GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 19 december 2012
Zaaknummer : 200.043.371/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 08-10075
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. S. van der Eijk te Wateringen,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden en Zuid Holland Noord,
hierna te noemen: de raad.
VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikkingen van 4 augustus 2010, 22 december 2010 en 7 september 2011, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd.
Bij de beschikking van 4 augustus 2010 heeft het hof een deskundigenonderzoek gelast teneinde de ouders te laten komen tot een heroriëntatie op het ouderschap na scheiding en tot overeenstemming over een allesomvattende ouderschapsregeling rond [minderjarige], geboren [in 2004] te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige). Het hof heeft tot deskundige mevrouw L. van Wesemael benoemd.
Bij de beschikking van 22 december 2010 heeft het hof de kosten van het deskundigenonderzoek vastgesteld op € 1.471,13 en is bepaald dat dit bedrag ten laste van ’s Rijks kas blijft. De raad is verzocht een (beperkt) onderzoek in te stellen en rapport en advies uit te brengen. Iedere verdere beslissing is aangehouden. De behandeling van de zaak is pro forma aangehouden tot 28 mei 2011.
Bij de beschikking van 7 september 2011 zijn partijen verwezen naar Bureau Jeugdzorg Haaglanden, vestiging Delft/Westland/Oostland, kantoorhoudende te Naaldwijk, voor het verkrijgen van een indicatie voor het onder begeleiding op gang brengen van de contacten tussen de vader voornoemd en de minderjarige voornoemd, teneinde met die indicatie begeleide contacten bij het omgangshuis, Begeleide Omgang Stichting Jeugdformaat aan de Fleminglaan 16 te (2289 CP) Rijswijk te kunnen effectueren. Voorts is bepaald dat de moeder haar medewerking dient te verlenen aan het traject van begeleide omgang, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 250,- per keer dat de moeder in gebreke blijft om aan dit traject haar medewerking te verlenen, met een maximum van € 2.500,-.
Op 27 juli 2012 is bij het hof de eindrapportage van Bureau Jeugdzorg Haaglanden ingekomen, welke rapportage op 23 augustus 2012 aan partijen is verzonden.
Op 5 december 2012 is de mondelinge behandeling voortgezet.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader;
- mevrouw M. Koot en mevrouw I.J. Slobbe namens de raad.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Het omgangshuis geeft in de eindrapportage weer dat er op dat moment contact tussen de vader en de minderjarige is dat in de toekomst uitgebreid zal worden. De ouders hebben hun weg gevonden om met elkaar te communiceren, namelijk via sms. Voorts geeft het omgangshuis weer dat het contact de komende tijd meer structureel zal gaan plaatsvinden waardoor er in het geplande nazorggesprek ook meer zicht zal zijn op het verloop van de contacten en datgene wat voor de ouders belangrijk is om met elkaar af te spreken ten aanzien van de zorgregeling.
2. Namens de moeder is ter zitting naar voren gebracht dat momenteel een contactregeling wordt uitgevoerd waarbij (naar het hof begrijpt) de minderjarige eenmaal per twee weken van vrijdagavond tot zondagavond bij de vader verblijft. Voor de vakanties en feestdagen is nog geen regeling getroffen, echter de moeder acht de invulling daarvan bespreekbaar.
Ten aanzien van het gezag is namens de moeder ter zitting het volgende aangevoerd. Partijen zijn al heel lang uit elkaar en voeren tot op heden geen rechtstreekse communicatie met elkaar. Gezamenlijke gezaguitoefening door partijen is niet in het belang van de minderjarige te achten daar partijen eenvoudigweg niet in staat zijn tot een deugdelijke gezamenlijke gezaguitoefening. Namens de moeder is voorts verzocht conclusies te verbinden aan de houding van de vader, van welke mogelijkheid de beschikking van het hof van 4 augustus 2010 melding maakt, aangezien de vader niet zijn volledige medewerking heeft verleend aan het door het hof bij die beschikking gelaste ouderschapsonderzoek. Ten slotte is namens de moeder meer subsidiair verzocht een vorm van gezamenlijk gezag zoals door het hof ter zitting voorgehouden en verwoord onder 5 te bepalen.
3. De vader heeft ter zitting gesteld van mening te zijn dat partijen, aangezien zij beiden ouder zijn, gezamenlijk belast dienen te zijn met het gezag over de minderjarige. Desgevraagd heeft de vader verklaard zich te kunnen vinden in een vorm van gezamenlijk gezag, zoals door het hof ter zitting voorgehouden en verwoord onder 5.
4. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:253c, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met gezag over het kind te belasten. Ingevolge het tweede lid van voormeld wetsartikel wordt het verzoek, indien dit ertoe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, slechts afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of afwijzing van het verzoek anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de communicatie tussen partijen in het verleden erg moeizaam is verlopen en momenteel nog niet rechtstreeks verloopt, maar wel zodanig dat partijen afspraken kunnen maken ten aanzien van de contactregeling. Naar het oordeel van het hof is de moeizame communicatie tussen partijen op zich onvoldoende grond voor een afwijzing van het verzoek van de vader om hem mede met het gezag over de minderjarige te belasten. Partijen is tijdens de zitting de mogelijkheid voorgehouden van gezamenlijk gezag in een vorm waarbij de moeder de ruimte krijgt voor de uitoefening van gezag in die zin dat zij de dagelijkse beslissingen ten aanzien van de minderjarige neemt, dat zij bij te nemen belangrijke beslissingen de vader in de gelegenheid stelt zijn visie daarop te geven maar dat zij de eindbeslissing neemt, waarbij de vader – indien hij zich niet kan verenigen met de door de moeder genomen beslissing – de zaak kan voorleggen aan de rechter op grond van artikel 1:253a, eerste lid BW. Desgevraagd heeft de vader ter zitting te kennen gegeven ook in te kunnen stemmen met deze vorm van gezamenlijk gezag. Namens de moeder is ter zitting meer subsidiair verzocht een dergelijke vorm van gezamenlijk gezag te bepalen.
6. Gelet op het voorgaande zal het hof het gezamenlijk gezag van partijen over de minderjarige in stand laten, met dien verstande dat het hof een aantal duidelijke regels zal vaststellen teneinde voor alle betrokkenen zoveel mogelijk rust en duidelijkheid te creëren. Het hof acht het daarbij in het belang van de minderjarige dat haar hoofdopvoeder, de moeder, in staat is de opvoedingslijn op hoofdzaken te kunnen bepalen en dat de vader de moeder daarin respecteert.
7. Het vorenstaande brengt met zich dat het hof het gezamenlijk gezag in stand zal laten, onder de navolgende voorwaarden:
1. de vader delegeert alle bevoegdheden die uit het gezamenlijk gezag voortvloeien voor de duur van de minderjarigheid van de minderjarige aan de moeder voor zover het zaken betreft die niet verder strekken dan de dagelijkse verzorging en opvoeding (zoals kleding, hobby’s en feestjes);
2. bij ziekte van de minderjarige handelt de ouder bij wie zij op dat moment verblijft naar bevind van zaken, waarbij geldt dat de zorgregeling zoveel mogelijk wordt nageleefd;
3. beslissingen in zaken die verder strekken dan de dagelijkse verzorging en opvoeding (zoals schoolkeuze, woonplaats en verblijf in het buitenland) nemen de ouders in onderling overleg; komen de ouders in het overleg niet tot overeenstemming dan zal de moeder, alle argumenten afwegende, de eindbeslissing nemen en deze tijdig aan de vader kenbaar maken;
4. in zaken waarin derden de medewerking - al dan niet schriftelijk - van beide ouders verlangen, zal de vader, na te zijn gehoord door de moeder, zijn medewerking op eerste verzoek van de moeder verlenen.
Het voorgaande laat onverlet dat de geschillenregeling van artikel 1:253a, eerste lid, BW, zo nodig voor de ouders openstaat.
8. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat partijen onderling tot overeenstemming zijn gekomen ten aanzien van de contactregeling. Gebleken is dat de minderjarige momenteel eenmaal per twee weken van vrijdagavond tot zondagavond bij de vader verblijft en dat deze regeling naar behoren verloopt. Partijen hebben nog geen regeling getroffen voor de uitvoering van de contactregeling tijdens de vakanties en feestdagen, echter ter zitting hebben partijen beiden te kennen gegeven dat dit onderling bespreekbaar is. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve ten aanzien van de daarin vastgestelde contactregeling bekrachtigen, met dien verstande dat partijen de uitvoering van de contactregeling tijdens de vakanties en feestdagen onderling zullen overeenkomen.
9. Het hof beslist daarom als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking ten aanzien van de daarin vastgestelde contactregeling, met dien verstande – met wijziging van de bestreden beschikking – dat partijen de uitvoering van de contactregeling tijdens de vakanties en feestdagen onderling zullen overeenkomen;
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van, dan wel aanvulling op de bestreden beschikking - dat het gezamenlijk gezag in stand blijft met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- de vader delegeert alle bevoegdheden die uit het gezamenlijk gezag voortvloeien voor de duur van de minderjarigheid van de minderjarige aan de moeder voor zover het zaken betreft die niet verder strekken dan de dagelijkse verzorging en opvoeding (zoals kleding, hobby’s en feestjes);
- bij ziekte van de minderjarige handelt de ouder bij wie zij op dat moment verblijft naar bevind van zaken, waarbij geldt dat de zorgregeling zoveel mogelijk wordt nageleefd;
- beslissingen in zaken die verder strekken dan de dagelijkse verzorging en opvoeding (zoals schoolkeuze, woonplaats en verblijf in het buitenland) nemen de ouders in onderling overleg; komen de ouders in het overleg niet tot overeenstemming dan zal de moeder, alle argumenten afwegende, de eindbeslissing nemen en deze tijdig aan de vader kenbaar maken;
- in zaken waarin derden de medewerking - al dan niet schriftelijk - van beide ouders verlangen, zal de vader, na te zijn gehoord door de moeder, zijn medewerking op eerste verzoek van de moeder verlenen.
Het voorgaande laat onverlet dat de geschillenregeling van artikel 1:253a, eerste lid, BW, zo nodig voor beide ouders openstaat;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Lückers en Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. Rasmijn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 december 2012.