4.3.[appellante] heeft tijdig tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld en daarbij zowel Euretco als Accon gedagvaard. Zij vordert vernietiging van het bestreden vonnis en alsnog toewijzing van haar vorderingen, met veroordeling van Euretco en Accon in de kosten.
De eerste grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding en dat [appellante], nu zij [N.V.] niet had gedagvaard, niet in haar vordering jegens Euretco kan worden ontvangen.
De tweede grief is gericht tegen de afwijzing door de rechtbank van de subsidiair tegen Accon ingestelde vorderingen op basis van een toerekenbare tekortkoming dan wel onrechtmatige daad van Accon. [appellante] heeft geen grief gericht tegen de afwijzing door de rechtbank van de op grond van dwaling tegen Accon ingestelde vordering, zodat dat onderdeel geen onderwerp vormt van de rechtsstrijd in hoger beroep.
De derde grief is gericht tegen het dictum van het bestreden vonnis en heeft geen zelfstandige betekenis.
De vorderingen jegens Euretco. Grief 1.
4.4.1.[appellante] heeft aangevoerd dat de handleiding geen onderdeel is van de basisovereenkomst, dat zij de handleiding met daarin de bepaling omtrent contractovergang niet heeft ondertekend, dat in die bepaling niet staat dat zij bij voorbaat met contractsoverneming instemt en dat [appellante] haar medewerking aan contractsoverneming door [N.V.] niet heeft verleend, en voorts dat evenmin sprake is van schuldoverneming (kennelijk bedoelt [appellante] de door haar gestelde schuld van Euretco aan haar). Als al sprake is van een rechtsgeldige contractsoverneming, dan heeft die overname slechts betrekking op de rechten en verplichtingen na de overdracht en niet op wilsgebreken bij het totstandkomen van de overeenkomst en/of toerekenbare tekortkomingen, aldus [appellante].
4.4.2.Euretco heeft er op gewezen, dat de handleiding met daarin de bepaling omtrent contractsoverneming, blijkens de door [appellante] getekende service-overeenkomst onderdeel van de service-overeenkomst uitmaakt en dat [appellante] aldus bij voorbaat haar medewerking aan contractsoverneming heeft verleend. De service-overeenkomst, de handleiding, het deel van de basisovereenkomst dat Euretco (en niet Euretco Finance) aangaat, het bijbehorende leveringsreglement en de algemene voorwaarden vormen volgens Euretco één onlosmakelijk geheel. Voorts heeft Euretco aangevoerd dat [appellante] op 22 april 2010, 29 april 2010, 10 mei 2010 en 2 juni 2010 uitvoerig is ingelicht omtrent de contractsoverneming door [N.V.] en dat zij tegen die overneming nooit bezwaar heeft gemaakt. Integendeel, [appellante] is verder gegaan met [N.V.], aldus Euretco. Als zij al niet geacht kan worden bij voorbaat met contractsoverneming te hebben ingestemd, dan heeft zij volgens Euretco in ieder geval haar medewerking aan contractsoverneming achteraf gegeven.
Euretco heeft delen overgelegd uit de akte waarbij zij met [N.V.] de contractsoverneming is overeengekomen. Volgens haar zijn daarin geen voor [appellante] nadelige exoneraties opgenomen en ondervindt [appellante] geen enkel nadeel van de contractsoverneming. Alle schulden zijn toen op [N.V.] overgegaan, dus ook de vermeende schuld van Euretco aan [appellante]. Ten aanzien van deze vermeende schuld hebben Euretco en [N.V.] niet op de voet van artikel 6:159 lid 2 BW iets anders bepaald. Dat kon ook niet omdat ten tijde van de contractsoverneming een eventuele schadevergoedingsplicht van Euretco jegens [appellante] niet bekend was, aldus Euretco.
4.4.3.Het hof oordeelt als volgt.
Ingevolge artikel 6:159 lid 1 BW kan een partij bij een overeenkomst haar rechtsverhouding tot de wederpartij met medewerking van deze laatste overdragen aan een derde bij een tussen haar en de derde opgemaakte akte. Blijkens het tweede lid van dit artikel gaan daardoor alle rechten en verplichtingen over op de derde, voor zover niet ten aanzien van bijkomstige of reeds opeisbaar geworden rechten of verplichtingen anders is bepaald.
4.4.4.Met de tussen Euretco en [N.V.] gesloten overeenkomst is aan het in het eerste lid van artikel 6:159 BW vervatte vereiste van een akte, voldaan. Naar het oordeel van het hof is tevens voldaan aan de eis dat de wederpartij, in dit geval [appellante], aan de overdracht van de rechtsverhouding tussen haar en Euretco aan [N.V.] haar medewerking heeft verleend. Die medewerking heeft zij naar het oordeel van het hof reeds bij voorbaat verleend, door ondertekening van de service-overeenkomst, waarin nadrukkelijk wordt verwezen naar zowel de basisovereenkomst als de handleiding, als onderdeel van de service-overeenkomst en in welke handleiding is opgenomen dat Euretco gerechtigd is haar rechten en verplichtingen uit de service-overeenkomst aan een derde over te dragen, mits de continuïteit van de LinCHérie winkelformule gewaarborgd blijft. Dat laatste is bij de contractsoverneming door [N.V.] het geval, althans het tegendeel is gesteld noch gebleken. [appellante] heeft gesteld dat in de bepaling in de handleiding niet staat dat zij bij voorbaat toestemming verleent, maar zij onderbouwt niet dat en hoe de bepaling dan anders zou moeten worden gelezen. Voorzover [appellante] bedoeld heeft te betwisten dat de in de handleiding vervatte toestemming ook betrekking heeft op de basisovereenkomst, wordt die stelling verworpen. Blijkens de tekst van de service-overeenkomst vormt de basisovereenkomst immers één geheel met de service-overeenkomst (r.o. 4.1.4). Het verweer van Euretco dat de service-overeenkomst, de handleiding, het deel van de basisovereenkomst dat Euretco (en niet Euretco Finance) aangaat, het bijbehorende leveringsreglement en de algemene voorwaarden één onlosmakelijk geheel vormen, slaagt dan ook.
4.4.5.Doch zelfs indien er van uit zou moeten worden gegaan, dat [appellante] niet bij voorbaat haar medewerking aan contractsoverneming heeft gegeven, dan kan zij geacht worden die medewerking in ieder geval achteraf te hebben verleend. Euretco heeft er terecht op gewezen dat [appellante] op verschillende tijdstippen in april, mei en juni 2010 omtrent de contractsoverneming door [N.V.] is ingelicht, dat zij daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, dat zij met [N.V.] is verder gegaan en dat daaruit blijkt dat [appellante] (ook) achteraf haar medewerking aan de contractsoverneming heeft verleend.
4.4.6.Door een contractsoverneming gaan alle rechten en verplichtingen over op de derde (artikel 6:159 lid 2, aanhef BW), dus alle vorderingsrechten (inclusief nevenrechten, op grond van artikel 6:142 BW), alle schulden van de overdragende partij en de wilsrechten, zoals het recht op vernietiging of ontbinding op grond van dwaling of wanprestatie.
Dat is alleen anders indien ten aanzien van bepaalde rechten en verplichtingen anders is overeengekomen (artikel 6:159 lid 2, laatste bijzin).
4.4.7.Volgens Euretco hebben zij en [N.V.] niet een zodanige afspraak gemaakt. Euretco heeft dit onderbouwd door te verwijzen naar de tussen haar en [N.V.] opgemaakte akte, meer in het bijzonder naar artikel 2.2 sub e en Annex 9. Uit die akte blijkt dat Euretco aan [N.V.] “
de Activiteit” heeft verkocht, en dat die “Activiteit” mede bestaat uit de in Annex 9 opgenomen overeenkomsten. In die Annex 9 staat de met [appellante] gesloten overeenkomst (“
relatienummer [relatienummer] LinCHérie Delia E [adres], [vestigingsplaats]”) vermeld. Naar het oordeel van het hof levert dit minst genomen een aanwijzing op dat Euretco en [N.V.] ten aanzien van uit de door Euretco met [appellante] gesloten service- en basisovereenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen niet anders – in de zin van artikel 6:159 lid 2, tweede deel – hebben bepaald. Verder blijkt uit de hiervoor (r.o. 4.1.8) aangehaalde brief van 2 juni 2010 van Euretco en [N.V.] aan alle LinCHérie winkeliers, dat Euretco en [N.V.] zijn overeengekomen dat [N.V.] alle service- en basisovereenkomsten met de LinCHérie winkeliers overneemt en dat [N.V.] met ingang van 1 mei 2010 in de plaats van Euretco is getreden.
4.4.8.In het licht van het voorgaande is de enkele, in het geheel niet onderbouwde stelling van [appellante], dat [N.V.] en Euretco niet zijn overeengekomen om (uit de overgedragen overeenkomsten voortvloeiende) schadevergoedingsverplichtingen van Euretco aan [N.V.] over te dragen, onvoldoende om haar tot bewijslevering op dit punt toe te laten.
4.4.9.Het vorenstaande betekent dat, nu de vordering van [appellante] jegens Euretco vernietiging dan wel ontbinding van de destijds met Euretco gesloten basis- en service-overeenkomst inhoudt, terwijl de uit deze overeenkomst voortvloeiende rechtsverhouding reeds per 1 mei 2010 op [N.V.] is overgegaan, de grondslag voor de vordering van [appellante] jegens Euretco ontbreekt en die vordering daarom moet worden afgewezen. Grief 1 slaagt dan ook in zoverre, dat de beslissing van de rechtbank om [appellante] in haar vordering jegens Euretco niet ontvankelijk te verklaren, niet in stand kan blijven. Het hof zal die vordering afwijzen.
De vorderingen jegens Accon. Grief 2.
4.5.1.[appellante] heeft aangevoerd, dat de rechtbank ten onrechte het verweer van Accon heeft gehonoreerd, dat zij slechts een theoretische marktanalyse heeft gemaakt en geen concrete prognose heeft opgesteld voor de omzet die [appellante] zou kunnen behalen. Volgens [appellante] had Accon de verplichting om een marktanalyse te maken ten behoeve van een LinCHérie vestiging in [vestigingsplaats] en is dat meer dan het maken van een theoretische schatting. Volgens [appellante] moest Accon ook een deugdelijke prognose maken van omzet, kosten en winst. Accon had [appellante] moeten waarschuwen voor negatieve gevolgen van de overeenkomst en moeten wijzen op leveringsproblemen met topmerken. Accon is uitgegaan van te mooie cijfers, aldus [appellante].
4.5.2.Accon heeft er op gewezen, dat [appellante] enkel opdracht heeft gegeven tot het uitvoeren van een theoretische marktanalyse. De eveneens door Accon geoffreerde financieringsaanvraag, begroting en liquiditeitsprognose heeft [appellante] met haar eigen accountant gedaan; het als productie 3 bij inleidende dagvaarding overgelegde cijferoverzicht is opgesteld door de accountant van [appellante], niet door Accon. Verder heeft Accon betoogd dat zij er in haar advies aan [appellante] uitdrukkelijk op heeft gewezen, dat de door Accon gegeven adviezen en prognoses weliswaar naar beste weten en kunnen zijn opgesteld, maar dat de factor ondernemerschap uiteindelijk doorslaggevend is. Een theoretische marktanalyse brengt volgens Accon enkel de marktruimte in kaart. In de door haar aan [appellante] uitgebrachte offerte van 24 juni 2008 is toegelicht waaruit de geoffreerde marktanalyse bestaat. Het doel van zo’n analyse is om vast te stellen of er voldoende marktpotentie is om in [vestigingsplaats] een vestiging van LinCHérie te openen. Het doel is niet een specifieke bepaling van de te verwachten omzet en winst per jaar van de specifieke onderneming op basis van specifieke ondernemingsplannen. Accon heeft bij de marktanalyse gebruik gemaakt van statistische gegevens afkomstig van betrouwbare derden en die gegevens zijn niet onjuist gebleken. Accon weet niet op welke “
negatieve gevolgen” zij [appellante] had moeten wijzen. Accon staat buiten eventuele problemen op het gebied van levering van bepaalde merken, aldus Accon.
4.5.3.Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat [appellante] haar stelling dat Accon tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen voortvloeiend uit de met haar gesloten overeenkomst van opdracht, onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof neemt hierbij het volgende in aanmerking. Accon heeft in haar offerte aan [appellante] van 24 juni 2008 de (inhoud van de) door haar geoffreerde werkzaamheden duidelijk omschreven. Daaruit blijkt dat de marktanalyse – kort gezegd – het beoordelen van de
theoretischemarktruimte betreft. Ook blijkt daaruit dat eventuele specifiek op de LinCHérie vestiging in [vestigingsplaats] betrekking hebbende prognoses vallen onder een andere geoffreerde werkzaamheid, namelijk “
Opstellen financieringsaanvraag inclusief liquiditeitsprognose”. Uit de vervolgens door [appellante] verstrekte opdrachtbevestiging (r.o. 4.1.5) blijkt dat [appellante]
geenopdracht tot laatstgenoemde werkzaamheid heeft gegeven, doch enkel tot het uitvoeren van een marktanalyse.
4.5.4.In het licht van het voorgaande had het op de weg gelegen van [appellante] om concreet en onderbouwd aan te geven, dat en waarom Accon de marktanalyse niet goed heeft uitgevoerd. De enkele stelling dat Accon van verkeerde cijfers is uitgegaan, is daarvoor onvoldoende. [appellante] heeft op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt, op welke cijfers zij specifiek doelt en waaruit de onjuistheid zou bestaan. Er zijn geen aanwijzingen dat de door Accon genoemde gemiddelde omzetcijfers van andere LinCHérie winkels niet juist zijn. [appellante] lijkt de door haar gestelde onjuistheid te baseren op het feit dat zij met haar winkel in [vestigingsplaats] niet de door andere LinCHérie winkels behaalde omzetten heeft gehaald, maar dat zegt niets omtrent de gestelde onjuistheid van door Accon bij het uitvoeren van de marktanalyse gebruikte cijfers. Voorts valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat onder een marktanalyse ook een onderzoek valt naar de bereidheid van leveranciers van ondermode tot levering aan [appellante].
Bij deze stand van zaken is bewijslevering evenmin aan de orde. [appellante] heeft daarvoor immers te weinig concrete, voor bewijs vatbare feitelijke stellingen aangedragen.
Grief 2 slaagt evenmin.
4.5.5.De derde grief mist zelfstandige betekenis en behoeft geen bespreking.