Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[geïntimeerde 1] , h.o.d.n. " [geïntimeerde 1] Advocatuur",hierna “ [geïntimeerde 1] ”,
Maatschap [geïntimeerde 2] Advocaten,hierna “ [geïntimeerde 2] Advocaten”,
Tri Toga II B.V.,hierna “Tri Toga II”,
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer C/03/174050/HA ZA 12-334)
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
“(…)Wel hebben wij lang geleden contact gehad met de opdrachtgever (uw cliënt) van G-Bouw. De opdrachtgever meldde ons bouwkundige gebreken tijdens de uitvoering van het werk en het niet nakomen van afspraken van de kant van de aannemer. Van faillissement was toen nog geen sprake. Wij hebben de opdrachtgever erop gewezen dat BouwGarant alleen dan in actie komt, indien er sprake is van een faillissement. Zodra die situatie intreedt, dient de opdrachtgever, conform de garantieregeling van BouwGarant, het faillissement omgaand bij BouwGarant te melden. Van een melding van de kant van de opdrachtgever inzake het faillissement van aannemer G-Bouw is ons echter niets bekend. (…) indien een aannemer failliet gaat en een opdrachtgever beschikt over een garantiecertificaat van BouwGarant, dan kan slechts onder bepaalde voorwaarden een beroep gedaan worden op de regeling van BouwGarant. BouwGarant stelt, indien wordt voldaan aan de voorwaarden, dat de opdrachtgever een andere aannemer kan selecteren teneinde door die aannemer een offerte te laten uitbrengen met betrekking tot de resterende werkzaamheden. Na ontvangst van deze offerte zal BouwGarant een schade-expert inschakelen om de schade vast te stellen en de offerte te controleren. Na deze controle en schadevaststelling kan, indien aan alle voorwaarden is voldaan, na akkoord van BouwGarant, de nieuwe aannemer opdracht tot uitvoering van het werk worden gegeven. Wij hebben in oktober 2002 de kostenopstelling ontvangen. In de brief van 25 juni 2001, welke wij niet hebben ontvangen, stuurt u ons – althans dat stelt u – voor het eerst de kostenopstelling toe terwijl er al in het begin van het jaar 2001 een aanvang is gemaakt met de afbouwwerkzaamheden. Ook al zouden wij op of kort na 25 juni 2001 de brief van u hebben ontvangen, zou de claim zijn afgewezen omdat BouwGarant voorafgaand aan de afbouw geen opneming door een schade-expert heeft kunnen laten plaatsvinden. Wij nemen de kostenopstelling voor kennisgeving aan, aangezien terzake van het onderhavige werk geen officiële klachtmelding door ons werd ontvangen en er geen tijdige schadevaststelling door de expert heeft kunnen plaatsvinden. Helaas kunnen wij u, gelet op de duidelijke inhoud van de garantieregeling, niet anders berichten. (…).
“(…) Ik heb het dossier bestudeerd en daaruit leid ik het volgende af. Reeds geruime tijd vóór dat de aannemer failliet is gegaan, zijn problemen met deze gerezen. De aannemer heeft de werkzaamheden beëindigd en U heeft een beroep op een derde dienen te doen. Reeds toen deze derde geruime tijd aan de slag was, is het faillissement over de aannemer uitgesproken. In die tijd heeft U persoonlijk contact onderhouden met de Stichting Bouw Garant. Mr. [geïntimeerde 1] is derhalve ervan uitgegaan, dat de zaak bij de Stichting Bouw Garant liep. Later is gebleken, dat er – kennelijk – geen dossier door de Stichting Bouw Garant was geopend. Daarop is mr. [geïntimeerde 1] in de pen geklommen. Een eerste maal betreft de brief van 25 juni 2001, die de Stichting Bouw Garant niet zou hebben ontvangen. Wat daar ook van zij, ik begrijp, dat op dat moment (d.d. 25 juni 2011) het werk reeds (grotendeels) door een derde was gedaan en dat derhalve een beroep op de garantieregeling niet met succes zou kunnen worden gedaan. Er gelden immers voorwaarden, waaraan voldaan dient te worden. In dit verband wijs ik op de brief d.d. 15 november 2002 van de Stichting Bouw Garant, waarin zulks uiteengezet is. De voorwaarden behorende bij de garantieregeling bepalen, dat slechts indien de niet-voltooiing door de aannemer eengevolgis van diens faillissement, Stichting Bouw Garant dient zorg te dragen voor de voltooiing van het werk en wel “door inschakeling van een anderedeelnemer”. Bouw Garant dient immers een “say” te hebben ten aanzien van welke aannemer (aangesloten lid) tegen welke prijs (op voorhand offerte) het karwei gaat klaren. Tot een dergelijke situatie heeft het in casu dus niet kunnen komen. Ik zie niet dat Bouw Garant tot meer gehouden is. Ik heb in de jurisprudentie gezocht en voorts in de vakliteratuur, doch geen aanknoping voor het tegendeel kunnen vinden. Vorenstaande betreft mijn voorlopige conclusie. Wellicht dat ik de gang van zaken niet goed heb begrepen. Wellicht zal ik dan mijn standpunt dienen te herzien. Gaarne ontvang ik uw reactie, (…)”
“(…) Verder verbaast het mij, dat U de brief d.d. 15 november 2002 van de Stichting BouwGarant niet zou hebben ontvangen. Hierbij gaat een afschrift daarvan. (…)”
“(…) Wij zijn en blijven er echter van overtuigd dat we slechts door de nalatigheid van uw ex-collega(hof: lees [geïntimeerde 1] )
, alsmede verwaarlozing van onze zaak, alsmede door haar verkeerde advies inzake het opnieuw opstarten van de bouw de verzekeringspenningen van de Stichting Bouwgarant zijn misgelopen en daardoor nu zwaar in de problemen zitten. (…)”
- een verklaring voor recht dat [geïntimeerden] tegenover [appellant] toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van hun verplichtingen, althans dat [geïntimeerden] onrechtmatig tegenover [appellant] hebben gehandeld en
1. een bedrag aan schadevergoeding van € 68.339,69, vermeerderd met wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW;
“Betreft: sommatie beroepsfout mr. [geïntimeerde 1]”, refereert aan onderhavige kwestie en een sommatie bevat tot betaling van schadevergoeding, voldoet aan het in artikel 3:317 lid omschrevene. [geïntimeerde 1] heeft haar kennelijke stelling dat [appellant] reeds in november 2002 bekend was met de schade en de aansprakelijke persoon slechts onderbouwd met de stelling dat haar kantoor altijd een afschrift van brieven als voormelde brief van 15 november 2002 van BouwGarant aan de cliënt verzond. Dat [appellant] deze brief ook daadwerkelijk is toegezonden, laat staan dat hij deze heeft ontvangen, is daarmee naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd, zodat deze feiten niet zijn komen vast te staan. Het hof gaat daarom – en bij gebrek aan overig andersluidende informatie – ervan uit dat [appellant] eerst door voormelde brief van 5 juli 2004 van mr. [advocaat 3] bekend met de schade en de aansprakelijke persoon moet worden geacht. Voormelde brief van 23 oktober 2008 heeft vervolgens de verjaring van de vordering van [appellant] tijdig gestuit.
G-Bouw tot een regeling te komen. De door [appellant] gekozen strategie was om G-Bouw te bewegen de neergelegde werkzaamheden te hervatten dan wel om een andere aannemer in te schakelen en de schade die dit voor [appellant] met zich zou brengen op G-Bouw te verhalen. [geïntimeerde 1] heeft deze strategie op verzoek van [appellant] doorgezet. Uit een door [appellant] aan [geïntimeerde 1] op 8 december 2000 (productie 13 bij inleidende dagvaarding) geschreven brief, waarin [appellant] heeft geschreven
“(…) Zonder faillissement kan ik ook daar geen 50 mille schade claimen (…)”blijkt dat [appellant] volledig op de hoogte was van de voorwaarden van de garantieregeling. [geïntimeerde 1] heeft op 29 januari 2001 voormeld afschrift van voormelde brief van 26 januari 2001 van mr. [advocaat 2] aan [appellant] verzonden met begeleidende brief (productie 5 bij conclusie van antwoord). [geïntimeerde 1] heeft aan [appellant] verzocht het daarin door de mr. [advocaat 2] gedane voorstel te bestuderen en daarnaast aangegeven dat zij van mening was dat [appellant] toch een arbitrageprocedure zou moeten beginnen om de door hem geleden schade te laten vaststellen. G-Bouw heeft in januari 2001 de bedrijfsactiviteiten beëindigd. [geïntimeerde 1] heeft [appellant] meegedeeld dat zij tot het faillissement van G-Bouw niet veel voor [appellant] kon betekenen, behalve voor wat betreft de voorgestelde arbitrageprocedure. [geïntimeerde 1] was niet op de hoogte gebracht van het feit dat [appellant] in januari 2001 reeds [aannemer] opdracht tot herstel en afbouw van de woning had gegeven. Nadat G-Bouw op 26 juli 2001 in staat van faillissement is verklaard, heeft [appellant] met [geïntimeerde 1] contact opgenomen. Op verzoek van [appellant] is door [bouwadviesbureau] Bouwadviesbureau een deskundigenbecijfering betreffende het door G-Bouw reeds geleverde werk opgesteld en betreffende de door [appellant] nog te maken kosten voor afbouw van het werk. [geïntimeerde 1] had toen nog steeds geen kennis van het feit dat [appellant] [aannemer] reeds opdracht tot herstel en afbouw van de woning had gegeven. In juni 2001 heeft [geïntimeerde 1] op verzoek van [appellant] een conceptbrief voor BouwGarant opgesteld. Deze brief is op 25 juni 2001 en op 14 augustus 2001 naar BouwGarant verzonden. [geïntimeerde 1] is er vervolgens vanuit gegaan dat [appellant] , die als deskundig beschouwd moet worden en zelf het contact met BouwGarant onderhield, zelf een kostenopstelling bij BouwGarant had ingediend en dat de zaak vervolgens zou worden afgewikkeld. Begin oktober 2001 heeft [appellant] een gesprek verzocht. Dit verzoek heeft geleid tot voormeld gesprek op 15 oktober 2001. Tot verrassing van [geïntimeerde 1] heeft [appellant] in dit gesprek aangegeven na het faillissement van G-Bouw geen contact meer te hebben gehad met BouwGarant. In samenspraak met [appellant] is vervolgens op 16 oktober 2002 opnieuw een brief door [geïntimeerde 1] namens [appellant] aan BouwGarant verstuurd. Hierop is voormelde brief van 15 november 2002 van BouwGarant gevolgd. [geïntimeerde 1] heeft slechts de belangen van [appellant] jegens G-Bouw behartigd, niet de belangen van [appellant] jegens BouwGarant. [geïntimeerde 1] kan derhalve geen enkel verwijt worden gemaakt ten aanzien van de garantieregeling. [geïntimeerde 1] is slechts verzocht na het faillissement een beroep op de garantieregeling te doen. Aan dit verzoek heeft [geïntimeerde 1] gehoor gegeven. Dat de eerste twee brieven niet zijn aangekomen heeft geen verschil gemaakt. BouwGarant zou hoe dan ook de aanspraak van [appellant] op de garantieregeling niet hebben gehonoreerd. Er was door de door [appellant] aan [aannemer] , een aannemer die niet was aangesloten bij BouwGarant, gegeven opdracht tot herstel en afbouw van de woning voordat G-Bouw in staat van faillissement verkeerde en zonder voorafgaande prijsopstelling reeds niet aan de voorwaarden van de garantieregeling voldaan. [geïntimeerde 1] heeft nadrukkelijk betwist dat zij tot die opdracht heeft geadviseerd. [geïntimeerde 1] had [appellant] juist te kennen gegeven dat hij, buiten de arbitrageprocedure, niets anders kon doen dan afwachten. Tussen het optreden van [geïntimeerde 1] en de gestelde schade bestaat naar de stellingen van [geïntimeerde 1] voorts geen causaal verband, omdat [appellant] eigenmachtig was begonnen met de afbouw door een niet door BouwGarant aangewezen aannemer en [appellant] de betreffende kwestie niet aan [geïntimeerde 1] had voorgelegd. De werkzaamheden door G-Bouw waren bovendien reeds in strijd met de voorwaarden van de garantieregeling voor de aanmelding van de bouw bij BouwGarant aangevangen en de overeenkomst tussen G-Bouw en Heijen was geantedateerd. BouwGarant had zeer waarschijnlijk geconstateerd dat de bouw reeds was begonnen voor de aanmelding. Het is daarom de vraag of BouwGarant had uitgekeerd, aldus [geïntimeerde 1] .
4.De uitspraak
en/of dat