Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
6.Het verloop van de procedure
- de memorie na enquête van [appellant] van 4 maart 2014;
- de antwoordmemorie na enquête van Proximedia van 1 april 2014.
7.De verdere beoordeling
Ik ben in dienst geweest bij Proximedia van april 2001 tot en met begin 2008, alwaar ik diverse functies heb vervuld. In de periode waarin de onderhavige zaak speelde was ik manager customer care, de klantenservice. Ik heb in 2007 telefonisch contact gehad met de heer [appellant] waarbij gesproken is over de beëindiging van de overeenkomst. Over kostenloze beëindiging is niet gesproken maar er is wel gesproken over het correct oplossen van de situatie en over de gezondheidsklachten van de heer [appellant]. Ik heb toen, omdat de situatie mij wel persoonlijk aangreep, de heer [appellant] gewezen op de mogelijkheid om de overeenkomst over te dragen aan een andere ondernemer, dit conform de interne regelgeving van Proximedia waaraan ik mij diende te houden. Ik zou mij voor een dergelijke overdracht inzetten als gezorgd zou worden voor een doktersverklaring en uitschrijving uit de Kamer van Koophandel. Als de heer [appellant] met een goede kandidaat zou aankomen dan zou ik mij voor overdracht inzetten. Volgens mij heeft de heer [appellant] geen kandidaat aangedragen. Ik heb daar in ieder geval niets van gehoord. Ik wil nog opmerken dat het gesprek plaatsvond of met de heer [appellant] of met mevrouw [appellant]. Wie van de twee ik gesproken heb weet ik niet meer. Volgens mij is de kern van hetgeen ik hier net heb verteld per mail of per brief aan de heer [appellant] bevestigd. Vervolgens heeft er nog de nodige correspondentie plaatsgevonden tussen Proximedia en de heer [appellant] en volgens mij zit die ook in het procesdossier.
“(h)et contract dan ook per 1 juni (zal) worden opgezegd”. De verklaring van [appellant] sluit ook aan bij de verklaring van de heer [(voormalig)medewerker Proximedia 2] waar deze heeft verklaard van de heer [medewerker Proximedia 1] – die [appellant] in juni 2007 heeft bezocht – te hebben vernomen dat de heer [appellant] in de veronderstelling verkeerde dat hij de overeenkomst kosteloos kon beëindigen.