader van appellant] sr. en [naamgenoot van appellant] jr., beiden woonachtig op het adres [woonadres] in [woonplaats], met elkaar heeft verward. [appellant] heeft een uittreksel uit het Handelsregister overgelegd, waarop de inschrijving van de eenmanszaak [Klussenbedrijf] Klussenbedrijf is vermeld, ingeschreven op voormeld adres, met als eigenaar [appellant], geboren op [geboortedatum] 1980. [vader van appellant] heeft gesteld dat hij [vader van appellant] sr., de vader van de op [geboortedatum] 1980 geboren [appellant] is en dat hij in de procedure is verschenen, omdat hij dacht dat hij gedagvaard was.
4.1.7.
Delta heeft er in een vervolgens genomen akte op gewezen, dat zij de juiste persoon heeft gedagvaard, dat de vier voornamen en de handelsnaam duidelijk maken om wie het gaat en dat de enkele vermelding van een verkeerde geboortedatum daar niet aan af doet. Ook zijn de conclusie van antwoord en de conclusie van dupliek blijkens hun opschrift door [appellant] genomen, aldus Delta.
4.1.8.
In een tussenvonnis van 10 mei 2012 heeft de kantonrechter – die kennelijk de mogelijkheid openhield dat de verschenen [appellant] niet de gedagvaarde [appellant], h.o.d.n. [Klussenbedrijf] Klussenbedrijf is - bepaald dat [appellant] bij akte de volgende, met stukken onderbouwde informatie dient te geven:
* zijn volledige voornamen;
* volledige informatie over de vraag of hij een klussenbedrijf uitoefent onder de naam [Klussenbedrijf] Klussenbedrijf.
4.1.9.
Nadat partijen een akte hadden genomen, heeft de kantonrechter bij eindvonnis van 13 september 2012 de vordering van Delta toegewezen. De kantonrechter oordeelde daartoe het volgende. [appellant] heeft niet voldaan aan de bij tussenvonnis gegeven opdracht om stukken in het geding te brengen waaruit zijn voornamen blijken en waaruit blijkt dat hij een klussenbedrijf onder de naam [Klussenbedrijf] uitoefent. Evenmin heeft [appellant] gereageerd op de stelling van Delta dat zij betalingen heeft ontvangen vanaf het rekeningnummer dat eveneens op de door [appellant] zelf in het geding gebrachte stukken (van de NRE en E.On) is vermeld. Ook is [appellant] niet ingegaan op de weerlegging door Delta van het bij antwoord gevoerde verweer van [appellant] dat hij bij een andere leverancier stroom heeft betrokken. De kantonrechter acht de betwisting door [appellant] van de overeenkomst met Delta onvoldoende gemotiveerd. Hetzelfde geldt voor de betwisting van de cessie, van de gevorderde handelsrente en van de gevorderde buitengerechtelijke kosten, aldus de kantonrechter.
4.2.
[appellant] heeft tijdig hoger beroep ingesteld tegen zowel het tussenvonnis van 10 mei 2012 als het eindvonnis van 13 september 2012. [appellant] heeft vernietiging gevorderd van deze vonnissen en (uitvoerbaar bij voorraad) veroordeling van Delta in de kosten van beide instanties. [appellant] heeft vijf grieven aangevoerd. De eerste twee grieven zijn gericht tegen het bestreden tussenvonnis en hebben betrekking op het verweer dat de verschenen [vader van appellant] de vader is van de kennelijk door Delta gedagvaarde zoon. De derde en vierde grief betreffen het in het bestreden eindvonnis gegeven oordeel dat [appellant] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat Delta een overeenkomst met hem heeft gesloten. Volgens [appellant] had de kantonrechter minst genomen een bewijsopdracht terzake aan Delta moeten geven. Met de vijfde grief wordt bezwaar gemaakt tegen het in het bestreden eindvonnis gegeven oordeel dat [appellant] de door Delta gestelde cessie onvoldoende gemotiveerd heeft betwist.
Processueel. Grieven 1 en 2
4.3.1.
De eerste grief is gebaseerd op een onjuiste lezing van het bestreden tussenvonnis. Anders dan in de toelichting van deze grief is gesteld heeft de kantonrechter immers juist geoordeeld dat het door [appellant] bij dupliek gevoerde verweer weliswaar laat maar niet tardief was. Voorzover met deze grief ook – evenals met de tweede grief – wordt betoogd dat (de verschenen) [vader van appellant] de vader is van de kennelijk als gedaagde beoogde partij [appellant], overweegt het hof het volgende.
4.3.2.
In de toelichting op de eerste twee grieven heeft [appellant] onder meer gesteld:
“Appellant heeft van geïntimeerde een dagvaarding ontvangen op 21 september 2011 waarin zijn voornamen te weten [appellant] zijn vermeld, terwijl ook in de inleidende dagvaarding zijn geboortedatum te weten [geboortedatum] 1961 is vermeld. Op grond van het vorenstaande was het duidelijk dat appellant procespartij was en appellant verweer moest voeren. (…)
Appellant, de [appellant] welke in eerste aanleg is verschenen, moest wel verweer voeren omdat de dagvaarding duidelijk tegen hem was gericht. In de inleidende dagvaarding is immers vermeld dat het gaat om [naamgenoot van appellant] geboren op [geboortedatum] 1961 terwijl bovendien de dagvaarding was gericht tegen [appellant]. De zoon van appellant, waar geïntimeerde mogelijk een vordering op heeft,, heeft niet dezelfde voornamen als appellant. De voornamen van de zoon zijn: [appellant] terwijl voornoemde zoon is geboren op [geboortedatum] 1980 (…)”
4.3.3.
Delta heeft aangevoerd dat duidelijk is wie zij heeft gedagvaard, dat dat blijkt uit de in de inleidende dagvaarding genoemde vier voornamen en de omschrijving van de handelsnaam, dat dat niet anders wordt door de vermelding van een verkeerde geboortedatum, dat er geen [Klussenbedrijf] op het genoemde adres met geboortedatum [geboortedatum] 1961 bestaat, laat staan iemand met dezelfde initialen ([initialen]) die op datzelfde adres ook nog een klussenbedrijf onder dezelfde naam voert. Delta heeft een uittreksel uit het GBA overgelegd, waaruit blijkt dat de vader van [appellant], geboren op [geboortedatum] 1980, is: [vader van appellant], geboren op [geboortedatum] 1954. Volgens Delta heeft mr. Van de Laar zich in eerste aanleg namens [appellant] h.o.d.n. [Klussenbedrijf] Klussenbedrijf gesteld en verweer gevoerd. Dat blijkt ook uit het opschrift van de conclusies van antwoord en dupliek. Vervolgens is blijkens het appelexploot ook hoger beroep ingesteld door [appellant] en is namens deze partij van grieven gediend, aldus Delta.
4.3.4.
Bij akte heeft [appellant] vervolgens gesteld:

(…) er verwarring is ontstaan omdat op voormeld adres alstoen woonachtig waren [vader van appellant], geboren op [geboortedatum] 1954 en [appellant], geboren op [geboortedatum] 1980.”
[appellant] heeft verder erkend dat er geen [naamgenoot van appellant] (hof: kennelijk wordt bedoeld: op dat adres) was met geboortedatum [geboortedatum] 1961.
Tenslotte heeft [appellant] gesteld dat in deze procedure verweer is gevoerd namens [vader van appellant], geboren op [geboortedatum] 1954, op wie Delta geen vordering heeft, en dat de kennelijk beoogde gedaagde zich niet in de procedure heeft gesteld.
4.4.1.
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] in strijd met artikel 21 Rv. de voor de beslissing van belang zijnde feiten niet volledig laat staan naar waarheid aangevoerd. In de blijkens het opschrift door [appellant] genomen conclusie van antwoord is met geen woord gerept over het feit dat de verschenen partij niet de gedagvaarde partij zou zijn. Nadat bij dupliek het verweer was gevoerd (overigens in strijd met het opschrift van dat processtuk) dat de vader van de gedagvaarde partij zou zijn verschenen en [vader van appellant] door de kantonrechter in de gelegenheid werd gesteld dat verder te onderbouwen met stukken, heeft [vader van appellant] de verzochte informatie niet gegeven. In hoger beroep, blijkens de appeldagvaarding ingesteld door [appellant], stelt [appellant] dat in de inleidende dagvaarding zijn voornamen en zijn geboortedatum zijn vermeld. Geconfronteerd met de andersluidende informatie die Delta heeft overgelegd, erkent [appellant] dat op het adres waarop [appellant] is gedagvaard, geen [naamgenoot van appellant] woont met geboortedatum [geboortedatum] 1961 en tevens dat de vader van de gedagvaarde [appellant] niet dezelfde voornamen heeft. Verder heeft [appellant] niet gesteld dat de vader van de gedagvaarde [appellant] op hetzelfde adres een klussenbedrijf uitoefent onder dezelfde – in de dagvaarding genoemde – handelsnaam [Klussenbedrijf] Klussenbedrijf en evenmin is daarvan gebleken.
4.4.2.
[appellant] heeft aldus op onbegrijpelijke wijze geprocedeerd en geenszins alle van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aangevoerd. Integendeel. [appellant] heeft in ieder geval omtrent voornamen en geboortedata die juist in zijn domein liggen onware stellingen ingenomen en reeds op deze grond in strijd met de in artikel 21 Rv. vervatte waarheidsplicht gehandeld. Het hof kan daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. Die gevolgtrekking is dat de gedagvaarde [appellant], h.o.d.n. [Klussenbedrijf] Klussenbedrijf in deze procedure is verschenen, verweer heeft gevoerd en hoger beroep heeft ingesteld.
De eerste twee grieven slagen niet.
Materieel. Grieven 3, 4 en 5.
4.5.
Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat [appellant] de stellingen en vordering van Delta onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Daarbij neemt het hof het volgende in aanmerking. [appellant] is op geen enkele wijze ingegaan op de weerlegging door Delta van het in eerste aanleg bij antwoord gevoerde verweer dat [appellant] bij andere leveranciers stroom had betrokken. Evenmin is [appellant] ingegaan, althans niet gemotiveerd, op de door Delta overgelegde brief van 21 september 2004 waarin de overeenkomst met [appellant] terzake van levering van stroom werd bevestigd. Ook de betwistingen van de cessie, van de gevorderde handelsrente en van de buitengerechtelijke kosten zijn tegenover de gemotiveerde stellingen van Delta daarover niet, althans onvoldoende geconcretiseerd of toegelicht. Tenslotte heeft [appellant] niet gereageerd op het door Delta overgelegde overzicht van de netbeheerder, waaruit blijkt van leveringen door Delta in de periode waarin Delta aan [appellant] heeft gefactureerd en evenmin op het feit dat Delta betalingen heeft ontvangen vanaf een rekeningnummer dat tevens staat vermeld op de door [appellant] zelf in het geding gebrachte stukken van de NRE en E.On. Tegen de hoogte van de gefactureerde bedragen is in het geheel geen verweer gevoerd.
Bij deze stand van zaken heeft de kantonrechter terecht de vordering van Delta als onvoldoende gemotiveerd betwist toegewezen en was een bewijsopdracht aan Delta niet aan de orde.
De grieven 3, 4 en 5 slagen evenmin.
4.6.
De slotsom is dat de bestreden vonnissen worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de aan de zijde van Delta gevallen proceskosten worden veroordeeld.

5.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van Delta worden begroot op € 1.815,-- aan verschotten en op € 1.341,-- aan salaris advocaat en voor wat betreft de nakosten op € 131,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, M.G.W.M. Stienissen en M.A. Wabeke en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 maart 2014.