ECLI:NL:GHSHE:2014:5153

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 december 2014
Publicatiedatum
8 december 2014
Zaaknummer
F 200.157.477-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en gezag over minderjarigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de zorgregeling tussen de vader en hun minderjarige kinderen werd vastgesteld. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.H.L. van de Laar, verzocht het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en een nieuwe zorgregeling vast te stellen, alsook om het eenhoofdig gezag over de oudste minderjarige aan haar toe te kennen. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.H.S. Brinkman, verzocht om de verzoeken van de moeder af te wijzen en de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 25 november 2014 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het hof heeft kennisgenomen van eerdere processtukken en de inhoud van een proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg. De ouders hebben een affectieve relatie gehad en hebben samen twee kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vader heeft [minderjarige 2] erkend, terwijl de moeder alleen het gezag over hem uitoefent. Beide kinderen wonen bij de moeder.

De rechtbank had eerder bepaald dat [minderjarige 2] bij de vader zou verblijven, wat de moeder niet kon accepteren. Het hof heeft tijdens de behandeling besloten dat er een begeleide omgangsregeling (BOR) moet komen om het contact tussen de vader en de kinderen te herstellen. Het hof heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar de omgangsmogelijkheden en het belang van de kinderen. De verdere behandeling van de zaak is aangehouden tot 7 april 2015, in afwachting van de resultaten van het BOR-traject en het rapport van de raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 4 december 2014
Zaaknummers: F 200.157.477/01 (omgangsregeling/zorgregeling en gezag)
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/189718 / FA RK 14-895
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.H.L. van de Laar,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. B.H.S. Brinkman.
Als betrokken in de zin van artikel 810 Rv kan worden aangemerkt:
- Raad voor de Kinderbescherming, locatie [locatie ] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 19 september 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 oktober 2014, door het hof gekenmerkt met zaaknummer F 200.157.477/01 (onderhavige zaak), heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen:
  • dat de beschikking van de rechtbank Maastricht wordt gewijzigd in die zin dat de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] wordt vastgesteld op basis van advies in het kader van een BOR-traject, althans dat een zorgregeling wordt vastgesteld die het hof juist acht;
  • dat het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige 2] wordt afgewezen, althans een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige 2] wordt vastgesteld op basis van advies in het kader van een BOR-traject, althans dat een omgangsregeling wordt vastgesteld die het hof juist acht;
  • dat de moeder voortaan wordt belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] .
Verder blijkt uit het appelschrift van de moeder dat zij uitdrukkelijk verzoekt dat het hof een raadsonderzoek gelast.
Bij wijze van incidenteel verzoek heeft de moeder in haar appelschrift verzocht de uitvoerbaarheid bij voorraad te schorsen, welke zaak een separaat zaaknummer heeft gekregen (F 200.157.477/02) en waar eveneens heden bij beschikking op is beslist.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 november 2014, heeft de vader verzocht de verzoeken van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel de grieven ongegrond te verklaren, c.q. af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikking met veroordeling van de moeder in de kosten van deze procedure, althans dat het hof een beslissing neemt die het hof juist acht.
2.3.
De mondelinge behandeling (in zowel de bodemprocedure als in het schorsingsverzoek) heeft plaatsgevonden op 25 november 2014. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt. Bij die gelegenheid zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten, gehoord.
Namens de raad is verschenen: de heer [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 27 augustus 2014;
- het v-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 13 november 2014.
2.5.
Het hierna volgende heeft uitsluitend betrekking op de hoofdzaak.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben van een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige 1] .
De vader heeft [minderjarige 2] erkend en de moeder is alleen belast met het gezag over hem.
Beide kinderen wonen bij de moeder.
3.2.
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, beschikking heeft de rechtbank bepaald dat [minderjarige 2] bij de vader zal verblijven:
  • eenmaal per veertien dagen van vrijdag 15.15 uur tot en met maandagochtend, waarbij de vader zorgdraagt voor het naar huis brengen van [minderjarige 2] ;
  • iedere dinsdag van 15.15 uur tot en met woensdagochtend, waarbij de vader zorgdraagt voor het naar huis brengen van [minderjarige 2] ;
  • eenmaal per veertien dagen op donderdag vanaf 15.15 uur tot en met vrijdagochtend, waarbij de vader zorgdraagt voor het naar huis brengen van [minderjarige 2] ;
  • de helft van de vakanties en de feestdagen, in onderling overleg te verdelen;
  • op Vaderdag en op de verjaardag van de vader.
Tevens heeft de rechtbank het verzoek van de moeder inzake wijziging van de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] en alsmede het verzoek van de moeder strekkende tot wijziging van het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , afgewezen.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissingen niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben partijen zich bereid verklaard om mee te werken aan een traject Begeleide Omgangsregeling (BOR) teneinde het contact tussen de vader en [minderjarige 2] en met [minderjarige 1] te herstellen. Het hof acht, gelet op hetgeen door de partijen en de raad is aangevoerd, de module BOR fase 3 geïndiceerd. Tevens hebben partijen ingestemd met een onderzoek door de raad.
Het hof verwijst naar de inhoud van het proces-verbaal.
3.5.
Het hof verzoekt de raad te onderzoeken hoe het belang van [minderjarige 1] zich verhoudt tot het verzoek van de moeder haar alleen met het gezag over hem te belasten; voorts verzoekt het hof de raad onderzoek te doen naar en te rapporteren over de mogelijkheden tot omgang tussen de vader en de minderjarigen en daarbij de bevindingen die uit het BOR traject zullen voortvloeien te betrekken.
3.6.
Het hof zal partijen verwijzen naar de Mutsaersstichting, waarbij het hof opmerkt dat
de ouders zelfcontact moeten opnemen met de Mutsaersstichting, telefoonnummer [netnummer + telefoonnummer] .
(De Mutsaersstichting beschikt over vier locaties: [locatie ] , [locatie ] , [locatie ] of [locatie ] .)
3.7.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de verdere behandeling van de zaak pro forma aanhouden tot 7 april 2015, in afwachting van de resultaten van de begeleide contacten in het kader van de module BOR fase 3 en het rapport van de raad.

4.De beslissing

Het hof:
bepaalt dat de vader en [minderjarige 1] (geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ) en [minderjarige 2] (geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ) gerechtigd zijn tot contact met elkaar in het kader van de module Begeleide Omgangsregeling (BOR) fase 3 van de Mutsaersstichting;
verzoekt de Mutsaersstichting het hof tijdig vóór bovenstaande pro forma datum schriftelijk te informeren omtrent de resultaten van de begeleide contacten, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de advocaten van partijen en de raad;
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.5. is overwogen;
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad
houdt iedere verdere beslissing aan tot 7 april 2015 PRO FORMA, in afwachting van het verloop van de begeleide omgangscontacten en in afwachting van het raadsrapport.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en M.C. Bijleveld-van der Slikke en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2014.