In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin het verzoek om gezamenlijk gezag over de minderjarige kinderen werd afgewezen. De vader, vertegenwoordigd door mr. T.H. Dijkstra, verzocht het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en te beslissen dat beide ouders gezamenlijk gezag over de kinderen zouden krijgen. De moeder, vertegenwoordigd door mr. K.M.C. Jansen, verzocht om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, dan wel het beroep ongegrond te verklaren.
De mondelinge behandeling vond plaats op 28 oktober 2014, waarbij zowel de vader als de moeder hun standpunten toelichtten. De Raad voor de Kinderbescherming was ook aanwezig en adviseerde om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen. Het hof heeft kennisgenomen van de ingediende stukken, waaronder brieven van de kinderen en eerdere processen-verbaal van de rechtbank.
Het hof overweegt dat er ernstige communicatieproblemen bestaan tussen de ouders, wat leidt tot een onaanvaardbaar risico dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders. De vader heeft zorgen geuit over de opvoedsituatie bij de moeder, maar deze zorgen worden niet bevestigd door de Raad of andere zorgverleners. Het hof concludeert dat de ouders niet in staat zijn om gezamenlijk beslissingen te nemen over de kinderen, wat noodzakelijk is voor gezamenlijk gezag.
Uiteindelijk bekrachtigt het hof de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is openbaar uitgesproken op 11 december 2014.