Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/01/259244/HA ZA 13-122)
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
[E3 handelsnaam 1]” en “
[E3 handelsnaam 2]”.
[handelsnaam 3]”en “
[handelsnaam 4]”.
[hotel 1]”.
[merknaam]” en het beeldmerk “[beeldmerk]” te gebruiken. Deze merken worden gehouden door de Stichting [merken] Merken. De uitvoerende taken van deze stichting zijn uitbesteed aan [VDC] Diensten Centrum B.V. (hierna: “VDC”), die licenties met betrekking tot het gebruik van genoemde merken verleent aan (rechts)personen die een [onderneming] onderneming drijven. De [staak 2] is per 1 januari 2011 (met haar vestigingen) uitgetreden uit het VDC, maar is met instemming van de overige licentiehouders gebruik blijven maken van voornoemde merken.
[merknaam]”, “
hotel” of
“motel” en de plaatsnaam of –namen van de steden/dorpen waarin of waarbij het hotel/restaurant is gevestigd.
[E3 handelsnaam 1]”, een handelsnaam die het woord “
[vestigingsplaats 1]” bevat en een handelsnaam bestaande uit de woorden “
[merknaam]” en “
[vestigingsplaats 1]”, al dan niet aangevuld met andere woorden. [hotel 1] heeft niet aan die sommatie voldaan.
[merknaam]” het element “
[vestigingsplaats 1]” bevat;
[merknaam]” het element “
[vestigingsplaats 1]” in haar handelsnaam gebruikt, “
[vestigingsplaats 1]” te laten voorafgaan door een andere (geografische) plaatsaanduiding (en niet “
Hotel” of “
Motel”;
[merknaam]” en eenzelfde beeldmerk ([beeldmerk]) te gebruiken. Volgens de rechtbank neemt [hotel 1] met haar beoogde handelsnaam voldoende afstand van de handelsnamen van Motel E3, met name gelet op de toevoeging van de plaatsnaam “
[vestigingsplaats 2]”. Verder heeft [hotel 1] gemotiveerd betwist dat het gebruik van de beoogde handelsnaam zal leiden tot verwarring bij het publiek, aldus de rechtbank. Daartegenover heeft Motel E3 volgens de rechtbank haar stelling met betrekking tot het verwarringsgevaar onvoldoende onderbouwd. Daaraan doen het feit dat de ondernemingen qua aard gelijk zijn en op geringe afstand van elkaar gevestigd zijn, niet af. Omdat uit een en ander volgt dat evenmin van nodeloze verwarring sprake is, is van onrechtmatige handelen evenmin sprake, aldus de rechtbank.
[vestigingsplaats 1]” te laten voorafgaan door een andere plaatsaanduiding en het bevel tot wijzing van de statutaire naam van [hotel 1]. Deze grief heeft geen zelfstandige betekenis, omdat Motel E3 voor de toelichting hierop verwijst naar haar eerste drie grieven.
[vestigingsplaats 2]” onvoldoende is om het verwarringsgevaar weg te nemen. Motel E3 heeft verder aangevoerd dat iemand die via internet een kamer wil boeken bij het voor haar/hem bekende [hotel 3] hotel aan de [perceel] in [vestigingsplaats 1], onvermijdelijk ook [hotel 1] zal tegenkomen. Volgens E3 is dan in het geval van een minder oplettende consument niet uit te sluiten dat geen acht wordt geslagen op de toevoeging “
[vestigingsplaats 2]” en dat voor een boeking contact wordt opgenomen met [hotel 1]. Ook heeft Motel E3 gesteld dat iemand die vanuit Noord-Nederland naar het zuiden rijdt en van plan is om in het [hotel 3] hotel in [vestigingsplaats 1] te verblijven, hij, wanneer hij een bewegwijzering of reclamebord van [hotel 1] zal zien, zal denken dat dat het hotel is dat hij zoekt. Ook zal iemand die op internet de openbaar vervoer mogelijkheden onderzoekt voor een [hotel 3] hotel in [vestigingsplaats 1] per ongeluk die mogelijkheid voor [hotel 1] kunnen onderzoeken en tot de conclusie komen dat die mogelijkheden slecht zijn, waardoor ook Motel E3 de boeking zou mislopen, aldus Motel E3. Ten slotte zou het volgens Motel E3 ook kunnen gebeuren dat in noodsituaties hulpdiensten bij het verkeerde hotel aankomen.
[merknaam]” de plaatsnaam gebruiken van de dichtstbijzijnde grote stad en eventueel daaraan toegevoegd de naam van de plaats waar het hotel daadwerkelijk is gevestigd. [hotel 1] heeft betoogd dat in al die gevallen nooit van verwarring is gebleken en dat Motel E3 het gestelde verwarringsgevaar onvoldoende heeft onderbouwd. Verder heeft zij gesteld dat Motel E3 het woord “
[vestigingsplaats 1]” niet mag monopoliseren. [hotel 1] heeft betwist tegen de gestelde bekendheid van de handelsnamen van Motel E3 aan te leunen. Weliswaar is het door [hotel 1] te openen hotel in [vestigingsplaats 2] en niet in [vestigingsplaats 1] gesitueerd, maar tevens op 100 meter van de gemeentegrens van [vestigingsplaats 1]. Het is dan begrijpelijk en gebruikelijk om ook de naam van de dichtstbijzijnde stad in de handelsnaam op te nemen en blijkens verschillende genoemde voorbeelden gebeurt dat ook door éérst die grote stad en dan de feitelijk vestigingsplaats te noemen. In ieder geval kiest [hotel 1] niet voor deze naam om te profiteren van de reputatie van het door Motel E3 gedreven hotel, aldus [hotel 1].
[hotel 1]” in zodanig geringe mate afwijkt van de door Motel E3 gevoerde handelsnamen “
[E3 handelsnaam 1]” en “
[E3 handelsnaam 2]” dat daardoor bij het publiek verwarring tussen beide ondernemingen te duchten is.
-[vestigingsplaats 2]” een meer dan geringe afwijking is met als gevolg dat geen verwarring is te duchten. Naar het oordeel van het hof moet die vraag in dit specifieke geval bevestigend worden beantwoord. Daarbij neemt het hof de hiervoor in r.o. 3.1.6. genoemde context in aanmerking, inhoudende dat het merendeel van de [hotels/restaurants] hotels/restaurants de onderneming voert onder een handelsnaam die bestaat uit de woorden “
[merknaam]”, “
hotel” of
“motel” en de plaatsnaam of –namen van de steden/dorpen waarin of waarbij het hotel/restaurant is gevestigd. Partijen zijn het er over eens dat het publiek de verschillende [hotels] hotels beschouwt als alle behorend tot het [concern] concern, althans daartussen een zekere (economische) band veronderstelt en dat het verder om verschillende vestigingen gaat. Die vestigingen onderscheiden zich hoofdzakelijk door verschillende vestigingsplaatsen aan de woorden “
[merknaam]” (en soms ook nog “
hotel”) toe te voegen. In die context is het verschil tussen “
[vestigingsplaats 1]” en “
-[vestigingsplaats 2]” zodanig, dat zonder bijkomende omstandigheden, die zijn gesteld noch gebleken, niet meer van een zodanig geringe afwijking kan worden gesproken dat daaruit verwarringsgevaar voortvloeit.