ECLI:NL:GHSHE:2014:5488

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 december 2014
Publicatiedatum
23 december 2014
Zaaknummer
HD 200.136.879_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Communicatiemaatregel opgelegd door gemeente aan burger; onrechtmatigheid en rechtsbescherming

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, hebben appellanten, wonende in de gemeente Peel en Maas, hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de communicatiemaatregel die door de gemeente aan de appellanten was opgelegd, waarbij hen werd verboden om telefonisch, per e-mail of fax contact op te nemen met ambtenaren van de gemeente. De gemeente stelde dat de appellanten onevenredig beslag legden op het bestuurlijke en ambtelijke apparaat door hun frequente en uitgebreide communicatie. De appellanten voerden aan dat deze maatregel onrechtmatig was en hun rechtspositie en rechtsbeschermingsmogelijkheden aantastte.

Het hof heeft vastgesteld dat de communicatiemaatregel gerechtvaardigd was, gezien de frequentie en aard van de contacten van de appellanten met de gemeente. De gemeente had de maatregel opgelegd om de belasting op haar ambtenaren te verminderen. Het hof oordeelde dat de appellanten niet in hun rechtspositie werden aangetast, aangezien zij nog steeds aanvragen konden indienen en bezwaar konden maken tegen beslissingen van de gemeente. De appellanten hadden ook niet aangetoond dat de maatregel onzorgvuldig was voorbereid.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en de appellanten in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak benadrukt de balans tussen het recht van burgers om contact op te nemen met de overheid en de noodzaak voor de overheid om haar werkzaamheden efficiënt te kunnen uitvoeren zonder onevenredige belasting door individuele burgers.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.136.879/01
arrest van 23 december 2014
in de zaak van

1.[appellant],

2.
[appellante]beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. H.M.J. Offermans te Roermond,
tegen
Gemeente Peel en Maas,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.J.W.M. Theunissen te Roermond,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 31 december 2013 in het hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond onder zaaknummer C/04/109493 / HA ZA 11-422 gewezen vonnis van 31 juli 2013 tussen appellanten – [appellanten] – als eisers en geïntimeerde – de Gemeente – als gedaagde.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 31 december 2013, waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 3 februari 2014;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord met producties;
- de akte uitlating producties, tevens akte overlegging producties van [appellanten] met producties;
- de antwoordakte van de Gemeente;
- het pleidooi gehouden op 27 november 2014, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd;
- de bij brief van 13 november 2014 door [appellanten] toegezonden productie, die [appellanten] bij het pleidooi in het geding heeft gebracht.
Arrest is bij vervroeging bepaald op heden. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

7.De beoordeling

7.1.
De vaststelling van feiten door de rechtbank in het vonnis waarvan beroep onder rov. 2.1 tot en met 2.7 is door partijen in hoger beroep niet bestreden. Het hof geeft hierna de voor de beslissing relevante en tussen partijen vaststaande feiten weer. De vaststelling van feiten in het vonnis waarvan beroep wordt daarbij weergegeven en aangevuld.
7.1.1.
[appellanten] hebben zich in augustus 2008 in de Gemeente gevestigd.
7.1.2.
Bij brief van 2 februari 2010, uitgereikt aan [appellanten] op 22 februari 2010 op het raadhuis van de Gemeente, hebben burgemeester en wethouders onder andere
het volgende medegedeeld:
“Onze gemeente is in de afgelopen periode in toenemende mate geconfronteerd met uw
mondelinge verzoeken, meldingen, aandachtspunten, klachten, wettelijke aanvragen,
bezwaarschriften en gerechtelijke procedures waardoor een onevenredig beslag op onze
ambtelijke en bestuurlijke organisatie wordt gelegd. De beantwoording van al uw
informatieve vragen e.d., officiële aanvragen en bezwaarschriften vergt zoveel tijd dat de
reguliere werkzaamheden onder grote druk zijn komen te staan.
Hierdoor zijn wij genoodzaakt om onze communicatie met u anders vorm te geven en dat wil
zeggen dat wij besloten hebben om in het vervolg uitsluitend schriftelijk met u te
communiceren.
U kunt al uw vragen, opmerkingen, bezwaren en klachten schriftelijk bij ons neerleggen.
Met schriftelijk bedoelen wij per brief, niet per fax of e-mail. Wij zullen binnen drie weken
schriftelijk antwoorden op uw concrete zakelijke vragen.
Aanvragen in het kader van de bijzondere bijstand en de minimaregelingen moeten door u
op de daarvoor bestemde formulieren worden gedaan. Daarbij moet u per aanvraag een
formulier gebruiken. Dit geldt ook voor de aanvragen die u, als gemachtigde, namens uw
dochter doet.
Bezwaren en klachten worden binnen de in de wet gestelde termijnen afgehandeld
Door het opleggen van deze maatregel wordt u niet beperkt in uw
rechtsbeschermingmogelijkheden. U kunt zich te allen tijde schriftelijk tot ons wenden.”
7.1.3.
Het door [appellanten] op 26 maart 2010 op grond van de Algemene wet
bestuursrecht (Awb) ingediende bezwaarschrift tegen voornoemde communicatiebeperking
is bij besluit van 19 april 2010 door burgemeester en wethouders niet-ontvankelijk verklaard
omdat er geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb maar een
mededeling van feitelijke aard en niet gericht op enig rechtsgevolg. Het tegen laatstgenoemd
besluit ingestelde beroep bij de rechtbank Roermond, sector bestuursrecht, is op 7 juli 2010
ongegrond verklaard. Het tegen deze uitspraak ingediende verzet door [appellanten] is bij
uitspraak van de rechtbank Roermond, sector bestuursrecht, van 30 augustus 2010 ongegrond verklaard.
7.1.4.
Het onder rov. 7.1.3 genoemde bezwaarschrift is vervolgens door de Gemeente verder als klacht behandeld. Bij brief van 17 mei 2010 hebben burgemeester en
wethouders de klacht ongegrond verklaard.
7.1.5.
Bij vonnis van 23 september 2010 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond de door [appellanten] gevorderde veroordeling om het communicatieverbod, althans de beperkingen in de communicatie op te heffen, afgewezen. Dat vonnis is door dit hof bekrachtigd bij arrest van 11 december 2012 (zaaknummer HD 200.075.852/01).
7.1.6.
Bij brief van 7 oktober 2010 heeft (de teammanager Werk, Zorg en Inkomen namens) de Gemeente [appellanten] onder andere het volgende bericht:
“Op 28 september 2010 hebben we de volgende aanvragen ontvangen en in behandeling
genomen:
…..
U heeft op 28 september 2010 de aanvragen persoonlijk aan de balie afgegeven omdat u
een ontvangstbevestiging van de aanvragen wilde ontvangen. Omdat wij uitsluitend
schriftelijk met u willen communiceren, nemen wij in de toekomst alleen de aanvragen in
behandeling die door middel van een antwoordenveloppe worden ingediend.
Binnen 5 werkdagen krijgt u van ons een ontvangstbevestiging.
Wij hebben 10 retourenveloppen bijgevoegd.”
7.1.7.
Bij brief van 18 november 2010 heeft de Gemeente [appellanten] onder andere het volgende bericht:
“Met de brief van 7 oktober 2010 heeft het team Werk, Zorg en Inkomen geen nieuwe sanctie opgelegd maar meer duidelijkheid gegeven omtrent het indienen van aanvragen en het afgeven van ontvangstbevestigingen door het team Werk, Zorg en Inkomen.
…..
In afwachting van de gerechtelijke procedure met betrekking tot de communicatiemaatregulering voor het team Werk, Zorg en Inkomen, handhaven wij de in onze brieven van 2 februari 2010 en 7 oktober 2010 aangegeven werkwijze.”
7.1.8.
Bij brief verzonden 6 september 2011, gericht aan Offermans Advocaten, deelt de
Gemeente onder andere het volgende mede:
“Met het doel een einde te maken aan deze onevenredige belasting hebben wij op 2 februari
2010 de maatregel opgelegd. Voor de duidelijkheid en ten overvloede merken wij op dat de
maatregel enkel betrekking heeft op de communicatie tussen uw cliënten en de ambtenaren
van het team WZI(hof: team Welzijn, Zorg en Inkomen).
Als uw cliënten met andere
teams contact willen opnemen dan is dit in beginsel toegestaan. Mocht evenwel blijken dat
van deze mogelijkheid misbruik gemaakt wordt zullen wij deze maatregel moeten
heroverwegen.
Voor wat betreft het werk van [appellante] in de adviesraad merken wij nog
nadrukkelijk het volgende op. De secretaris van de Adviesraad Werk, Zorg en Inkomen is
degene die namens de Adviesraad contact opneemt met een vaste contactpersoon van het
team WZI [appellante] hoeft in haar functie als lid van de Adviesraad dus geen contact
op te nemen met de ambtenaren van het team WZI of de portefeuillehouder en wordt als
zodanig met de maatregel dus niet beperkt.
In de rechtspositie van uw cliënten wordt door de maatregel geen wijziging aangebracht.
Feitelijk is het enige gevolg van de communicatiemaatregel dat er meer structuur is
aangebracht in de communicatie tussen uw cliënten en de gemeente Peel en Maas. De
gemeente heeft belang bij het opleggen van de maatregel, met name gelet op de
onevenredige belasting van het team WZI die uw cliënten met de wijze van communiceren
bewerkstelligen.
Doordat de communicatiemaatregel zich beperkt tot het team WZI kunnen uw cliënten dus
gewoon een paspoort of rijbewijs aanvragen of een andere dienst verkrijgen en ook kunnen
zij op de daartoe aangewezen manier een klacht indienen.”
7.2.1.
In eerste aanleg vorderden [appellanten]:
I te verklaren voor recht dat de Gemeente onrechtmatig handelt door [appellanten] te verbieden naar de ambtenaren en de bestuurders van de Gemeente te bellen, te mailen en te faxen en door [appellanten] de toegang tot het raadhuis te ontzeggen;
II de Gemeente te veroordelen om het communicatieverbod, althans de beperkingen in de communicatie tot schriftelijke verzoeken per gewone post en tot aanvragen bij aanvraagformulieren bij antwoordenveloppen, opgelegd bij brieven van 2 februari 2010 en 7 oktober 2010 binnen 5 dagen na betekening van het te wijzen vonnis op te heffen op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag, alsmede de Gemeente te veroordelen om [appellanten] weer toegang tot het raadhuis te verschaffen op straffe van een dwangsom van € 100,- per weigering;
III te verklaren voor recht dat de Gemeente [appellanten] ten onrechte van telefonische terreur, verbaal agressieve bejegening en belediging van ambtenaren beschuldigd heeft;
IV te verklaren voor recht dat de Gemeente ten onrechte haar ambtenaren de persoonlijke contacten met [appellanten] heeft laten rapporteren;
V de Gemeente te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding op te maken bij Staat volgens de Wet;
VI althans zodanige beslissing als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
VII de Gemeente te veroordelen in de proceskosten.
7.2.2.
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de vorderingen afgewezen en [appellanten], uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld in de kosten.
7.2.3.
[appellanten] hebben in hoger beroep twaalf grieven aangevoerd. [appellanten] hebben geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot, opnieuw rechtdoende, het toewijzen van de vorderingen in eerste aanleg, met veroordeling van de Gemeente in de proceskosten van beide instanties.
7.3.
De grieven I tot en met IX zijn gericht tegen de afwijzing van de vorderingen onder I en II in het vonnis waarvan beroep en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. De grieven X, XI en XII zijn respectievelijk gericht tegen de afwijzing van de vorderingen onder III, IV en V en zullen hierna afzonderlijk worden behandeld.
Vorderingen onder I en II
7.4.
De rechtbank heeft overwogen dat van een ontzegging van de toegang tot het stadhuis geen sprake is (rov. 4.2 van het vonnis waarvan beroep). De grieven van [appellanten] zijn niet gericht tegen deze overweging. Voor zover de vorderingen onder I en II veronderstellen dat [appellanten] de toegang tot het raadhuis is ontzegd, komen deze vorderingen niet voor toewijzing in aanmerking.
7.5.
Anders dan [appellanten] betogen, is het hof van oordeel dat de rechtbank in rov. 4.3 van het vonnis waarvan beroep de juiste maatstaf heeft aangelegd om de communicatiemaatregel die de Gemeente heeft opgelegd, te beoordelen. Beoordeeld dient te worden of de communicatiemaatregel als onrechtmatig jegens [appellanten] kan worden aangemerkt. Voor zover [appellanten] zich op het standpunt stellen dat de onderhavige maatregel slechts mag worden opgelegd als er sprake is van misbruik van bevoegdheid in de zin dat [appellanten] van hun bevoegdheid om contact met de Gemeente te onderhouden misbruik maken, deelt het hof dat standpunt niet. De Gemeente heeft de communicatiemaatregel ook niet gebaseerd op de stelling dat [appellanten] misbruik maken van die bevoegdheid. Aan de communicatiemaatregel heeft de Gemeente ten grondslag gelegd de belasting die de contacten met [appellanten] vormen voor de Gemeente.
7.6.
De rechtbank heeft in rov. 4.3 van het vonnis waarvan beroep in dit verband verwezen naar het arrest van het gerechtshof Arnhem d.d. 8 februari 2005 (LJN: AS7882, thans ECLI:NL:GHARN:2005:AS7882) en de in dat arrest aangehaalde criteria, zoals ontwikkeld door de Nationale Ombudsman. Rov. 5.14 van dit arrest (geanonimiseerd) luidt als volgt:
“5.14 Het hof stelt voorop, dat bij de vraag of [appellant] onzorgvuldig heeft gehandeld jegens de gemeente door de aard en omvang van zijn (schriftelijke, mondelinge en telefonische) contacten met de gemeente in beginsel twee belangen tegenover elkaar staan. Aan de ene kant staat het individuele belang van de burger om zich jegens de gemeente te kunnen uiten. De Nationale Ombudsman (NO) heeft ten behoeve van de beslissing op de hem voorgelegde klachten criteria ontwikkeld hoe een zorgvuldige overheid met aan haar gerichte uitingen (in het bijzonder geschriften) van burgers dient om te gaan. Het hof verwijst in het bijzonder naar de onderzoeken NO 18 december 1989, AB 1990, 148, NO 20 december 2002, AB 2003, 55, NO 19 mei 2003, 2003/134 en NO 28 november 2003, AB 2004, 179 alsmede het onderzoek ‘Communicatie overheid-burger moet beter’, 2003/325. Aan de andere kant staat het belang van de gemeente dat haar bestuurlijke en ambtelijke apparaat en de door haar bij haar taakuitoefening ingeschakelde derden hun werkzaamheden in het belang van andere burgers naar behoren kunnen blijven verrichten. Zoals de Nationale Ombudsman in zijn rapport van 19 mei 2003, 2003/134 heeft verwoord:
“In specifieke omstandigheden acht de Nationale ombudsman het ook acceptabel dat, indien een burger een bestuursorgaan dusdanig frequent benadert, hetzij schriftelijk, hetzij telefonisch, via de e-mail of persoonlijk, waardoor een onevenredig beslag gelegd wordt op het bestuursorgaan of de onder verantwoordelijkheid van dit bestuursorgaan werkzame organisatie, dat door het bestuursorgaan maatregelen worden getroffen ter beperking van dit beslag. Uiteraard dient het recht van de betrokken burger om zich tot het bestuursorgaan te wenden, daarbij niet onevenredig te worden beperkt.”
Welke van vorenstaande belangen in een gegeven geval de doorslag behoort te geven, hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden daarvan. Het gaat hierbij onder meer om de ernst van de klachten waarmee de burger de overheid benadert, de mate waarin zijn klachten steun (lijken te) vinden in de feiten, de toonzetting van de communicatie van de burger met de overheid, de gevolgen van de wijze van communicatie en de mogelijkheid voor de burger om het met zijn uitingen gewenste doel langs andere weg(en) met een redelijke kans op spoedig succes te bewerkstelligen. Het debat van partijen geeft in dit verband aanleiding in te gaan op het volgende.”
Het hof acht de in dit arrest aangehaalde criteria ook in het onderhavige geval toepasbaar. Voorop dient te staan, zoals de rechtbank ook van oordeel is, dat een gemeente gehouden is haar publieke taak naar behoren en conform de geldende voorschriften uit te voeren en dat een gemeente dienstig dient te zijn aan haar burgers en hen op allerlei manieren (mondeling en schriftelijk) te woord dient te staan. Indien het bestuurlijk en ambtelijk apparaat van een gemeente door een burger evenwel onevenredig wordt belast, mag een gemeente in beginsel maatregelen treffen om deze belasting te beperken. Een in dat kader opgelegde maatregel om de communicatie van deze burger met de gemeente te reguleren, zal dan in beginsel niet onrechtmatig zijn.
7.7.1.
[appellanten] hebben bestreden dat zij onevenredig beslag hebben gelegd op het bestuurlijk en ambtelijk apparaat van de Gemeente. Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
7.7.2.
De communicatiemaatregel is volgens de brief van de Gemeente van 2 februari 2010 (rov. 7.1.2) aan [appellanten] opgelegd wegens het beslag dat [appellanten] hebben gelegd op de Gemeente ‘in de afgelopen periode’. De Gemeente heeft gesteld dat [appellanten] na vestiging in augustus 2008 in de Gemeente vele malen in contact zijn getreden met de Gemeente. Het gaat dus om de periode van augustus 2008 tot februari 2010.
Volgens de Gemeente betroffen de contacten aanvragen, bezwaarschriften, gerechtelijke procedures, klachten, vragen, meldingen en opmerkingen. Dit via telefoontjes, faxen en bezoeken aan het stadhuis.
De Gemeente heeft ter onderbouwing van deze stelling een overzicht van telefonische contacten tussen [appellanten] en de Gemeente in de periode februari 2009 tot medio april 2010 overgelegd (productie 3 bij de conclusie van antwoord). Ook heeft de Gemeente een overzicht gegeven van de gesprekken die er blijkens de agenda van wethouder [wethouder] tussen hem als bestuurder en [appellanten] hebben plaatsgevonden (conclusie van dupliek sub 2.5). Verder heeft de Gemeente uitgebreide, handgeschreven faxen van [appellanten] aan de Gemeente in het geding gebracht. Tot slot heeft de Gemeente een analyse van contacten tussen [appellanten] en de Gemeente in de periode februari 2009 - februari 2010 overgelegd (bijlage 1 bij productie 13 bij de conclusie van antwoord).
Naar het oordeel van het hof staat voldoende vast dat [appellanten] in de desbetreffende periode vele malen in contact zijn getreden met de Gemeente. Volgens de overgelegde analyse van de contacten tussen [appellanten] en de Gemeente in de periode februari 2009 - februari 2010 zijn er meer dan honderd contacten met ambtenaren (hoofdzakelijk van de afdeling WZI) geweest en volgens het overzicht van de gesprekken met de wethouder zijn er acht gesprekken geweest tot het nemen van de communicatiemaatregel. [appellanten] hebben dit op zichzelf niet betwist. Aan het beslag dat [appellanten] op de Gemeente hebben gelegd, draagt verder bij dat in de uitgebreide, handgeschreven faxen een – niet altijd goed te onderscheiden – veelheid aan onderwerpen door [appellanten] aan de orde wordt gesteld.
7.7.3.
Voorts is van belang dat de Gemeente naar voren heeft gebracht dat in de Gemeente ongeveer 350 (inmiddels 400) mensen recht hebben op een uitkering voor levensonderhoud en nog eens ongeveer 350 mensen recht hebben op bijzondere bijstand, terwijl drie ambtenaren zijn belast met de uitkeringen voor levensonderhoud en twee ambtenaren met de bijzondere bijstand. Het hof gaat ervan uit dat de bezetting van de afdeling Welzijn, Zorg en Inkomen (WZI) afgestemd is op het aantal uitkeringsgerechtigden in de Gemeente. [appellanten] hebben niet aangevoerd dat de bezetting van de afdeling WZI niet adequaat is om de taken van de Gemeente op het terrein van levensonderhoud en bijzondere bijstand uit te voeren.
7.7.4.
Op grond van het voorgaande acht het hof in deze specifieke omstandigheden het opleggen van de communicatiemaatregel bij de brief van de Gemeente van 2 februari 2010 gerechtvaardigd. Gelet op de frequentie waarmee [appellanten] contact opnamen, de veelheid van verzoeken, bezwaren en klachten en de door [appellanten] gehanteerde verschillende wijzen van communicatie (telefoontjes, uitgebreide handgeschreven faxen, bezoek) hebben zij onevenredig beslag gelegd op het bestuurlijk en ambtelijk apparaat van de Gemeente. Dat [appellanten] het wettelijk recht hebben om aanvragen en bezwaarschriften in te dienen en gerechtelijke procedures aan te spannen, maakt dat niet anders.
7.8.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de communicatiemaatregel thans uitsluitend een regulering van de communicatie met de afdeling WZI betreft. Onomstreden is voorts dat de Gemeente aanvankelijk had besloten dat [appellanten] met geen van de ambtenaren en bestuurders van de Gemeente per telefoon, fax of mail konden communiceren. Partijen verschillen wel van mening op welk moment de Gemeente de communicatiemaatregel heeft beperkt tot de afdeling WZI. [appellanten] stellen dat de Gemeente dit eerst bij de brief van 6 september 2011 (rov. 7.1.8) heeft gedaan. De Gemeente heeft tijdens het pleidooi verklaard dat zij dit heeft beoogd met de brief van 18 november 2010 (rov. 7.1.7) en zij de brief van 6 september 2011 heeft verzonden om dit ten overvloede te bevestigen
.Het hof leest in de brief van 18 november 2010 niet een duidelijke beperking van de communicatiemaatregel tot de afdeling WZI. Ook is niet gebleken dat [appellanten] redelijkerwijze hebben moeten begrijpen of hebben begrepen dat de communicatiemaatregel reeds vóór 6 september 2011 was beperkt tot die afdeling. Feitelijk heeft de aanvankelijke communicatiemaatregel met betrekking tot de gehele gemeente dus geduurd van 22 februari 2010 – de dag waarop de brief van 2 februari 2010 is uitgereikt aan [appellanten] – tot en met 6 september 2011.
7.8.2.
Mede gelet op hetgeen hiervoor in rov. 7.7.4 is overwogen, acht het hof het niet onrechtmatig dat de communicatiemaatregel aanvankelijk de gehele gemeente betrof. Het hof volgt de Gemeente in haar betoog dat dit nodig was om te voorkomen dat [appellanten] via andere afdelingen contact zou opnemen met de afdeling WZI. Ook heeft het hof in aanmerking genomen dat toen bleek dat de maatregel genoegzaam bekend was binnen de organisatie, de Gemeente de maatregel heeft beperkt tot de afdeling WZI. De feitelijke duur van de aanvankelijke communicatiemaatregel met betrekking tot de gehele gemeente – ruim anderhalf jaar – is naar het oordeel van het hof in de gegeven omstandigheden niet onacceptabel lang.
7.9.
Niet kan worden aangenomen dat [appellanten] in hun rechtspositie en rechtsbeschermingsmogelijkheden tegen de Gemeente worden aangetast. De communicatiemaatregel laat immers onverlet dat [appellanten] aanvragen kunnen indienen bij de Gemeente en dat zij daarbij een toelichting kunnen geven. Gesteld noch gebleken is dat de Gemeente weigert aanvragen in behandeling te nemen. Ook worden [appellanten] door de communicatiemaatregel niet belemmerd in het instellen van bezwaar tegen beslissingen op hun aanvragen door de Gemeente. [appellanten] hebben gesteld dat persoonlijk (telefonisch) contact met de Gemeente noodzakelijk is voor de uitvoering van Wet Werk en Bijstand (WWB). Gezien de door de Gemeente gegeven weerlegging van de door [appellanten] in dit verband genoemde voorbeelden, is dit echter niet komen vast te staan. Zo heeft de Gemeente erop gewezen dat persoonlijk contact met betrekking tot de uitbetaling van een voorschot of een spoedbetaling niet noodzakelijk is, omdat daarvoor een aanvraag moet worden gedaan waarbij de Gemeente de daarvoor geldende regels volgens de Beleidsregel Bijzondere Bijstand 2012 (productie 20, pleitnota in eerste aanleg van de Gemeente) toepast. Voorts mag de Gemeente voor het doen van een verzoek in het kader van de WWB het gebruik van een aanvraagformulier verplicht stellen. Dit blijkt ook uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 februari 2014 (productie 1 bij de memorie van grieven) – zie rov. 4.7 van die uitspraak. Ten slotte dient de Gemeente tijdig op aanvragen te beslissen, ongeacht het bestaan van de communicatiemaatregel. Er is niet gesteld of gebleken dat de Gemeente de voor het nemen van beslissingen voorgeschreven termijnen overschrijdt.
7.10.
[appellanten] hebben aangevoerd dat de communicatiemaatregel onzorgvuldig is voorbereid. Volgens hen zijn zij nimmer aangesproken op de wijze van communiceren en zijn zij rauwelijks met het verbod geconfronteerd. De Gemeente had [appellanten] kunnen vragen om minder te bellen. [appellanten] zouden begrip kunnen opbrengen voor de beperking van de telefonische bereikbaarheid van de afdeling WZI en van hun contactambtenaren bijvoorbeeld tot de ochtenduren. Verder zijn de klachten over [appellanten] over onheuse bejegening van ambtenaren nooit met hen besproken. De Gemeente heeft [appellanten] ook nooit aangesproken op hun taalgebruik.
Het hof merkt allereerst op dat aan de communicatiemaatregel niet ten grondslag is gelegd dat [appellanten] ambtenaren onheus hebben bejegend. Dit blijkt ook niet uit de bewoordingen van de brief van 2 februari 2010. Ook speelt dat geen rol bij de door het hof hiervoor in rov. 7.7 gegeven overwegingen om het opleggen van de communicatiemaatregel gerechtvaardigd te achten.
Voorts heeft het hof hiervoor in rov. 7.7.2 geoordeeld dat [appellanten] in de desbetreffende periode vele malen in contact zijn getreden met de Gemeente. Zij zijn er door de Gemeente ook reeds bij brief van 24 april 2009 (productie 4 bij de memorie van antwoord) op attent gemaakt dat er vele contacten van hen zijn geweest met diverse medewerkers van de afdeling WZI. Reeds toen is dit blijkens die brief aanleiding geweest voor de Gemeente om de contacten meer te structureren. Daarom is een contactpersoon aangewezen voor [appellanten] De Gemeente heeft gesteld dat dit niet heeft geholpen en dat [appellanten] ook andere ambtenaren bleven benaderen, hoewel alle medewerkers van afdeling WZI [appellanten] vaker hebben gevraagd om niet zo frequent te bellen en om niet nog eens te bellen, daar, bijvoorbeeld, een besluit per post zou worden toegestuurd. Ook de wethouder heeft [appellanten] frequent te kennen gegeven dat zij een belasting vormden voor het ambtenarenapparaat en begrip gevraagd voor het feit dat ambtenaren meer dienden af te handelen dan alleen hun aanvragen, maar enig begrip daarvoor door [appellanten] kon daarvoor niet worden opgebracht, aldus de Gemeente.
In het licht van deze gemotiveerde betwisting door de Gemeente, kan niet worden gezegd dat Gemeente niet voldoende zorgvuldig is geweest bij de voorbereiding van de communicatiemaatregel. Bij deze stand van zaken is het hof van oordeel dat de Gemeente [appellanten] niet (nogmaals) had hoeven waarschuwen alvorens de maatregel te nemen. Ook heeft het hof er rekening mee gehouden dat de Gemeente de communicatiemaatregel zorgvuldig heeft voorbereid door onderzoek te verrichten naar de contacten van [appellanten] met de Gemeente onder andere door het bijhouden van de telefonische contacten.
7.11.
Ten slotte betogen [appellanten] dat de rechtbank de communicatiemaatregel ten onrechte niet in tijd heeft beperkt. Dit betoog kan niet slagen, nu, zoals de Gemeente met juistheid heeft opgemerkt, [appellanten] zulks ook niet hebben gevorderd. Voorts overweegt het hof nog dat de Gemeente heeft meegedeeld dat zij niet de intentie heeft de maatregel onbeperkt te laten voortduren en dat er na een onherroepelijke uitspraak in de bodemprocedure een evaluatie zal plaatsen over het voortduren van de maatregel (waarbij het hof zich overigens realiseert dat de uitkomst van de evaluatie ook zou kunnen zijn dat de maatregel vooralsnog wordt gehandhaafd). Mede in aanmerking genomen dat de Gemeente de communicatiemaatregel die aanvankelijk voor de gehele Gemeente gold, later heeft beperkt tot de afdeling WZI, gaat het hof er van uit dat de Gemeente de maatregel zal evalueren en, wanneer die evaluatie niet leidt tot opheffing van de maatregel, wederom op latere momenten zal bekijken of de maatregel kan worden opgeheven of nader worden beperkt. Het hof acht het voortduren van de communicatiemaatregel tot heden in ieder geval niet onrechtmatig. Bij dit oordeel heeft het hof betrokken dat ook met het bestaan van de communicatiemaatregel, dus zonder telefoontjes naar de afdeling WZI, [appellanten] nog steeds zwaar beslag leggen op de afdeling WZI. Tijdens het pleidooi is door de Gemeente onbetwist gesteld dat thans 1 fte van het beperkte team WZI bezig is met vragen van [appellanten] Voorts speelt in dit verband het door de Gemeente gestelde verwijtende en beledigende taalgebruik van [appellante] tegen ambtenaren wel een rol. Uit de door de Gemeente overgelegde notities van uitlatingen van [appellante] zijn aanwijzingen voor de juistheid van de stelling van de Gemeente te putten, terwijl de betwisting door [appellanten] niet, althans onvoldoende gemotiveerd is. Tijdens het pleidooi heeft [appellante] bovendien bijvoorbeeld bevestigd dat zij recentelijk tegen een ambtenaar heeft gezegd dat die in het leger van Hitler kon plaatsnemen.
7.12.
De grieven I tot en met IX stranden op het voorgaande.
Vordering onder III
7.13.
Naar het hof begrijpt, ligt aan de vordering onder III ten grondslag dat de woordvoerder van de Gemeente tijdens de kort gedingzitting (in eerste aanleg) [appellanten] telefonische terreur zou hebben verweten en zou hebben gezegd dat [appellanten] ambtenaren verbaal agressief bejegenen, welke verbaal agressieve bejegening daarin bestaat dat zij ambtenaren zouden hebben beledigd. Naar het oordeel van het hof mocht de Gemeente dat tijdens de zitting als haar standpunt opmerken. Ook de mededeling van de gemeentesecretaris na de zitting aan een journalist van Dagblad De Limburger dat de Gemeente zich tot de communicatiemaatregel genoodzaakt zag door een patroon van onheuse bejegening, claimgedrag en onsamenhangende verzoeken, zoals [appellanten] in de toelichting op grief X stellen, is niet als onrechtmatig aan te merken. Het stond de Gemeente vrij om, overigens desgevraagd, haar standpunt mede te delen en zij heeft daarbij naar het oordeel van het hof geen onnodig grievende bewoordingen gebruikt. Grief X treft geen doel.
Vordering onder IV
7.14.
Naar het oordeel van het hof mocht de Gemeente in de gegeven omstandigheden ambtenaren de persoonlijke contacten met [appellanten] laten registeren. Dit juist om te bezien of gelet op de ervaren belasting van ambtenaren van de Gemeente maatregelen moesten worden getroffen, in het bijzonder een communicatiemaatregel. De vordering onder IV kan daarom niet worden toegewezen. Ook grief XI faalt.
Vordering onder V
7.15.
Nu gelet op hetgeen hiervoor onder rov. 7.4 tot en met 7.14 is overwogen geen sprake is van onrechtmatig handelen door de Gemeente, is voor verwijzing naar de schadestaatprocedure geen grond. Dit betekent dat grief XII niet kan slagen. De vordering onder V is derhalve evenmin toewijsbaar.
7.16.
[appellanten] hebben geen voor bewijs vatbare feiten aangevoerd die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden leiden. Bewijslevering is dus niet aan de orde.
Slotsom
7.17.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zullen [appellanten] in de proceskosten in hoger beroep worden veroordeeld.

8.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de proceskosten van de Gemeente in hoger beroep, begroot op
€ 683,-- aan vast recht en € 2.682,-- voor salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A. Wabeke, D.A.E.M. Hulskes en J.P. de Haan en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 december 2014.
griffier rolraadsheer